nl_rom_text_ulb/46-ROM.usfm

525 lines
56 KiB
Plaintext
Raw Permalink Blame History

This file contains ambiguous Unicode characters

This file contains Unicode characters that might be confused with other characters. If you think that this is intentional, you can safely ignore this warning. Use the Escape button to reveal them.

\id ROM Unlocked Literal Bible
\ide UTF-8
\h ROMANS
\toc1 Romans
\toc2 Romans
\toc3 Rom
\mt1 ROMANS
\s5
\c 1
\p
\v 1 Paulus, een dienaar van Christus Jezus, geroepen tot apostel, en uitgekozen om het goede nieuws van God te verkondigen,
\v 2 dat Hij tevoren door zijn profeten beloofd had in de heilige schriften,
\v 3 over zijn Zoon, uit het nageslacht van David,
\v 4 naar de geest van heiligheid door zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Heer
\v 5 door wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid in het geloof te bewerken voor zijn naam onder al de ongelovigen,
\v 6 tot wie ook jullie behoren, geroepen door Jezus Christus
\v 7 aan alle geliefden Gods, geroepen heiligen, die in Rome zijn: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus.
\v 8 In de eerste plaats dank ik mijn God door Jezus Christus voor jullie allemaal omdat in de gehele wereld van jullie geloof gesproken wordt.
\v 9 Want God, die ik met mijn geest dien in het goede nieuws van Zijn Zoon, is mijn getuige, hoe ik in mijn gebeden altijd aan jullie denk,
\v 10 ik bid altijd dat God mij eindelijk de kans zal geven om naar jullie toe te komen.
\v 11 Want ik verlang ernaar jullie te zien om enkele geestelijke gave met jullie te delen om jullie te versterken.
\v 12 Dat is te zeggen: dat we door elkaars geloof bemoedigd zullen worden, van jullie als ook van mij.
\v 13 Maar ik wil dat jullie weten, broeders, dat ik vaak van plan geweest was om naar jullie toe te komen, maar tot nu toe werd ik telkens weer verhinderd, om ook onder jullie enige vrucht te hebben, evenals onder de andere ongelovigen.
\v 14 Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.
\v 15 Vandaar mijn bereidheid om ook bij jullie in Rome het goede nieuws te vertellen.
\v 16 Want ik schaam mij niet voor het goede nieuws; want het is de kracht van God tot behoud voor een ieder die gelooft, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor andere volken.
\v 17 Want de gerechtigheid van God wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, zoals geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.
\v 18 Want de toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden.
\v 19 Want wat de mens over God kan weten is in hem geopenbaard, want God heeft het aan hen kenbaar gemaakt.
\v 20 Want Zijn onzichtbare qualiteiten, met name zijn eeuwige kracht en goddelijke natuur, wordt vanaf de schepping van de wereld uit zijn werken met het verstand begrepen, zodat zij geen verontschuldiging hebben.
\v 21 Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart.
\v 22 Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden,
\v 23 en zij hebben de majesteit van de God die niet kan vergaan, vervangen door een beeld van een sterfelijk mens, van vogels, van viervoetige dieren en van kruipende dieren.
\v 24 Daarom heeft God hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid, zodat bij hen het lichaam onteerd wordt.
\v 25 Zij immers hadden de waarheid van God vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen.
\v 26 Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke lusten, want hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke.
\v 27 Eveneens hebben de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkander ontbrand, mannen die schandelijkheid bedrijven met mannen en daardoor hebben ze het welverdiende loon ontvangen voor hun afdwaling.
\v 28 En omdat, zij het verwerpelijk vonden God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een corrupt denken om te doen wat niet gepast is:
\v 29 vervuld van allerlei onrechtvaardigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid, vol afgunst, moord, twist, list en kwaadaardigheid; ze zijn roddelaars,
\v 30 lasteraars, haters van God, onbeschaamd, trots, opschepperig, bedenken manieren om kwaad te doen; ze zijn ongehoorzaam aan ouders.
\v 31 Ze zijn onverstandig, ontrouw, zonder hart en meedogenloos.
\v 32 Ook al begrijpen ze hoe God over deze dingen oordeelt, namelijk dat degenen die zulke dingen doen, de dood verdienen. Niet alleen doen ze deze dingen, maar ze stemmen ook in met anderen die dat doen.
\s5
\c 2
\p
\v 1 Daarom ben je zelf ook niet onschuldig. Want waarin je een ander oordeelt, veroordeel je jezelf. Want jij, die oordeelt, doet dezelfde dingen.
\v 2 Maar wij weten dat als God oordeelt, hij onpartijdig is over hen, die zulke dingen doen.
\v 3 Of denk je misschien dat je kunt ontsnappen aan Gods oordeel?
\v 4 Of denk je te klein over Zijn goedheid? Zijn verdraagzaamheid en Zijn geduld? Weet je niet dat Zijn goedheid bedoeld is om je te doen omkeren en je naar Hem te leiden?
\v 5 Je hardheid van hart en je onwil om je naar Hem te keren maken dat woede opstapelt voor de dag van de toorn en van de openbaring van het rechtvaardig oordeel van God,
\v 6 Hij zal ieder belonen naar wat hij gedaan heeft:
\v 7 het eeuwige leven aan ieder die volhoudt goed te doen, die zoekt naar heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid;
\v 8 maar toorn en woede komen over die zichzelf zoeken, die ongehoorzaam zijn aan de waarheid, en gehoorzaam aan ongerechtigheid.
\v 9 God zal verdrukking en benauwdheid brengen over ieder, die het kwade uitvoert, als eerste de Jood en ook de Griek;
\v 10 maar Hij brengt heerlijkheid, eer en vrede over ieder, die het goede uitvoert, als eerste de Jood en ook de Griek.
\v 11 Want er is geen partijdigheid bij God.
\v 12 Want iedereen, die zonder wet gezondigd heeft, zal ook zonder wet omkomen; en iedereen, die met respect voor de wet gezondigd heeft, zal ook door de wet geoordeeld worden;
\v 13 want niet wie de wet hoort, is rechtvaardig bij God, maar wie de wet doet zal gerechtvaardigd worden.
\v 14 Want wanneer heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet zegt, dan zijn zij hoewel zonder wet, zichzelf tot wet;
\v 15 immers, zij laten zien, dat de wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten en gedachten elkaar onderling aanklagen of verdedigen
\v 16 op de dag, dat God de geheimen van alle mensen oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus.
\v 17 Maar als je je Jood laat noemen en steunt op de wet en je beroemt op God,
\v 18 Zijn wil kent, weet te onderscheiden waarop het aankomt, omdat je onderricht in de wet hebt gehad,
\v 19 en je ervan overtuigd bent, dat je een leidsman van blinden bent, een licht voor hen, die in duisternis zijn,
\v 20 een opvoeder van wie onverstandig is en een leraar voor kleine kinderen, omdat je in de wet de belichaming van kennis en van waarheid hebt,
\v 21 hoe kan het dan dat jij jezelf niet onderwijst, terwijl je een ander onderwijst? Jij, die preekt, dat men niet stelen mag, steel jij?
\v 22 Die overspel verbiedt, doe jij overspel? Die gruwt van de afgoden, roof jij uit de tempel?
\v 23 Die je op de wet beroemt, onteer je God door jouw overtreden van de wet?
\v 24 Want de naam van God wordt door jouw doen zwartgemaakt door de heidenen, zoals het al geschreven al staat.
\v 25 Want besneden zijn heeft wel betekenis, als je de wet gehoorzaamt, maar voor jou, een overtreder van de wet, is je besnijdenis tot onbesnedenheid geworden.
\v 26 Zal dan, voor de onbesnedene die doet wat er in de wet staat, zijn onbesnedenheid niet gelden voor besnijdenis?
\v 27 Zal dan, de van nature onbesnedene, doordat hij de wet volbrengt, jou niet oordelen? Jij, die hoewel je in het bezit bent van de geschreven wet en de besnijdenis, een overtreder van de wet bent.
.
\v 28 Want niet wie er uit ziet als een Jood, of wie besneden is, is een Jood
\v 29 maar híj is een Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar geschreven wet. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God.
\s5
\c 3
\p
\v 1 Wat voor winst heeft een Jood dan, of wat voor zin heeft het om besneden te zijn?
\v 2 Het is geweldig in elk opzicht. In de eerste plaats waren het de Joden aan wie God zijn woord heeft gegeven.
\v 3 Maar als sommige van de Joden ongelovig zijn geworden, zal dan hun ongeloof een einde maken aan Gods trouw?
\v 4 Natuurlijk niet! God spreekt altijd de waarheid, en ieder mens een leugenaar. Want er staat geschreven: "Opdat er bewezen zou worden dat wat U zegt eerlijk is, en zou 'zegevieren wanneer u in het oordeel komt."
\v 5 Maar als onze onrechtvaardigheid Gods rechtvaardigheid laat zien, wat zullen wij dan zeggen? Is God, die zijn toorn doet voelen ik spreek op menselijke wijze soms onrechtvaardig?
\v 6 Natuurlijk niet! Hoe zal God anders de wereld oordelen?
\v 7 Maar indien door mijn leugen de waarheid van God zijn heerlijkheid vergroot, waarom word ik dan nog steeds als een zondaar geoordeeld?
\v 8 Het is toch niet, zoals sommige mensen ons belasteren door te beweren dat we zeggen: 'Laten we het kwade doen, zodat er iets goeds uit voortkomt'? Tegen hen is het oordeel terecht!
\v 9 Wat betekent dit alles? Zijn wij Joden dan beter af? In geen enkel opzicht, want ik heb immers al heel duidelijk gemaakt dat alle mensen, zowel de Joden als de heidenen, in de macht van de zonde zijn.
\v 10 Dit is zoals er geschreven staat: Niemand is rechtvaardig, ook niet één,
\v 11 er is niemand die het begrijpt; er is niemand die God zoekt;
\v 12 allen hebben zich afgekeerd, tezamen zijn zij nutteloos geworden; er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één.
\v 13 Hun keel is een open graf, ze gebruiken hun tong om te bedriegen, addergif is onder hun lippen;
\v 14 hun mond is vol van vloek en bitterheid.
\v 15 Hun voeten haasten zich om bloed te vergieten,
\v 16 op hun wegen zijn ondergang en ellende,
\v 17 en de weg van vrede kennen zij niet.
\v 18 Er is geen vrees voor God voor hun ogen
\v 19 Wij weten echter dat wat de wet ook zegt, het spreekt tot degenen die onder de wet zijn; zodat elke mond kan worden gesloten en de hele wereld rekenschap zal afleggen aan God.
\v 20 Want in de ogen van God zal niemand in leven als rechtvaardig worden beschouwd op grond van de naleving van de wet. Want door de wet komt de kennis van de zonde.
\v 21 Maar nu, los van de wet, is Gods manier om mensen rechtvaardig te maken duidelijk gemaakt, waarvan de wet en de profeten getuigen,
\v 22 en het is de gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, voor allen, die geloven. Want er is geen onderscheid.
\v 23 Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God,
\v 24 en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.
\v 25 Want God heeft Christus Jezus als zoenoffer gegeven door het geloof in zijn bloed. Hij gaf Christus als bewijs van zijn gerechtigheid, omdat hij in zijn geduld geen acht sloeg op de zonden uit het verleden.
\v 26 Met als doel zijn gerechtigheid in deze tijd bekend te maken, zodat hij de rechtvaardige is en de rechtvaardiger van degenen die in Jezus geloven.
\v 27 Waar is dan de opschepperij? Het is uitgesloten. Door welke wet? Vanwege de werken? Nee, maar door de wet van geloof.
\v 28 We concluderen dan dat de mens gerechtvaardigd wordt door geloof, los van de werken van de wet.
\v 29 Of is God alleen de God van de Joden? Is hij ook niet de God van de heidenen? Zeker ook van de heidenen.
\v 30 Want God is één, en Hij zal de besnedenen rechtvaardigen door het geloof en de onbesnedenen door het geloof.
\v 31 Maken we dan door het geloof de wet ongeldig? Op geen enkele manier, maar wij houden ons aan de wet.
\s5
\c 4
\p
\v 1 Wat zullen wij dan zeggen, dat onze voorvader Abraham als ongelovige, heeft gevonden?
\v 2 Want als Abraham uit werken gerechtvaardigd is, dan zou hij een reden hebben gehad om op te scheppen, maar niet bij God.
\v 3 Want wat zegt het Schriftwoord? Abraham geloofde God en gerechtigheid werd hem toegerekend.
\v 4 Nu wordt hem die werkt het loon niet toegerekend uit genade, maar omdat hij het verdiend heeft.
\v 5 Hem echter, die niet werkt maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt door zijn geloof gerekend tot gerechtigheid,
\v 6 gelijk ook David de mens gezegend noemt, aan wie God gerechtigheid toerekent zonder werken:
\v 7 'Gezegend zijn degenen van wie de ongerechtigheden zijn vergeven en de zonden bedekt zijn.'
\v 8 'Gezegend is de man, wiens zonde de Heer op geen enkele wijze zal toerekenen`
\v 9 Geldt deze zegen dan alleen voor de besnedene of ook de onbesnedene? Wij zeggen immers: 'Het geloof werd Abraham tot gerechtigheid gerekend'.
\v 10 Hoe werd het hem dan toegerekend? Terwijl hij besneden was of onbesneden? Het was toen hij besneden was, niet toen hij besneden was.
\v 11 En het teken van de besnijdenis ontving hij als zegel van gerechtigheid van dat geloof, dat hij in zijn onbesneden staat bezat. Zo kon hij een vader zijn van alle onbesneden gelovigen, opdat hun [de] gerechtigheid zou worden toegerekend,
\v 12 en een vader van de besnedenen, voor hen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook treden in het voetspoor van het geloof, dat onze vader Abraham in zijn onbesneden staat bezat.
\v 13 Want niet door de wet had Abraham of zijn nageslacht de belofte dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door gerechtigheid van het geloof.
\v 14 Want als zij, die het van de wet verwachten, erfgenamen te zijn, dan is het geloof zonder inhoud en de belofte zonder gevolg.
\v 15 De wet brengt woede; waar echter geen wet is, is ook geen overtreding.
\v 16 Daarom is het uit het geloof dat de genade op grond van de belofte voor, iedereen die gelooft na Abraham zou gelden , niet alleen voor wie onder de wet zijn, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is,
\v 17 er staat immers geschreven: 'Ik maak van jou een vader van heel veel volken'. Voor het aangezicht van die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en wat niet bestaat, laat leven door Zijn stem.
\v 18 En hij heeft lang niets gezien van een "vader van velen" en toch heeft hij geloofd, dat hij een vader van vele volken zou worden, zoals hem gezegd was: Zo zal jouw nageslacht zijn.
\v 19 En zonder te verslappen in het geloof heeft hij opgemerkt, dat zijn eigen lichaam aan het wegsterven was, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en dat Saras moederschoot was alsof afgestorven;
\v 20 maar aan de belofte van God heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, maar hij werd versterkt in zijn geloof en gaf God de eer,
\v 21 in de volle zekerheid, dat wat Hij beloofd had, ook in staat was te volbrengen.
\v 22 Daarom: 'werd het hem toegerekend tot gerechtigheid',
\v 23 maar deze woorden 'het werd hem toegerekend' werden niet alleen voor hem geschreven,
\v 24 maar het is ook voor ons. Het zal ons worden toegerekend, die het geloof vestigen op Hem, die Jezus, onze Here, uit de doden opgewekt heeft,
\v 25 die is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging.
\s5
\c 5
\p
\v 1 Omdat we gerechtvaardigd zijn door het geloof, hebben we vrede met God door onze Heer Jezus Christus.
\v 2 Door Hem hebben wij ook door het geloof onze toegang tot deze genade waarin wij staan, en roemen wij in de hoop op de heerlijkheid van God.
\v 3 Niet alleen dit, maar we prijzen ons gelukkig onder alle beproeving omdat we weten dat beproeving volharding teweegbrengt
\v 4 en volharding leidt tot betrouwbaarheid, en de betrouwbaarheid tot hoop;
\v 5 deze hoop maakt niet beschaamd, omdat de liefde van God in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest, die ons is gegeven,
\v 6 zo zeker als Christus, toen wij nog zwak waren, op zijn tijd voor goddelozen is gestorven.
\v 7 Want niet gemakkelijk zal iemand voor een rechtvaardige sterven maar misschien heeft iemand nog de moed zijn leven te geven voor een goed mens
\v 8 Toen wij nog zondaren waren heeft God echter Zijn liefde voor ons bewezen doordat Christus voor ons gestorven is.
\v 9 Veel meer nog, nu we gerechtvaardigd zijn door zijn bloed, zullen we door Hem gered worden van de toorn van God.
\v 10 Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van zijn Zoon, veel meer zullen wij, nadat wij verzoend zijn, gered worden door zijn leven,
\v 11 en dat niet alleen, maar wij roemen zelfs in God door onze Heer Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening hebben ontvangen.
\v 12 Zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen, zo is de dood door de zonde binnengekomen. En de dood kwam voor alle mensen, omdat allen gezondigd hebben.
\v 13 Want al vóór de wet was er zonde in de wereld. Maar zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is.
\v 14 Toch regeerde de dood in de tijd van Adam tot Mozes over alle mensen, ook al waren hun zonden niet als die van Adam, die een voorbeeld is van Hem die zou komen.
\v 15 Maar de genade is vele malen groter dan zijn overtreding; want hoewel door de overtreding van die ene mens zeer velen zijn gestorven, is de genade van God voor alle mensen door die ene mens, Jezus Christus, zeer overvloedig geworden.
\v 16 Want dit geschenk is vele malen groter dan het gevolg van de zonde van die ene mens. Het oordeel volgde op één overtreding en leidde tot veroordeling, maar de genade die volgde op vele overtredingen, bracht vrijspraak.
\v 17 Want als de dood is gaan regeren door de overtreding van één mens, hoeveel te meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave van vrijspraak ontvangen, heersen door die ene mens, Jezus Christus.
\v 18 Dus, zoals één overtreding leidde tot veroordeling voor alle mensen, zo kwam ook door de ene daad van gerechtigheid vrijspraak en leven voor alle mensen.
\v 19 Want zoals door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden.
\v 20 Door de komst van de wet nam het aantal overtredingen toe; maar waar de zonde toenam, nam de genade overvloediger toe.
\v 21 Zoals de zonde regeerde en tot de dood leidde, zo zou ook de genade heersen door vrijspraak voor eeuwig leven door Jezus Christus, onze Heer.
\s5
\c 6
\p
\v 1 Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, zodat de genade zou toenemen?
\v 2 Zeker niet! Immers, hoe zullen wij, die dood zijn van de zonde, daarin nog leven?
\v 3 Of weten jullie niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn?
\v 4 Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, zodat, zoals Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van levens zouden wandelen.
\v 5 Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan Zijn dood, zullen wij ook delen in Zijn opstanding;
\v 6 dit weten wij immers, dat onze oude mens mee gekruisigd is, zodat het lichaam van zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven van zonde zouden zijn;
\v 7 want wie gestorven is, is bevrijd van de zonde.
\v 8 Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven,
\v 9 Want wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem.
\v 10 Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat zijn leven betreft, leeft Hij voor God.
\v 11 Zo moet het ook voor jullie vaststaan, dat je wèl dood bent voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus.
\v 12 Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in je sterfelijk lichaam, zodat je aan zijn begeerten zou gehoorzamen,
\v 13 en stel je lichaam niet langer in dienst van de zonde als werktuig voor ongerechtigheid, maar als levende dienaar in dienst van God als een werktuig voor gerechtigheid.
\v 14 immers, de zonde zal niet over jullie heersen, want jullie zijn niet onder de wet, maar onder de genade.
\v 15 Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!
\v 16 Weten jullie niet, dat wanneer je je als slaaf in iemands dienst stelt, je hem moet gehoorzamen. Wanneer je de zonde dient leidt dit tot de dood, maar de gehoorzaamheid aan God leidt tot gerechtigheid.
\v 17 Maar God zij dank: jullie waren slaven van de zonde, maar nu zijn jullie vanuit jullie hart gehoorzaam geworden aan het onderwijs dat jullie kregen.
\v 18 en, vrijgemaakt van de zonde, zijn jullie in dienst gekomen van de gerechtigheid.
\v 19 Ik zeg dit vanuit menselijk standpunt vanwege de zwakheid van je vlees. Want zoals jullie je lichaam lieten gebruiken als dienaar van de onreinheid en van de wetteloosheid tot wetteloosheid, zo laten jullie je nu gebruiken als dienaren van de gerechtigheid tot heiliging.
\v 20 Want toen jullie slaven waren van zonde, waren jullie niet gebonden aan de gerechtigheid.
\v 21 Wat voor vrucht hadden jullie toen? Dingen, waarover jullie je nu schamen; want je weet nu dat het einde daarvan de dood is.
\v 22 Maar nu je bevrijd bent van zonde en dienaren van God geworden bent, is jouw vrucht je heiliging en het einde daarvan is het eeuwige leven.
\v 23 Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Heer.
\s5
\c 7
\p
\v 1 Broeders en zusters weten jullie niet dat de wet over de mens regeert zolang hij leeft? Ik spreek tot hen die de wet kennen.
\v 2 Want de gehuwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden, zolang hij leeft; maar als de man sterft, is zij ontbonden van de wet, die haar aan die man bond.
\v 3 Zo zal zij dan, indien zij bij het leven van haar man een ander tot man neemt, overspel pleegster heten; wanneer echter de man sterft, is zij vrij van de wet, zodat zij geen overspel pleegster is, indien zij zich aan een andere man geeft.
\v 4 Daarom, broeders, werden jullie ook dood gemaakt voor de wet door het lichaam van Christus. Dit is zodat je met een ander verbonden zou kunnen worden, dat wil zeggen met Hem die uit de dood is opgestaan, zodat we vrucht voor God zouden voortbrengen.
\v 5 Want toen wij naar onze eigen zinnen leefden, werkten de zondige verlangens, die door de wet geprikkeld worden, in ons, zodat wij voor de dood vrucht dragen.
\v 6 Maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet. We zijn gestorven aan datgene waaraan we gebonden waren. Dit is, zodat wij kunnen dienen in nieuwheid van de Geest, en niet in ouderdom van wat geschreven is.
\v 7 Wat zullen we dan zeggen? Is de wet zelf zonde? Totaal niet. Ik zou echter nooit zonde hebben gekend als de wet er niet was. Want ik zou geen hebzucht hebben gekend als de wet niet had gezegd: "Je mag niet begeren."
\v 8 Maar uitgaande van het gebod, wekte de zonde in mij allerlei verlangens op; want zonder wet is de zonde dood.
\v 9 Ooit leefde ik zonder de wet, maar toen het gebod kwam, kreeg de zonde weer leven,
\v 10 en ik stierf. Het gebod dat het leven moest brengen, bleek voor mij de dood te zijn.
\v 11 Want de zonde greep de gelegenheid aan door het gebod en misleidde mij. Door het gebod heeft het mij gedood.
\v 12 De wet is dus heilig en het gebod is heilig, rechtvaardig en goed.
\v 13 Dus is wat goed is voor mij de dood geworden? Laat het nooit zo zijn. Maar de zonde, zodat bewezen zou worden dat het zonde was, bracht de dood in mij naar boven, door wat goed was, en door het gebod zou de zonde onmetelijk zondig kunnen worden.
\v 14 Wij weten namelijk, dat de wet geestelijk is; maar ik ben van het vlees. Ik ben verkocht onder slavernij aan de zonde.
\v 15 Want wat ik doe, weet ik niet; want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik.
\v 16 Als ik nu wat ik niet wens, toch doe, stem ik toe, dat de wet goed is.
\v 17 Maar nu ben ik het niet meer die het doet, maar de zonde die in mij leeft.
\v 18 Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goede dingen leven. Want het verlangen naar het goede is bij mij, maar ik kan het niet uitwerken.
\v 19 Voor het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwaad dat ik niet wil, dat ik doe.
\v 20 Indien ik nu datgene doe, wat ik niet wens, dan doe ík het niet meer, maar de zonde, die in mij woont.
\v 21 Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig;
\v 22 Want ik verheug me in de wet van God met mijn innerlijke mens.
\v 23 Maar ik zie een andere wet in de leden van mijn lichaam. Het vecht tegen die nieuwe wet in mijn gedachten. Het neemt me gevangen door de wet van de zonde die in de leden van mijn lichaam is.
\v 24 Ik, ellendig mens! Wie zal mij redden uit het lichaam van de dood?
\v 25 Maar God zij dank door Jezus Christus, onze Heer! Zelf dien ik de wet van God met mijn verstand. Maar met het vlees dien ik de wet van de zonde.
\s5
\c 8
\p
\v 1 Zo is er daarvoor nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn.
\v 2 Want de wet van de Geest van het leven heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet van de zonde en van de dood.
\v 3 Want wat de wet niet kon, omdat zij zwak was door de menselijke natuur heeft God door zijn eigen Zoon te zenden in zo'n natuur, die zonde in de menselijke natuur veroordeeld,
\v 4 zodat wat de wet eist vervuld zou worden in ons, niet door hen die van uit de menselijke natuur handelen, maar door de Geest.
\v 5 Want zij, die handelen van uit de menselijke natuur, hebben de gezindheid van die natuur, maar degenen die door de Geest leven, hebben de gezindheid van de Geest.
\v 6 Want de gezindheid van de menselijke natuur, is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede.
\v 7 Daarom dat de gezindheid van de menselijke natuur vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet van God; trouwens, het kan dat ook niet:
\v 8 want wie van uit de menselijke natuur leven, kunnen God niet tevreden stellen.
\v 9 Als iemand niet leeft uit de Geest van Christus, behoort hij Hem niet toe., tenminste als de Geest van God in je woont. Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, behoort hij Hem niet toe.
\v 10 Indien Christus in u is, dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid.
\v 11 En indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in jullie woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook jullie sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in jullie woont.
\v 12 Daarom broeders en zusters, wij zijn niet gedwongen om te leven naar de gezindheid van de menselijke natuur .
\v 13 Want indien jullie deze gezindheid volgen, zullen jullie zeker sterven; maar als jullie door de Geest de misdaden van het lichaam doden, zullen jullie leven.
\v 14 Want allen, die door de Geest van God geleid worden, zijn kinderen van God.
\v 15 Want jullie hebben niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw in angst te leven, maar jullie hebben de Geest ontvangen om kinderen van God te zijn om Hem aan te roepen: Abba, Vader.
\v 16 Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen van God zijn.
\v 17 Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn heerlijkheid.
\v 18 Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden.
\v 19 Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de kinderen van God.
\v 20 Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft,
\v 21 in de hoop , dat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God.
\v 22 Want wij weten, dat tot nu toe de gehele schepping in al haar delen zucht en pijn heeft zoals een vrouw die op het punt staat een kind te baren.
\v 23 En niet alleen zij, maar ook wij zelf, die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van de openbaring dat wij kinderen van God zijn: de verlossing van ons sterfelijk bestaan.
\v 24 Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op wat men ziet?
\v 25 Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding.
\v 26 En zo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf komt voor ons op met onuitsprekelijke verzuchtingen.
\v 27 En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling van de Geest, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen op komt.
\v 28 Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn plan geroepen zijn.
\v 29 Want degenen die Hij gekend heeft, heeft Hij ook bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders en zusters;
\v 30 degenen die Hij heeft voorbestemd, heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, heeft Hij ook verheerlijkt.
\v 31 Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?
\v 32 Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?
\v 33 Wie zal de uitgekozenen van God beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt;
\v 34 wie zal veroordelen? Christus Jezus, die gestorven is, en wat meer is, die opgewekt is, die zit aan de rechterhand van God en die voor ons pleit.
\v 35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard?
\v 36 Gelijk geschreven staat: Om U worden wij elke dag gedood, wij zijn gerekend als schapen die geslacht worden.
\v 37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad.
\v 38 Want ik ben er zeker van, dat niet dood niet leven, niet engelen niet machten, niet heden niet toekomst, niet¹ krachten,
\v 39 geen hoogte geen diepte, geen enig ander schepsel zal ons kunnen scheiden van de liefde van God, welke is in Christus Jezus, onze Heer.
\s5
\c 9
\p
\v 1 Ik vertel de waarheid in Christus. Ik lieg niet en mijn geweten verzekert mij dit door de Heilige Geest:
\v 2 dat mijn verdriet groot is en een onophoudelijke pijn in mijn hart.
\v 3 Want ik zou kunnen wensen dat ik zelf zou worden vervloekt en apart gezet van Christus ten gunste van mijn broeders, mijn bloedverwanten naar het vlees.
\v 4 Want zij zijn Israëlieten (Joden). Ze zijn geadopteerd als zonen, zij hebben de glorie, de verbonden, de wetgeving, de tempeldiensten en de beloften.
\v 5 Van hen zijn de aartsvaders van hen is Christus gekomen met betrekking tot het vlees - Hij die God is boven alles en voor altijd te prijzen. Amen.
\v 6 Maar het is niet alsof het woord van God gefaald heeft. Want niet iedereen die van Israël afstamt, hoort bij Israël.
\v 7 Evenmin zijn niet alle nakomelingen van Abraham echt zijn kinderen. Maar het is door de lijn van Isaak dat men van jullie afstammelingen zal spreken.
\v 8 Dat wil zeggen, de kinderen van het vlees zijn niet de kinderen van God. Maar de kinderen van de belofte worden als nakomelingen gezien.
\v 9 Want dit is de belofte die God Abraham gaf: "Rond deze tijd zal Ik komen en dan zal Sara een zoon hebben."
\v 10 Maar dit niet alleen; daar ook Rebekka was bevrucht door één man, onze vader Isaak.
\v 11 Want haar kinderen waren nog niet geboren en hadden nog niets goeds of slecht gedaan, zodat het plan van God om te kiezen, stand zou houden,
\v 12 niet vanwege daden, maar vanwege Hem die roept - werd tegen haar gezegd: "De oudere zal de jongere dienen."
\v 13 Het is precies zoals er was geschreven: 'Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat.'
\v 14 Wat zullen wij dan zeggen: Zou er onrechtvaardigheid zijn bij God? Beslist niet!
\v 15 Want Hij zegt tegen Mozes: "Ik zal genadig zijn voor wie ik compassie zal hebben en ik zal medelijden hebben met wie ik medelijden zal hebben."
\v 16 Het hangt er dus niet vanaf of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die genade toont.
\v 17 Want in het Oude Testament zegt de Schrift tegen Farao: "Voor dit doel heb ik jou doen opstaan, zodat Ik Mijn kracht in jou zou kunnen demonstreren en zodat Mijn naam over de hele aarde bekend zou worden gemaakt."
\v 18 God heeft genade met wie Hij wil en Hij maakt koppig wie Hij wil.
\v 19 Jij zal dan tegen mij zeggen: "Waarom vindt Hij nog steeds fouten? Want wie kan in gaan tegen Zijn wil?"
\v 20 Maar jij, o mens! wie ben jij, dat jij God zou tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom heb jij mij zo gemaakt?"
\v 21 Of heeft de pottenbakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te maken tot een pronkstuk en het andere tot dagelijks gebruik?
\v 22 Wat als God zijn woede wil tonen en zijn macht bekend maken en met veel geduld voorwerpen van woede heeft verdragen die voor vernietiging waren voorbereid?
\v 23 Wat als Hij dit deed om de rijkdom van zijn heerlijkheid bekend te maken op voorwerpen van genade, die Hij eerder voor heerlijkheid had voorbereid?
\v 24 En dat zijn wij, die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de niet-Joden.
\v 25 Zoals Hij ook in Hosea zegt: "Ik zal het volk wat Mijn volk niet was, 'Mijn volk' noemen en 'Mijn geliefde' die niet geliefd was."
\v 26 Zo zal het gebeuren, waar het aan hen werd gezegd: 'Jullie zijn niet mijn volk', daar zullen zij 'de kinderen van de levende God' worden genoemd."
\v 27 Jesaja schreeuwt het uit aangaande Israël: "Al was het aantal zonen van Israël als het zand van de zee, het zal een overblijfsel zijn dat behouden zal worden,
\v 28 want de Heer zal zijn woord volledig en zonder vertraging op aarde uitvoeren."
\v 29 Zoals Jesaja eerder had gezegd: "Als de Heer der heerscharen ons geen nakomelingen had nagelaten, zouden we als Sodom zijn en zouden we als Gomorra zijn geworden."
\v 30 Wat gaan we dan zeggen? Dat de niet-Joden, die geen gerechtigheid nastreefden, de gerechtigheid hebben gekregen door het geloof.
\v 31 Maar Israël, dat wel een wet van gerechtigheid nastreefde, bereikte niet wat de wet had te bieden.
\v 32 Waarom niet? Omdat ze het niet door geloof nastreefden, maar door werken. Ze struikelden over die struikelsteen,
\v 33 zoals het is geschreven: 'Kijk, Ik leg in Sion een struikelsteen en een rots van ergernis. Wie in Hem gelooft, zal zich niet hoeven schamen.'
\s5
\c 10
\p
\v 1 Broeders en zusters, het verlangen van mijn hart en mijn gebed dat zij behouden blijven, gaan uit tot God.
\v 2 Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God hebben, maar zonder kennis.
\v 3 Want zij kennen de gerechtigheid van God niet en door te proberen hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid van God niet onderworpen. De gerechtigheid uit het geloof.
\v 4 Want Christus heeft alles gedaan wat de wet vraagt, tot gerechtigheid voor iedereen die gelooft.
\v 5 Want Mozes schrijft: 'De mens, die de gerechtigheid volgens de wet doet, zal daardoor leven'.
\v 6 Maar de gerechtigheid uit het geloof spreekt op deze manier: Zeg niet in uw hart: ''Wie zal naar de hemel opklimmen om Christus te laten afdalen?'´
\v 7 of: Wie zal in de afgrond neerdalen? namelijk om Christus uit de doden te doen opkomen".
\v 8 Maar wat zegt zij? Dichtbij jullie is het woord, in jullie mond en in jullie hart, namelijk het woord van het geloof, dat wij prediken.
\v 9 Want als je met je mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met je hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zal je gered worden;
\v 10 want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men om gered te worden.
\v 11 De Schrift zegt namelijk: 'Hij geeft overvloedig aan iedereen die Hem aanroept'
\v 12 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen;
\v 13 want iedereen die de naam van de Heer aanroept, zal gered worden.
\v 14 Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe zullen zij in Hem geloven, als zij niet van Hem gehoord hebben? Hoe kunnen zij van Hem horen als niemand het vertelt?
\v 15 En hoe zal men over Hem vertellen zonder gezonden te zijn? Zoals geschreven staat: "Hoe aangenaam zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen".
\v 16 Maar niet iedereen heeft naar het evangelie geluisterd. Want Jesaja zegt: ''Here, wie heeft geloofd wat hij van ons hoorde?''
\v 17 Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus.
\v 18 Maar ik vraag: "Hebben zij het dan niet gehoord? Zeer zeker: Over de hele aarde is hun geluid uitgegaan en tot het einde van de wereld hun woorden´´.
\v 19 Maar ik vraag: "Heeft Israël het dan niet verstaan?´´ Mozes zegt als eerste: "Ik zal jullie jaloers maken op een natie dat geen natie is, met mensen zonder begrip, zal ik jullie woede opwekken."
\v 20 En Jesaja durft het te zeggen: "Ik heb mij laten zien aan wie niet naar Mij zochten, Ik ben verschenen aan wie naar Mij niet vroegen".
\v 21 Maar van Israël zegt hij: "De hele dag heb Ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en koppig volk."
\s5
\c 11
\p
\v 1 Ik vraag dan: God heeft zijn volk toch niet afgewezen? Zeker niet! Ik ben immers zelf een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.
\v 2 God heeft zijn volk niet afgewezen, dat Hij tevoren gekend heeft. Of weten jullie niet, wat het schriftwoord zegt in de geschiedenis van Elia, hoe hij Israël bij God aanklaagt:
\v 3 Here, uw profeten hebben zij gedood, uw altaren hebben zij omvergehaald; ik ben alleen overgebleven en mij staan zij naar het leven.
\v 4 Maar wat is Gods antwoord tot hem? Ik heb voor Mijzelf zevenduizend man overgehouden, die niet voor Baäl hebben gebogen.
\v 5 Zo zijn er dan nu ook mensen overgebleven want dat is de Gods keuze van genade.
\v 6 Als het nu door genade is, dan is het niet meer door je dadent; anders is de genade geen genade meer.
\v 7 Wat dan? Wat Israël probeert te krijgen, is nog niet gelukt. Maar het uitgekozen deel heeft het verkregen. De overigen zijn verhard,
\v 8 zoals geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot de dag van vandaag.
\v 9 David zegt: laat hun tafel tot een strik en een net worden en tot een struikelblok en vergelding voor hen.
\v 10 Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien. En blijf hun ruggen steeds weer krommen.
\v 11 Ik vraag dan: zijn zij gevallen om nooit meer op te staan? Zeer zeker niet! Door hun val is het heil naar de heidenen gekomen, om Israël jaloers te maken.
\v 12 Als nu hun val al rijkdom betekent voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen, hoeveel meer betekent dan de volbrenging van Israël!
\v 13 Ik spreek tot jullie heidenen. Juist omdat ik apostel voor de heidenen ben, zie ik dit als de heerlijkheid van mijn bediening,
\v 14 dat ik door hen jaloers te maken, misschien sommigen uit mijn eigen volk zou behouden.
\v 15 Want, indien hun tijdelijke verwerping de verzoening van de wereld is, wat zal hun aanneming dan anders zijn dan leven uit de doden?
\v 16 Als dan het offer van de eerste vruchten heilig is, dan ook het deeg. En is de wortel heilig, dan ook de takken.
\v 17 Maar nu enkele van de takken weggebroken zijn en jullie als wilde loot daartussen geënt zijn en op die manier op de saprijke wortel van de olijf zit,
\v 18 wees dan niet arrogant tegen de takken! Als je roemt, besef dan niet jullie dragen de wortel, maar de wortel jullie.
\v 19 Jullie zeggen dan: er zijn takken weggebroken, zodat ik als loot geënt zou worden.
\v 20 Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en jullie staan door het geloof. Wees dus niet arrogant, maar heb juist ontzag!
\v 21 Want als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, zal Hij ook jullie niet sparen.
\v 22 Let dan op de goedheid van God en op Zijn strengheid: over wie viel kwam strengheid, maar over jullie de goedheid van God. Blijf nu bij die goedheid; anders zullen jullie ook nog weggekapt worden.
\v 23 Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weer geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten.
\v 24 Want als jullie, uit de wilde olijf, waar jullie van nature bij horen, weggekapt zijn en tegen jullie natuur op de edele olijf geënt zijn, hoeveel meer zullen deze die de natuurlijke takken zijn op hun eigen olijf geënt worden?
\v 25 Want, broeders en zusters, ik wil jullie goed geïnformeerd hebben over dit mysterie, zodat jullie niet eigenwijs zouden worden: een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat het volledige aantal ongelovigen binnengaat,
\v 26 en heel Israël zal behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal de goddeloosheid van Jacob wegdoen.
\v 27 En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.
\v 28 Zij zijn volgens het evangelie vijanden vanwege jullie, maar naar Gods keuze zijn zij geliefden vanwege de Abraham, Izak en Jacob.
\v 29 Want de genadegaven en de roeping van God zijn onherroepelijk.
\v 30 Want net zoals jullie eerst aan God ongehoorzaam waren, maar nu ontferming hebben gevonden door hun ongehoorzaamheid,
\v 31 zo zijn ook zij nu ongehoorzaam geworden, zodat door de ontferming aan jullie ook zij nu ontferming zouden vinden.
\v 32 Want God heeft iedereen in ongehoorzaamheid gesloten, om Zich over hen allen te ontfermen.
\v 33 Oh, de diepte van de rijkdom, van de wijsheid en van de kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn manieren van doen!
\v 34 Want: wie heeft de gedachten van de Heer gekend? Of wie was Hem een adviseur?
\v 35 Of wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet?
\v 36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.
\s5
\c 12
\p
\v 1 Daarom smeek ik jullie, broeders, met een beroep op de barmhartigheden van God, om jullie lichamen te stellen als een levend, heilig en welgevallig offer aan God: dit is jullie echte eredienst.
\v 2 En wees niet zoals deze wereld, maar hervorm jezelf door de vernieuwing van jullie denken, zodat jullie kunnen erkennen wat de goede, aanvaardbare en perfecte wil van God is.
\v 3 Want door de genade, die aan mij gegeven is, zeg ik een ieder onder jullie: wees niet hoogmoedig in je denken, maar oordeel nuchter over jezelf, volgens de maat van het geloof, die God jullie gegeven heeft.
\v 4 Want, net zoals wij in één lichaam vele leden hebben, maar de leden niet allen dezelfde functies hebben,
\v 5 zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden van elkaar.
\v 6 Wij hebben diverse gaven, onderscheiden naar de genade die ons gegeven is: heb je de gave van profetie, doe dit naar de maat van je geloof;
\v 7 wie dient, in het dienen, wie onderwijst, in het onderwijzen;
\v 8 als iemand de gave van bemoediging heeft, laat hem dan aanmoedigen. Als iemand de gave van geven heeft, laat hem het dan ruimhartig doen. Als iemand de gave van leiderschap heeft, laat het dan met ijver gebeuren. Als iemand de gave van barmhartigheid heeft, doe het dan met blijmoed.
\v 9 Liefde moet oprecht zijn. Verafschuw het kwade, houd vast aan het goede.
\v 10 Wees als eerste degene om de andere lief te hebben en te eren met respect.
\v 11 Volhard in ijver. Vurig van geest, dien de Heer
\v 12 Verheug u in hoop, verdraag beproevingen, wees getrouw in gebed.
\v 13 Draag bij in de noden van Gods heilige volk. Vind vele manieren om gastvrijheid te tonen.
\v 14 Zegen wie u vervolgen, zegen en vervloek niet.
\v 15 Wees blij met degenen die blij zijn, toon je verdriet met degenen die verdrietig zijn.
\v 16 Wees onderling eensgezind, wees niet hooghartig van gedachten, maar ga om met eenvoudige mensen. Wees niet eigenwijs.
\v 17 Vergeldt niemand kwaad met kwaad; heb het goede voor met alle mensen.
\v 18 Indien mogelijk, voor zover het van jullie afhangt, leef in vrede met alle mensen.
\v 19 Wreek jezelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn van God, want er staat geschreven: "'Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden', spreekt de Heer."
\v 20 "Maar, indien je vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zul je vurige kolen op zijn hoofd hopen."
\v 21 Laat je niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.
\s5
\c 13
\p
\v 1 Laat iedereen zich onderwerpen aan hogere autoriteiten; omdat er geen gezag is behalve van God, en de bestaande zijn door GOD vastgesteld.
\v 2 Dus wie zich tegen het gezag verzet, verzet zich tegen wat door God is ingesteld; en degenen die zich verzetten, brengen oordeel over zichzelf.
\v 3 Want, als je goed handelt, hoef je niet bang te zijn voor de overheidspersonen, maar wel, als je verkeerd handelt. Wil je zonder vrees voor de overheid zijn? Doe het goede, en je zult door haar geprezen worden.
\v 4 Want hij is de dienaar van God voor jou welzijn. Maar als je kwaad doet, wees dan bang; want hij draagt het zwaard niet voor niets; want hij is de dienaar van God, die vergelding uitvoert over hen, die kwaad doen.
\v 5 Daarom is het nodig om te onderwerpen aan het gezag, niet alleen uit angst voor de straf, maar ook vanwege het geweten.
\v 6 Daarom betaal je ook belastingen; want zij zijn dienaren van God, die belast zijn met de inning daarvan.
\v 7 Betaal je schuld aan wie je schuldig bent, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eer aan wie eer toekomt.
\v 8 Wees niemand iets verschuldigd, behalve elkaar lief te hebben; want wie zijn medemens liefheeft, heeft de wet vervuld.
\v 9 Want de geboden: wees niet ontrouw aan je man of vrouw, vermoord een ander niet, steel niet, begeer niet en welk ander gebod dan ook, worden samengevat in dit woord: heb je naaste lief als jezelf.
\v 10 De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling van de wet.
\v 11 Daarom, vergeet niet in wat voor tijd we zijn, het is nu het moment om wakker te worden. Want onze redding is nu dichterbij, dan toen wij tot het geloof kwamen.
\v 12 Het is diep in de nacht, bijna dag. Laten wij dan de werken van de duisternis aan de kant zetten en de wapens van het licht aan doen!
\v 13 Laten we fatsoenlijk leven, zoals mensen overdag doen, niet in overdadig eten en dronken worden, ons niet inlaten met seksuele immoraliteit en ongecontroleerde lust, niet in strijd en afgunst!
\v 14 Bekleed je in plaats daarvan met de Heer Jezus Christus en voed de zondige verlangens van je oude natuur niet.
\s5
\c 14
\p
\v 1 Aanvaardt de zwakke in het geloof, maar niet om hun overwegingen te beoordelen.
\v 2 De een gelooft, dat hij alles mag eten, maar degene die zwak is in het geloof eet plantaardig voedsel.
\v 3 Laat wie wel eet degene die niet eet niet minachten en laat degene die niet eet niet oordelen over degene die wel eet, want God heeft hem aanvaard.
\v 4 Wie ben jij dat jij een knecht van een ander oordeelt? Of hij staat of valt, gaat zijn eigen heer aan. Maar hij zal blijven staan, want de Heer kan hem standvastig laten staan.
\v 5 De een stelt een dag boven de andere, een andere stelt alle dagen gelijk. Accepteer een ieder met een besef van eigen overtuiging.
\v 6 Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Heer, en wie eet, doet het om de Heer, want hij dankt God; en wie niet eet, doet het om de Heer en ook hij dankt God.
\v 7 Want niemand onder ons leeft voor zichzelf, en niemand sterft voor zichzelf;
\v 8 want als wij leven, is het voor de Heer, en als wij sterven, is het voor de Heer. Dus als wij dan leven, of als wij sterven, wij zijn van de Heer.
\v 9 Want hiertoe is Christus gestorven en levend geworden, zodat Hij over doden en over de levenden zou regeren.
\v 10 Maar jij, wat oordeel je over je broeder en zuster? Of ook jij, wat minacht jij je broeder en zuster? Want wij zullen allemaal voor de rechterstoel van God komen te staan.
\v 11 Want er staat geschreven: "Zo waar als Ik leef", spreekt de Heer: "voor Mij zal elke knie zich buigen, en elke tong zal God loven".
\v 12 Zo zal dan iedereen van ons voor zichzelf rekenschap moeten geven aan God.
\v 13 Laten wij dan niet langer elkaar oordelen, maar komt liever tot de overtuiging om jullie broeder of zuster geen aanstoot of ergernis te geven.
\v 14 Ik weet en ben overtuigd in de Heer Jezus, dat niets uit zichzelf onrein is; alleen voor hem, die iets onrein vindt is het onrein.
\v 15 Want als jou broeder en zuster door iets, dat jij eet, gekwetst wordt, dan wandel je niet meer overeenkomstig in de liefde. Breng hen voor wie Christus is gestorven, niet aan het twijfelen door jouw voedsel.
\v 16 Laat van het goede, dat jij hebt, geen kwaad gezegd kunnen worden.
\v 17 Want het Koninkrijk van God bestaat niet in eten en drinken, maar uit rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de heilige Geest.
\v 18 Want wie door deze Geest een dienstknecht is van Christus, is welgevallig bij God, en bewonderd bij de mensen.
\v 19 Laten wij dan streven naar de vrede en wat opbouwend is voor elkaar.
\v 20 Breek niet voor eten het werk van God af; alles is wel rein, maar het is verkeerd voor een mens, als hij door zijn eten een ander doet wankelen in zijn geloof.
\v 21 Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, noch iets, waaraan je broeder zich stoort.
\v 22 Houd het geloof, dat je hebt voor jezelf voor het aangezicht van God. Gelukkig is hij, die zich geen verwijten maakt voor wat hij als goed erkent.
\v 23 Maar wie twijfelt, wanneer hij eet, is veroordeeld, omdat hij het niet uit geloof doet. En al wat niet uit geloof is, is zonde.
\s5
\c 15
\p
\v 1 Wij, die sterk zijn, moeten de gevoeligheden van de zwakken verdragen en niet ons eigen belang zoeken.
\v 2 Ieder van ons moet zich richten op het belang van zijn naaste, op het goede en wat opbouwend is,
\v 3 want ook Christus zocht niet zijn eigen belang, juist niet, zoals geschreven staat: "De beledigingen van hen, die U beledigden, kwamen op Mij neer".
\v 4 Alles wat vroeger geschreven is, werd tot onze onderwijzing geschreven, zodat wij door de volharding, die onderwezen wordt in de Bijbel, en de bemoediging waarin de Bijbel voorziet, de hoop vasthouden.
\v 5 Laat God jullie volharding en vertroosting geven en eensgezindheid naar het voorbeeld van Christus Jezus,
\v 6 opdat jullie eensgezind uit één mond de God en Vader van onze Heer Jezus Christus zullen verheerlijken.
\v 7 Daarom, accepteer elkaar, zoals ook Christus ons heeft aanvaard tot heerlijkheid van God.
\v 8 Ik bedoel dit, dat Christus door de trouw van God, een dienaar van de besnedenen is geweest, om de beloften, aan de voorvaders gedaan, te bevestigen,
\v 9 en dat de ongelovigen God door zijn barmhartigheid gaan verheerlijken, zoals geschreven staat: "Daarom zal ik U loven onder de ongelovigen en uw naam met muziek prijzen".
\v 10 En verder zegt Hij: "Verheugt jullie, ongelovigen, samen met zijn volk".
\v 11 En verder: "Looft de Heer alle ongelovigen en laten alle volken Hem prijzen".
\v 12 En verder zegt Jesaja: "De wortel van Isaï zal komen, en Hij, die opstaat, om over de ongelovigen te regeren: op Hem zullen de ongelovigen hopen.
\v 13 Laat God, die onze hoop is, jullie in je geloof geheel zal vervullen met vreugde en vrede, zodat jullie hoop overvloedig zal zijn door de kracht van de heilige Geest.
\v 14 Broeders en zusters, ik ben er al van overtuigd, dat jullie ook nu al niets dan het goede willen, vervuld met de nodige kennis en in staat ook elkaar terecht te wijzen.
\v 15 Toch heb ik jullie hier en daar bij wijze van herinnering wat vrijmoedig geschreven door genade die God mij gegeven heeft,
\v 16 om een dienaar van Christus Jezus voor de ongelovigen te zijn in volledige toewijding aan het evangelie van God, zodat de ongelovigen een aangenaam offer kunnen worden voor God, geheiligd door de heilige Geest.
\v 17 De resultaten die ik heb bereikt voor God, dank ik dan ook aan Christus Jezus.
\v 18 Want ik durf van niets anders te spreken dan van wat Christus door mij tot stand gebracht heeft om ongelovigen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad,
\v 19 door de kracht van tekenen en wonderen, door de kracht van Gods Geest. Zo heb ik vanuit Jeruzalem in de rondreis tot Illyrië toe, overal het Evangelie van Christus gepredikt.
\v 20 Het was voor mij een eer om het Evangelie te verkondigen, maar niet waar de naam van Christus al was genoemd, om niet op het fundament van iemand anders te bouwen,
\v 21 maar om te handelen naar wat geschreven staat: "Zij, aan wie Hij nog niet is verkondigd, zullen Hem zien en wie het nog niet hebben gehoord, zullen het begrijpen".
\v 22 Daarom is het mij nog niet gelukt om naar jullie toe te komen.
\v 23 Maar nu ik klaar ben met mijn taken in deze streken en ik al jaren verlang om naar jullie toe te komen,
\v 24 hoop ik jullie op doorreis naar Spanje met eigen ogen te zien en door jullie verder geholpen te worden voor mijn tocht daarheen. Ik hoop daarvoor eerst van jullie gezelschap te genieten.
\v 25 Maar nu ben ik op reis naar Jeruzalem om de heiligen aldaar te bedienen.
\v 26 Want Macedonië en Achaje hebben voor de armen onder de heiligen van Jeruzalem een inzameling gehouden.
\v 27 Zij deden dat immers graag, want als de ongelovigen nu deel hebben gekregen aan de geestelijke zegeningen van de Joden, moeten zij hen ook met hun materiële zaken bijstaan.
\v 28 Wanneer ik deze taak heb gedaan en hun de inzameling heb overgedragen, zal ik via jullie stad naar Spanje reizen.
\v 29 En ik weet, dat ik bij mijn komst bij jullie met de volle zegen van Christus zal komen.
\v 30 Maar, broeders en zusters, ik dring er bij jullie op aan in de naam van onze Heer Jezus Christus en met een beroep op de liefde van de Geest, om samen met mij te strijden in de gebeden voor mij tot God,
\v 31 zodat ik behoed wordt voor diegenen in Judea, die zich tegen het geloof verzetten en dat mijn hulp voor de heiligen in Jeruzalem wordt gewaardeerd.
\v 32 Dan kan ik, als God het wil, met blijdschap naar jullie toekomen om in jullie gezelschap verfrist te worden.
\v 33 De God van de vrede zal met jullie zijn! Amen.
\s5
\c 16
\p
\v 1 Ik beveel Febe, onze zuster, tevens dienares van de gemeente te Kenchreeën, bij jullie aan,
\v 2 zodat jullie haar in de Heer zullen ontvangen. Doe dit op een manier die Gods heilige volk waardig is, en voorzie haar van alle hulp die ze van jullie nodig heeft, want zij is een grote hulp geweest voor velen en ook voor mijzelf.
\v 3 Groet Prisca en Aquila, mijn medearbeiders in dienst van Christus Jezus,
\v 4 die voor mij hun eigen leven riskeerden. Ik dank hen en niet alleen ik, maar ook alle gemeenten van de ongelovigen.
\v 5 Groet de gemeente die in hun huis is. Groet Epaenetus, mijn geliefde, die de eersteling van Azië is voor Christus.
\v 6 Groet Maria, die zich veel moeite voor jullie heeft getroost.
\v 7 Groet Andronicus en Junia, mijn verwanten en medegevangenen. Ze zijn in aanzien onder de apostelen en vóór mij in dienst van Christus geweest.
\v 8 Groet Ampliatus, mijn geliefde in de Heer.
\v 9 Groet Urbanus, onze medewerker in Christus, en mijn geliefde Stachys.
\v 10 Groet Apelles, die in Christus beproefd gebleken is. Groet hen, die behoren tot het huisgezin van Aristobulus.
\v 11 Groet Herodion, mijn bloedverwant. Groet degenen van het huisgezin van Narcissus die in de dienst van de Heer zijn.
\v 12 Groet Tryphaena en Tryphosa, arbeiders in de dienst van de Heer. Groet Persis, de geliefde, die veel in de dienst van de Heer heeft gewerkt.
\v 13 Groet Rufus, de uitverkorene in de Heer, met zijn moeder, die ook voor mij een moeder is.
\v 14 Groet Asynkritus, Flegon, Hermes, Patrobas, Hermas, en de broeders die bij hen zijn.
\v 15 Groet Filologus, en Julia, Nereus met zijn zuster, en Olympas, en al de heiligen, die bij hen zijn.
\v 16 Groet elkander met een heilige kus. Alle gemeenten van Christus groeten jullie.
\v 17 Nu dring ik er bij jullie op aan, broeders en zusters, om op te passen voor degenen die verdeeldheid en ergernissen veroorzaken tegen de leer die ik jullie heb geleerd. Blijf uit hun buurt.
\v 18 Want zulke mensen dienen niet onze Heer Christus, maar hun eigen lusten. Door hun vlotte en vleiende spraak misleiden ze onschuldige mensen.
\v 19 Want jullie gehoorzaamheid is tot kennis van allen gekomen. Ik verheug me daarom over jullie, maar ik wil dat jullie wijs zijn ten aanzien van wat goed is en onschuldig ten aanzien van wat slecht is.
\v 20 De God van de vrede zal spoedig de satan onder jullie voeten verpletteren. De genade van onze Heer Jezus zij met jullie! Amen.
\v 21 Mijn medewerker Timoteüs, mijn volksgenoten Lucius, Jason en Sosipater, groeten jullie..
\v 22 Ik, Tertius, die deze brief schrijf, groet jullie in de Heer.
\v 23 Gaius, de gastheer voor mij en voor de hele kerk, groet jullie. Erastus, de rentmeester van de stad, begroet jullie evenals Quartus de broer.
\v 24 De genade van onze Heer Jezus Christus zij met jullie!. Amen.
\v 25 Hem nu, die machtig is jullie te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van de verborgenheid dat eeuwen verzwegen is geweest,
\v 26 maar nu is geopenbaard en bekend gemaakt door de profetische geschriften aan alle naties, op bevel van de eeuwige God, om de gehoorzaamheid van het geloof tot stand te brengen
\v 27 aan de enige wijze God, door Jezus Christus, zij glorie tot in eeuwigheid. Amen.