nl_mrk_text_ulb/42-MRK.usfm

770 lines
83 KiB
Plaintext
Raw Permalink Blame History

This file contains ambiguous Unicode characters

This file contains Unicode characters that might be confused with other characters. If you think that this is intentional, you can safely ignore this warning. Use the Escape button to reveal them.

\id MRK Unlocked Literal Bible
\ide UTF-8
\h MARK
\toc1 Mark
\toc2 Mark
\toc3 Mrk
\mt1 MARK
\s5
\c 1
\p
\v 1 Dit is het begin van het Evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God.
\v 2 Zoals geschreven staat bij de profeet Jesaja: 'Kijk, Ik stuur mijn bode voor U uit, die Uw weg vrij zal maken;
\v 3 de stem van één, die roept in de woestijn: "Maak, de weg van de Heer vrij, maak Zijn paden recht.'"
\v 4 Johannes de Doper verscheen in de woestijn en predikte de doop van bekering tot vergeving van zonden.
\v 5 En het hele Joodse land kwam naar hem toe en alle inwoners van Jeruzalem, en zij lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan onder belijdenis van hun zonden.
\v 6 En Johannes droeg kleren van kameelhaar en met een leren riem om zijn middel, en hij at sprinkhanen en wilde honing.
\v 7 En hij predikte en zei: "Na mij komt er Eén, die machtiger is dan ik, ik ben het niet waard om op mijn knieën zijn sandalen voor Hem los te maken.
\v 8 Ik heb jullie gedoopt met water, maar Hij zal jullie dopen met de Heilige Geest."
\v 9 En het gebeurde in die dagen dat Jezus van Nazaret in Galilea kwam en zich liet dopen door Johannes in de Jordaan.
\v 10 En zodra Hij uit het water kwam, zag Hij de hemelen open gaan en de Geest als een duif op Zich neerdalen.
\v 11 En een stem kwam uit de hemelen: "Jij bent Mijn geliefde Zoon, in Jou vind Ik Mijn genoegen."
\v 12 En direct daarna stuurde de Geest Hem de woestijn in.
\v 13 En Hij werd in de woestijn veertig dagen door de satan op de proef gesteld; en Hij was bij de wilde dieren en de engelen dienden Hem.
\v 14 En nadat Johannes gearresteerd was, ging Jezus naar Galilea om het evangelie van God te prediken,
\v 15 en zei: "De tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is nabij. Bekeer jullie en geloof het evangelie."
\v 16 En toen Hij langs de zee van Galilea liep, zag Hij Simon en Andreas, de broer van Simon, in de zee staan en het net uitgooien, want zij waren vissers.
\v 17 En Jezus zei tegen hen: "Volg Mij, en Ik zal jullie vissers van mensen maken."
\v 18 En onmiddellijk lieten zij hun netten liggen en volgden Hem.
\v 19 En toen Hij iets verder liep, zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, die ook in de boot waren om hun netten in orde te brengen.
\v 20 En direct riep Hij hen; en zij lieten hun vader Zebedeüs in de boot achter met de arbeiders en volgden Hem.
\v 21 En zij kwamen in Kafarnaüm en op de sabbat ging Hij naar de synagoge en onderwees daar.
\v 22 En zij stonden versteld over zijn leer, want Hij onderwees hen als iemand die gezag had, en niet zoals de wetgeleerden.
\v 23 En op dat moment was er in hun synagoge een man met een onreine geest en hij schreeuwde luid,
\v 24 en zei: "Wat hebt U met ons te maken, Jezus van Nazaret? Bent U gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie U bent: de Heilige van God."
\v 25 En Jezus bestrafte hem en zei: "Zwijg, en ga uit van hem."
\v 26 En de onreine geest deed hem stuiptrekken en ging onder groot geschreeuw van hem uit.
\v 27 En allen werden zeer verbaasd, zodat zij elkaar vroegen: "Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag! Ook de onreine geesten geeft Hij bevelen en zij gehoorzamen Hem!"
\v 28 En het nieuws over Jezus verspreidde zich snel in de hele omgeving van Galilea.
\v 29 En van de synagoge gingen zij naar het huis van Simon en Andreas met Jakobus en Johannes.
\v 30 En de schoonmoeder van Simon lag met koorts op bed. En zij vertelden het direct aan Jezus.
\v 31 En Hij kwam dichterbij, pakte haar hand en hielp haar overeind. En de koorts verliet haar en zij diende hen.
\v 32 Toen het avond werd en de zon onderging, brachten ze ernstig zieken en bezetenen bij Hem.
\v 33 En alle bewoners van de stad stonden dicht op elkaar bij de deur.
\v 34 En Hij genas velen die ernstig ziek waren door allerlei ziekten, en dreef veel boze geesten uit en Hij liet de geesten niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden.
\v 35 En 's morgens vroeg, toen het nog donker was, stond Hij op en ging naar buiten en Hij ging naar een eenzame plaats en bad daar.
\v 36 Maar Simon en diegenen die bij hem waren, gingen Hem achterna,
\v 37 en zij vonden Hem en zeiden tegen Hem: "Iedereen zoekt U."
\v 38 En Hij zei tegen hen: "Laten wij ergens anders heengaan, naar de naburige plaatsen, zodat Ik ook daar kan prediken; want daarvoor ben Ik gestuurd.¨
\v 39 En Hij ging prediken in hun synagogen in heel Galilea, en de boze geesten dreef Hij uit.
\v 40 En een melaatse kwam bij Hem, en smeekte Hem en viel voor Hem op zijn knieën, en zei: "Als U wilt, kunt U mij reinigen."
\v 41 En met ontferming bewogen, strekte Hij zijn hand uit, raakte hem aan en zei tegen hem: "Ik wil het, word rein!"
\v 42 En direct verliet de melaatsheid hem en hij werd rein.
\v 43 Hij stuurde hem meteen weg en zei streng tegen hem:
\v 44 "Zorg dat je tegen niemand iets zegt, maar ga naar de priester. Laat hem zien dat je weer beter bent. Breng dan het offer dat hoort bij je genezing, zoals Mozes het heeft voorgeschreven. Het zal voor de mensen het bewijs zijn dat je genezen bent."
\v 45 Maar toen hij was weggegaan, begon hij het telkens weer te vertellen, en het nieuws bekend te maken, zo erg dat Jezus niet meer openlijk een stad kon binnenkomen, maar Zich buiten in eenzame plaatsen ophield. En zij kwamen naar Hem toe van alle kanten.
\s5
\c 2
\p
\v 1 Toen Hij weer in Kafarnaüm gekomen was, hoorden de mensen na enkele dagen dat Hij thuis was.
\v 2 Velen kwamen bij elkaar zodat zelfs de ruimte bij de deur overvol raakte. Hij sprak het woord tegen hen.
\v 3 Er kwamen vier mannen en zij droegen een verlamde die ze bij Hem brachten.
\v 4 Omdat zij hem vanwege de drukte niet bij Hem konden brengen, haalden zij de dakbedekking weg boven de plaats waar Hij was. Toen ze het dak opengebroken hadden, lieten zij het matras waarop de verlamde lag, naar beneden zakken.
\v 5 Omdat Jezus hun geloof zag, zei Hij tegen de verlamde: "Zoon, je zonden zijn vergeven."
\v 6 Nu waren daar enkele schriftgeleerden aanwezig en zij overlegden in hun harten:
\v 7 Wat zegt Hij daar? Hij lastert God. Wie kan zonden vergeven dan God alleen?
\v 8 En Jezus doorzag meteen in zijn geest, dat zij zo in zichzelf overlegden en zei tegen hen: "Waarom overleggen jullie deze dingen in jullie harten?
\v 9 Wat is gemakkelijker? Tegen de verlamde zeggen: 'Je zonden zijn vergeven', of 'Sta op, pak je matras op en wandel'?
\v 10 Maar, zodat jullie mogen weten dat de Mensenzoon macht heeft op aarde om zonden te vergeven," - zei Hij tegen de verlamde:
\v 11 "Tegen jou zeg Ik, sta op, pak je matras op en ga naar je huis."
\v 12 Hij stond op, pakte meteen zijn matras op en ging naar buiten terwijl iedereen het zag. Ze waren allemaal geschrokken en verheerlijkten God door te zeggen: "Zoiets hebben wij nog nooit gezien!"
\v 13 Hij ging weer naar buiten langs de zee en de hele menigte kwam bij Hem en Hij onderwees hen.
\v 14 Terwijl Hij voorbij ging, zag Hij Levi, de zoon van Alfeüs, bij het tolhuis zitten. Hij zei tegen hem: "Volg Mij." En hij stond op en volgde Hem.
\v 15 Jezus en zijn discipelen gingen aan tafel in het huis van Levi samen met vele tollenaars en zondaars. Zij waren talrijk en zij volgden Hem.
\v 16 Toen de schriftgeleerden van de Farizeeën Hem met de zondaars en tollenaars zagen eten, zeiden zij tegen Zijn discipelen: "Waarom eet Hij met de tollenaars en zondaars?"
\v 17 Jezus hoorde het en zei tegen hen: "Zij, die gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar zij, die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars."
\v 18 De discipelen van Johannes en de Farizeeën vastten vaak. Zij kwamen en zeiden tegen Jezus: "Waarom vasten de discipelen van Johannes en de discipelen van de Farizeeën wèl, maar Uw discipelen niet?"
\v 19 Jezus zei tegen hen: "Kunnen bruiloftsgasten dan vasten, terwijl de bruidegom bij hen is? Zolang zij de bruidegom bij zich hebben, kunnen zij niet vasten.
\v 20 Er zullen echter dagen komen dat de bruidegom van hen weggenomen is en in die tijd zullen zij dan vasten.
\v 21 Niemand naait een niet-gekrompen lap op een oud kledingstuk, anders scheurt de ingezette lap er iets af het nieuwe van het oude en de scheur wordt erger.
\v 22 En niemand doet jonge wijn in oude zakken; anders zal de wijn de zakken doen barsten en de wijn gaat verloren met de zakken." [Maar jonge wijn doe je in nieuwe zakken.]
\v 23 En het gebeurde, dat Hij op de sabbat door de korenvelden ging en zijn discipelen begonnen ondertussen aren te plukken.
\v 24 En de Farizeeën zeiden tegen Hem: "Kijk, waarom doen zij op de sabbat wat niet mag?"
\v 25 En Hij zei tegen hen: "Hebben jullie nooit gelezen wat David gedaan heeft toen de nood hoog was en hij en diegenen die bij hem waren honger kregen?
\v 26 [Hoe] hij onder het hogepriesterschap van Abjatar het huis van God binnengegaan is en de toonbroden gegeten heeft waarvan niemand mag eten behalve de priesters, en hij ze ook aan degenen, die bij hem waren, gegeven heeft?"
\v 27 En Hij zei tegen hen: "De sabbat is gemaakt voor de mens, en niet de mens voor de sabbat.
\v 28 Dus, de Mensenzoon is heer ook over de sabbat."
\s5
\c 3
\p
\v 1 En Hij ging weer een synagoge binnen en daar was een mens met een verschrompelde hand;
\v 2 en zij letten op Hem, of Hij hem op de sabbat genezen zou, om Hem te kunnen aanklagen.
\v 3 En Hij zei tegen de mens met de verschrompelde hand: "Kom in het midden staan."
\v 4 En Hij zei tegen hen: "Is het toegestaan op de sabbat goed te doen of kwaad te doen, een leven te redden of te doden?" Zij zwegen.
\v 5 Hij was zeer bedroefd over de verharding van hun hart. En nadat Hij degenen die rondom Hem stonden boos had aangekeken, zei Hij tegen de mens: "Strek je hand uit!" En hij strekte zijn hand uit. En zijn hand werd weer gezond.
\v 6 En de Farizeeën gingen weg en pleegden direct overleg met de Herodianen over hoe zij Hem uit de weg konden ruimen.
\v 7 En Jezus trok Zich met zijn leerlingen terug naar het meer. En een grote menigte uit Galilea ging mee.
\v 8 Ook uit Judea en uit Jeruzalem en uit Idumea en het Overjordaanse en de streken van Tyrus en Sidon kwam een grote menigte naar Hem toe, omdat ze hadden gehoord wat Hij allemaal deed.
\v 9 En Hij zei tegen zijn leerlingen dat een bootje in de buurt moest blijven, liggend naar de menigte zodat deze Hem niet zou verdringen.
\v 10 Want Hij genas velen, zodat allen, die kwalen hadden, op Hem aandrongen om Hem te kunnen aanraken.
\v 11 Telkens als de onreine geesten Hem zagen, vielen ze voor Hem neer en schreeuwden: "U bent de Zoon van God."
\v 12 En Hij verbood hen verschillende keren bekend te maken wie Hij was.
\v 13 En Hij ging de berg op en riep bij Zich op wie Hij zijn keuze had laten vallen en zij kwamen bij Hem.
\v 14 En Hij benoemde er twaalf, zodat zij met Hem zouden zijn en Hij hen op pad zou sturen om te prediken
\v 15 en om macht te hebben om boze geesten uit te drijven.
\v 16 Hij stelde twaalf aan, en Simon noemde Hij Petrus,
\v 17 en Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, de broer van Jakobus, en Hij gaf hun de bijnaam Boanerges, dat is zonen van de donder, en
\v 18 Andreas en Filippus en Bartolomeüs en Matteüs en Tomas en Jakobus, de zoon van Alfeüs en Taddeüs en Simon de Zeloot en Judas Iskariot,
\v 19 die Hem ook verraden heeft.
\v 20 En Hij ging in een huis; en er verzamelde zich weer een menigte, zodat zij zelfs geen brood konden eten.
\v 21 En toen zijn familie dit hoorden, gingen zij daar heen om Hem te halen, want zij zeiden: "Hij is gek geworden."
\v 22 En de schriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren, zeiden: "Hij heeft Beëlzebul, en door de heerser van de boze geesten drijft Hij de geesten uit."
\v 23 En Hij riep hen bij Zich en sprak tegen hen in gelijkenissen: "Hoe kan de satan de satan uitdrijven?
\v 24 En als een koninkrijk tegen zichzelf verdeeld is, kan dat koninkrijk zich niet staande houden.
\v 25 En als een huis tegen zichzelf verdeeld is, zal dat huis niet kunnen bestaan.
\v 26 En als de satan tegen zichzelf vecht en verdeeld is, kan hij niet staande blijven en tot een eind komen.
\v 27 Maar niemand kan het huis van de sterke binnengaan en zijn huisraad stelen, als hij niet eerst die sterke heeft vastgebonden, en dan zal hij zijn huis plunderen.
\v 28 Waarlijk, ik verzeker jullie dat alle zonden aan de mensenkinderen zullen vergeven worden, ook de godslasteringen, die zij hebben gesproken.
\v 29 maar wie gelasterd heeft tegen de Heilige Geest, krijgt geen vergeving in eeuwigheid, maar is schuldig aan eeuwige zonde."
\v 30 Hij zei dit omdat zij zeiden: "Hij heeft een onreine geest."
\v 31 En zijn moeder en zijn broers kwamen en stonden buiten.
\v 32 En een menigte zat rondom Hem en zei tegen Hem: "Kijk, Uw moeder en Uw broers en zussen staan buiten en zoeken U."
\v 33 En Hij antwoordde hen: "Wie zijn mijn moeder en broers?"
\v 34 En rondkijkend naar degenen die in een kring bij Hem zaten, zei Hij: "Kijk, hier zijn mijn moeder en mijn broers.
\v 35 Iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer, zus en moeder."
\s5
\c 4
\p
\v 1 En weer begon Hij te leren bij de zee. En een zeer groot aantal mensen verzamelden zich bij Hem, zodat Hij in een boot ging zitten, terwijl de menigte aan de kant stond.
\v 2 En Hij leerde hun uitvoerig en sprak hen toe in gelijkenissen, en Hij zei:
\v 3 "Luister. Zie, een zaaier ging naar zijn land om te zaaien.
\v 4 En bij het zaaien viel een deel langs de weg, en de vogels kwamen en aten het op.
\v 5 Een ander deel viel op steenachtige bodem, waar niet veel aarde was, en meteen schoot het op, omdat het geen diepe aarde had.
\v 6 Maar toen de zon opkwam, verschroeide het, en omdat het geen wortel had, verdorde het.
\v 7 En een ander deel viel in de distels en kwam op en verstikte het en het gaf geen vrucht.
\v 8 Het overige zaad viel op goede aarde en groeide en gaf vrucht, soms dertigvoudig, soms zestigvoudig en soms honderdvoudig.''
\v 9 En Hij zei: "Wie oren heeft om te horen, die moet horen."
\v 10 En toen Hij weer alleen was met zijn volgelingen en de twaalf, stelden ze hem vragen over de gelijkenissen.
\v 11 En Hij zei tegen hen: "Aan jullie zijn de geheimen van het Koninkrijk van God gegeven, maar naar hen, die buiten staan, komt alles in gelijkenissen.
\v 12 Omdat zij kijken en niet zien en horen en niet verstaan, anders zouden ze zich bekeren en vergeving krijgen."
\v 13 En Hij zei tegen hen: "Weten jullie niet, wat deze gelijkenis betekent, en hoe zullen jullie dan al de andere gelijkenissen verstaan?"
\v 14 De zaaier zaait het woord.
\v 15 Dit zijn degenen, die langs de weg zijn: waar het woord gezaaid wordt, en zodra zij het horen, komt meteen de satan en neemt het woord, dat in hen gezaaid is, weg.
\v 16 En ook die op steenachtige plaatsen gezaaid worden, zijn hen, zodra ze het woord horen, het meteen met blijdschap aannemen
\v 17 maar hebben geen wortel in zich. Wanneer er later verdrukking of vervolging komt door het woord, komen zij meteen ten val.
\v 18 En een ander deel zijn degenen, die tussen de distels gezaaid worden: dit zijn zij, die het woord horen,
\v 19 maar de zorgen van de wereld en het bedrog van de rijkdom en de begeerten naar al het andere komen erbij en verstikken het woord en het wordt onvruchtbaar.
\v 20 En dit zijn degenen, die in goede aarde gezaaid zijn: zij, die het woord horen en in zich opnemen en vrucht dragen, dertig- en zestig- en honderdvoud."
\v 21 En Hij zei tegen hen: "Je steekt toch geen lamp aan en zet die dan onder de mand of onder het bed? Is het niet om op de standaard te zetten?
\v 22 Want er is niets verborgen dat niet onthuld zal worden, en er is ook niets geheim gehouden dat aan het licht zou komen.
\v 23 Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren."
\v 24 En Hij zei tegen hen: "Let goed op wat jullie horen: Met de maat, waarmee jullie meten, zullen jullie gemeten worden, en jullie zullen boven die maat gegeven worden.
\v 25 Want wie heeft, hem zal gegeven worden; en wie niet heeft, ook wat hij heeft zal hem ontnomen worden".
\v 26 En Hij zei: "Het koninkrijk van God is alsof een mens zaad op de grond zou strooien
\v 27 en 's nachts zou slapen en overdag opstaan, en het zaad zou moeten ontkiemen en groeien, zonder dat hij zelf weet hoe.
\v 28 De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een bloeistengel, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar.
\v 29 Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er meteen de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is."
\v 30 En Hij zei: "Hoe zullen wij het Koninkrijk van God afbeelden, of onder welke gelijkenis zullen wij het brengen?
\v 31 Het is als een mosterdzaadje, dat, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het kleinste is van alle zaden op de aarde,
\v 32 maar wanneer het wordt gezaaid, groeit het op en wordt groter dan alle kruiden, en schiet grote takken uit, zodat de vogels van de lucht onder zijn schaduw kunnen nestelen."
\v 33 Met zulke en andere gelijkenissen maakte Hij hun het goede nieuws bekend, voor zover zij het konden begrijpen.
\v 34 Hij sprak alleen in gelijkenissen tegen hen, maar in afzondering met zijn discipelen verklaarde Hij alles.
\v 35 En Hij zei tegen hen op die dag, toen het laat geworden was: ''Laten wij oversteken naar de overkant."
\v 36 En zij lieten de menigte achter en namen Hem, zoals Hij was, in de boot mee, en er waren ook andere schepen bij Hem.
\v 37 Er stak een zware stormwind op en de golven sloegen in de boot, zodat de boot reeds vol liep.
\v 38 Maar Hij zelf lag op het achterschip op een kussen te slapen. En zij maakten Hem wakker en zeiden tegen Hem: "Meester, trekt U er zich niets van aan, dat wij vergaan?''
\v 39 En toen Hij wakker was geworden, bestrafte Hij de wind en zei tegen de zee: "Zwijg, wees stil!"
\v 40 En Hij zei tegen hen: "Waarom zijn jullie zo bang? Waar is jullie geloof?"
\v 41 En zij waren erg geschrokken en zeiden tegen elkaar: 'Wie is Hij toch, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?''
\s5
\c 5
\p
\v 1 En zij kwamen aan de overkant van het meer in het land van de Gerasenen.
\v 2 En toen Hij uit de boot ging, kwam er een man met een onreine geest uit de grafstenen op Hem af,
\v 3 en zijn verblijf was tussen de graven en niemand had hem meer kunnen vastbinden, zelfs niet met een ketting,
\v 4 want hij was vaak met voetboeien en kettingen gebonden geweest en de kettingen waren door hem stuk getrokken en de voetboeien vernield, en niemand was sterk genoeg om hem te be
dwingen.
\v 5 En voortdurend, nacht en dag, was hij tussen de graven en in de bergen, en schreeuwde en verwondde zichzelf met stenen.
\v 6 En toen hij Jezus uit de verte zag, rende hij naar hem toe en viel voor Hem neer,
\v 7 en riep met luide stem: "Wat hebt U met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik smeek U voor God, dat U mij niet pijnigt."
\v 8 Want Jezus zei tegen hem: "Onreine geest, ga uit deze mens"
\v 9 En Hij vroeg hem: "Wat is je naam?" En hij antwoordde Hem: "Mijn naam is Legioen, omdat we met zo velen zijn."
\v 10 En hij smeekte Hem herhaaldelijk hen niet buiten die regio te sturen.
\v 11 Nu werd daar bij de berg een grote kudde varkens gehoed.
\v 12 De demonen smeekten Hem en zeiden: "Zend ons naar de varkens, zodat wij daarin trekken."
\v 13 En Hij stond het hun toe. En de onreine geesten gingen uit en trokken in de varkens en de kudde, ongeveer tweeduizend, stormde langs de helling de zee in en zij verdronken in de zee.
\v 14 En de varkenshoeders vluchtten weg en vertelden wat ze hadden meegemaakt in de stad en op het land. En de mensen gingen kijken wat er gebeurd was.
\v 15 En zij kwamen bij Jezus en zagen de man die bezeten was geweest door het legioen daar zitten, gekleed en goed bij zijn verstand en zij werden bang.
\v 16 En degenen die dit hadden gezien, vertelden hun, hoe het met de bezetene gegaan was en ook van de varkens.
\v 17 En zij begonnen bij Hem aan te dringen om weg te gaan uit hun regio.
\v 18 En toen Hij in de boot stapte, smeekte de man die bezeten was om bij Hem te mogen blijven.
\v 19 Maar Jezus stond het hem niet toe, maar Hij zei tegen hem: "Ga naar huis, naar je mensen en vertel hun al wat de Heer voor jou heeft gedaan, en hoe genadig Hij met jou was."
\v 20 En hij ging weg en begon in de Dekapolis bekend te maken al wat Jezus voor hem had gedaan en iedereen was verwonderd.
\v 21 En toen Jezus met de boot weer overgestoken was naar de overkant, verzamelde zich een grote menigte bij Hem; en Hij bleef bij het meer.
\v 22 En er kwam een van de oversten van de synagoge, genaamd Jaïrus, en toen hij Jezus zag, viel hij aan zijn voeten neer,
\v 23 en smeekte Hem dringend en zei: "Mijn dochtertje ligt op sterven; kom mee en leg haar de handen op, dan zal zij beter worden en in leven blijven."
\v 24 En Hij ging met hem mee. En een groot aantal mensen volgde Hem en verdrongen zich om Hem heen.
\v 25 Er was een vrouw, die twaalf jaar aan bloedverlies geleden had,
\v 26 en veel doorstaan had van vele dokters, en had alles uitgegeven wat ze had, maar in plaats van beter worden, werd ze nog slechter.
\v 27 Toen zij had gehoord, wat er van Jezus verteld werd, begaf zij zich tussen de menigte en raakte zijn mantel van achteren aan.
\v 28 Want zij zei: "Als ik slechts zijn mantel aanraak, zal ik genezen."
\v 29 En meteen stopte het bloedverlies en zij merkte aan haar lichaam, dat zij van haar kwaal genezen was.
\v 30 En Jezus merkte direct bij Zichzelf dat er kracht van Hem uitgegaan was, en Hij keerde Zich om in de menigte en zei: "Wie heeft mijn mantel aangeraakt?"
\v 31 En zijn discipelen zeiden tegen Hem: "Ziet U niet dat de menigte zich tegen U verdringt en U zegt: 'Wie heeft Mij aangeraakt'"?
\v 32 En Hij keek rond om te zien wie dat gedaan had.
\v 33 Maar de vrouw, bevreesd en bevend, en zich bewust van wat er met haar gebeurd was, kwam en viel voor Hem neer en vertelde Hem de volle waarheid.
\v 34 En Hij zei tegen haar: "Dochter, je geloof heeft je gered; ga in vrede en wees genezen van je kwaal."
\v 35 Terwijl Hij nog sprak, kwamen mensen uit het huis van de overste van de synagoge hem zeggen: "Uw dochter is gestorven; waarom valt u de Meester nog lastig?"
\v 36 Maar Jezus, die hun gesprek hoorde, zei tegen de overste van de synagoge: "Wees niet bang, geloof alleen."
\v 37 En Hij stond niemand toe met Hem mee te gaan, behalve Petrus en Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
\v 38 En zij kwamen in het huis van de overste van de synagoge en Hij zag de commotie en mensen die luid huilden en jammerden.
\v 39 En binnengekomen zei Hij tegen hen: "Waarom maken jullie zo'n herrie en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt."
\v 40 En zij lachten Hem uit. Maar Hij stuurde hen allen het huis uit en nam de vader en de moeder van het kind en die bij Hem waren mee, en ging de kamer binnen waar het kind lag.
\v 41 En Hij pakte de hand van het kind en zei tegen haar: Talita koem! (hetgeen betekent: "Meisje, ik zeg je, sta op!")
\v 42 En het meisje stond onmiddellijk op en het kon lopen; want het was twaalf jaar. En zij waren stomverbaasd.
\v 43 En Hij gebood hun nadrukkelijk om niemand dit te laten weten; en Hij zei dat ze haar iets te eten moesten geven.
\s5
\c 6
\p
\v 1 En Hij vertrok daar vandaan en kwam in zijn vaderstad Nazareth en zijn discipelen gingen met Hem mee.
\v 2 En toen het sabbat was, onderwees Hij in de synagoge. En veel mensen die Hem hoorden, waren verbaasd en zeiden: "Waar heeft Hij deze dingen vandaan en wat is dat voor een wijsheid, die Hem gegeven is? Hoe kan Hij zulke wonderen doen met Zijn handen?
\v 3 Is dit niet de timmerman, de zoon van Maria, en de broer van Jakobus en Jozef en Judas en Simon? En zijn zussen wonen hier toch ook?" En zij stoorden zich aan Hem.
\v 4 Jezus zei tegen hen: "Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen stad, onder zijn verwanten en huisgenoten."
\v 5 Hij kon daar geen enkel wonder doen; alleen genas Hij een paar zieken door handoplegging.
\v 6 En Hij was verbaasd over hun ongeloof. Hij ging de omliggende dorpen rond en onderwees daar.
\v 7 Hij riep Zijn twaalf leerlingen bij Zich en stuurde hen twee aan twee op pad en gaf hun macht over de duivelse geesten.
\v 8 Hij gaf hun de opdracht niets mee te nemen voor onderweg, behalve een staf; dus geen brood, geen reiszak en geen geld,
\v 9 maar wèl sandalen aan de voeten. En Hij zei: "Neem geen extra kleding mee."
\v 10 Hij zei tegen hen: "Als je eenmaal ergens een huis binnen bent gegaan, blijf daar dan, totdat je weer uit die stad vertrekt.
\v 11 En als jullie in een plaats niet welkom zijn en zij niet naar jullie willen luisteren, ga dan uit die plaats weg en schud het stof af, dat aan je voeten zit. Dit is voor hun een getuigenis."
\v 12 En zij gingen op weg en maakten het goede nieuws bekend om de mensen tot inkeer te brengen.
\v 13 En zij dreven veel boze geesten uit en zalfden veel zieken met olie en maakten hen beter.
\v 14 En koning Herodes hoorde van Hem, want zijn naam was bekend geworden; en de mensen zeiden: "Johannes de Doper is opgewekt uit de dood en daarom werken die krachten in Hem."
\v 15 Anderen zeiden: "Het is Elia". En weer anderen: "Een profeet zoals de profeten".
\v 16 Toen Herodes van Hem hoorde, zei hij: "Johannes, die ik onthoofd heb, is opgewekt."
\v 17 Want hij, Herodes, had Johannes gevangen laten nemen en geboeid gevangen gezet, omdat Herodias dat wilde. Zij was de vrouw van zijn broer Filippus. Herodes had haar tot zijn vrouw genomen.
\v 18 Johannes had tegen Herodes gezegd: "U mag de vrouw van uw broer niet hebben."
\v 19 Herodias had het op Johannes voorzien en wilde hem doden, maar zij kon dit niet,
\v 20 want Herodes had ontzag voor Johannes, want hij wist, dat hij een rechtvaardig en heilig man was; en hij beschermde hem. Iedere keer als hij naar Johannes' woorden geluisterd had, was hij erg van zijn stuk gebracht, maar hij luisterde graag naar hem.
\v 21 Op een keer deed zich een gunstige gelegenheid voor toen Herodes op zijn verjaardag een maaltijd had laten bereiden voor zijn hoogwaardigheidsbekleders, zijn legeroversten en de voornaamsten van Galilea,
\v 22 en de dochter van Herodias binnenkwam en danste, viel zij zeer in de smaak bij Herodes en de anderen die ook aan de tafel lagen. En de koning zei tegen het meisje: "Vraag van mij, wat je maar wilt en ik zal het je geven."
\v 23 En hij legde haar een eed af: "Wat je mij ook maar vragen zult, zal ik je geven, tot de helft van mijn koninkrijk."
\v 24 En zij ging weg en zei tegen haar moeder: "Wat zal ik vragen?" En deze zei: "Het hoofd van Johannes de Doper."
\v 25 Meteen ging zij haastig naar binnen naar de koning en vroeg: "Ik wil dat u mij onmiddellijk op een schotel het hoofd van Johannes de Doper geeft."
\v 26 En hoewel de koning zeer bedroefd werd, wilde hij het haar vanwege zijn eed en om hen, die aanlagen, niet weigeren.
\v 27 En meteen zond de koning een beul met de opdracht het hoofd van Johannes te brengen. En deze ging weg en onthoofdde hem in de gevangenis,
\v 28 en hij bracht het hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje en het meisje gaf het aan haar moeder.
\v 29 En toen zijn discipelen het hoorden, kwamen zij en namen zijn lijk weg en legden het in een graf.
\v 30 En de apostelen kwamen weer samen bij Jezus en berichtten Hem over alles wat zij gedaan en geleerd hadden.
\v 31 En Hij zei tegen hen: "Kom hier en ga alleen met Mij naar een eenzame plaats en rust een beetje." Want er waren velen, die kwamen en gingen, en zij hadden zelfs geen tijd om te eten.
\v 32 En zij vertrokken in de boot naar een eenzame plaats om alleen te zijn.
\v 33 En veel mensen zagen hen wegvaren en herkenden hen. Zij haasten zich te voet en waren er al vóór hen.
\v 34 En toen Hij uit de boot ging, zag Hij een grote menigte en Hij kreeg medelijden met hen, omdat zij als schapen waren, die geen herder hebben, en Hij begon hun vele dingen te leren.
\v 35 En toen het al laat geworden was, kwamen zijn discipelen bij Hem en zeiden: "De plaats hier is eenzaam en het is al laat.
\v 36 Stuur de mensen weg, dan kunnen zij naar de gehuchten en dorpen in de omtrek gaan om eten voor zich te kopen."
\v 37 Maar Hij antwoordde hun: "Geven jullie hun te eten". En zij zeiden tegen Hem: "Zullen wij dan voor tweehonderd schellingen brood gaan kopen en hun te eten geven?"
\v 38 Hij zei: "Hoeveel broden hebben jullie? Ga eens kijken!" En toen zij het uitgezocht hadden, zeiden zij: "Vijf broden en twee vissen."
\v 39 En Hij zei tegen ze dat allen in groepen moesten gaan zitten op het groene gras.
\v 40 En zij gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig.
\v 41 En Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel, sprak de zegen uit en brak de broden en gaf ze aan de discipelen. Zij gaven ze aan de mensen. Ook de twee vissen verdeelde Hij onder allen.
\v 42 En zij aten allen en hadden genoeg.
\v 43 En zij raapten de brokken op, twaalf manden vol, en ook van de vissen.
\v 44 Vijfduizend mannen hadden van de broden gegeten.
\v 45 En direct daarna dwong Hij zijn discipelen in de boot te gaan en voor Hem uit te varen naar de overkant, naar Betsaïda. Hijzelf stuurde ondertussen de menigte weg.
\v 46 En toen Hij afscheid van de mensen genomen had, ging Hij naar de berg om te bidden.
\v 47 En bij het vallen van de avond was de boot midden op de zee en Hij was alleen aan land.
\v 48 En toen Hij zag, dat zij nogal moeite hadden om vooruit te komen bij het varen want zij hadden tegenwind kwam Hij rond drie uur `s nachts naar hen toe. Hij liep over het water van de zee en wilde hen voorbij gaan.
\v 49 Toen zij Hem zagen gaan over de zee, dachten zij, dat het een spook was en zij schreeuwden hard.
\v 50 Want ze zagen Hem allemaal en werden verbijsterd. Maar Hij sprak ze direct toe en zei: "Houd moed, Ik ben het, niet bang zijn!"
\v 51 En Hij klom bij hen in de boot en de wind ging liggen. En zij waren geschokt,
\v 52 want zij waren bij de broden niet tot inzicht gekomen, maar hun hart was verhard.
\v 53 En toen zij overgestoken waren naar het land, kwamen zij in Gennesaret, en legden daar aan.
\v 54 En toen zij uit de boot gingen, herkenden de mensen Hem gelijk
\v 55 en zij liepen die hele streek af en haalden iedereen op die erg ziek was. Ze brachten hen op matrassen naar de plaats, waar ze hoorden dat Hij was.
\v 56 En waar Hij ook kwam in dorpen of steden of gehuchten, daar legden zij de zieken op de markten en smeekten Hem, dat zij slechts de kwast van zijn kleed mochten aanraken. En iedereen die Hem aanraakte werd gezond.
\s5
\c 7
\p
\v 1 De Farizeeën kwamen bij Jezus met een paar schriftgeleerden uit Jeruzalem.
\v 2 En toen zij zagen, dat sommige van zijn discipelen met onreine, dat is ongewassen, handen hun brood aten
\v 3 want de Farizeeën en de Joden eten niet zonder hun handen gewassen te hebben. Ze houden daarmee vast aan de gewoonte die zij van de voorouders hebben geleerd.
\v 4 Ook als ze van de markt komen, eten zij na zich gewassen te hebben; en ze houden zich aan andere tradities, zoals het afwassen van bekers en kruiken en koperwerk,
\v 5 toen vroegen de Farizeeën en de schriftgeleerden Hem: "Waarom houden Uw discipelen zich niet aan de gewoonte van de voorouders, maar eten zij met onreine handen hun brood?"
\v 6 Maar Hij zei: "Het is waar wat de profeet Jesaja van jullie, huichelaars, geprofeteerd heeft: 'Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij.'
\v 7 Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die tradities van mensen zijn.
\v 8 Jullie verwaarlozen het gebod van God en houden jullie aan de gewoontes van mensen."
\v 9 En Hij zei: "Het gebod van God zetten jullie netjes opzij om zo de gewoontes van de voorouders in stand te houden.
\v 10 Want Mozes heeft gezegd: 'Eer uw vader en uw moeder', en: 'Wie vader of moeder vervloekt, moet gedood worden.'
\v 11 Maar jullie zeggen dat als iemand tegen zijn vader of moeder zegt: 'Alles waarmee ik voor jullie had kunnen zorgen is offergave aan de tempel',
\v 12 dan laten jullie hem niet toe ook nog maar iets voor zijn vader of moeder te doen.
\v 13 En zo maken jullie het woord van God krachteloos door jullie eigen gewoontes die jullie geleerd hebben van de voorouders. En dergelijke dingen doen jullie nog meer."
\v 14 En toen Hij de menigte weer bij Zich geroepen had, zei Hij tegen hen: "Luister allen naar Mij en begrijp Mij goed:
\v 15 Niets, dat van buiten de mens in hem komt, kan hem onrein maken, maar alles wat uit de mens naar buiten komt, dat is het, wat hem onrein maakt."
\v 16 [Als je oren hebt, moet je er ook goed mee luisteren.]
\v 17 Toen Hij hierna thuis kwam, vroegen zijn discipelen Hem wat Hij daarmee bedoelde.
\v 18 En Hij zei tegen hen: "Zijn jullie dan ook zo onnozel? Begrijpen jullie niet, dat niets dat van buiten de mens in hem komt, hem onrein kan maken
\v 19 omdat het niet in je hart komt, maar in je buik en het er op een bepaalde plaats ook weer uitgaat?" En zo verklaarde Hij al het eten rein.
\v 20 En Hij zei: "Wat uit de mens naar buiten komt, dat maakt de mens onrein.
\v 21 Want van binnenuit, uit het hart, komen de slechte gedachten, seksuele immoraliteit,
\v 22 diefstal, moord, overspel, hebzucht, boosheid, bedrog, buitensporigheid, jaloezie, kwaadsprekerij, godslastering, arrogantie en dwaasheid.
\v 23 Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein."
\v 24 Jezus vertrok en ging naar het gebied van Tyrus. En toen Hij een huis was binnengegaan, wilde Hij niet, dat iemand het wist; maar Hij kon niet verborgen blijven.
\v 25 Al gauw hoorde een vrouw, van wie het dochtertje een duivelse geest had, van Hem; en zij kwam naar Hem toe en viel aan Zijn voeten neer.
\v 26 Deze vrouw was een Griekse, geboren in Syro-Fenicie.
\v 27 En zij vroeg Hem de duivelse geest uit haar dochter te drijven. En Hij zei: "Laat eerst de kinderen verzadigd worden want het is niet goed het brood van de kinderen te nemen en het de honden voor te gooien."
\v 28 Maar zij antwoordde: "Zeker, Here, de honden eten immers ook onder de tafel van de kruimels van de kinderen."
\v 29 En Hij zei: "Vanwege dit antwoord mag je gaan. De duivelse geest is uit je dochter gevaren."
\v 30 En toen zij naar huis gegaan was, vond zij het kind op bed en de duivelse geest was weg.
\v 31 En toen Hij weer uit het gebied van Tyrus vertrokken was, kwam Hij door Sidon naar de zee van Galilea, midden in het gebied van Dekapolis.
\v 32 En de mensen brachten een dove bij Hem, die moeilijk sprak, en smeekten Hem deze de hand op te leggen.
\v 33 Hij nam hem apart, buiten de grote groep mensen vandaan, en stak zijn vingers in zijn oren, spuugde, raakte zijn tong aan,
\v 34 en Hij keek naar de hemel en zuchtte en zeide tot hem: "Effata", dat betekent: wordt geopend!
\v 35 En zijn oren werden geopend en direct werd de band van zijn tong los en hij sprak goed.
\v 36 En Hij gebood hun het niemand te zeggen. Maar hoe meer Hij het hun gebood, des te meer maakten zij het bekend.
\v 37 De mensen waren stomverbaasd en zeiden: "Hij heeft alles goed gemaakt, ook de doven doet Hij horen en de stommen spreken."
\s5
\c 8
\p
\v 1 In die dagen, toen er weer een grote menigte bij elkaar was en zij niets te eten hadden, riep Hij zijn leerlingen bij Zich en zei tegen hen:
\v 2 "Ik heb medelijden met de menigte, want zij zijn nu al drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten;
\v 3 als Ik hen zonder eten naar huis laat gaan, zullen zij onderweg uitgeput raken want sommigen van hen zijn van ver gekomen."
\v 4 En zijn leerlingen antwoordden Hem: "Hoe zal iemand deze menigte hier in deze eenzame streek van brood kunnen voorzien?"
\v 5 En Hij vroeg hun: "Hoeveel broden hebben jullie?" Zij zeiden: "Zeven."
\v 6 Hij gaf de menigte opdracht op de grond te gaan zitten, nam de zeven broden, dankte God, brak het brood en gaf ze aan zijn leerlingen en zij deelden ze uit aan de menigte.
\v 7 En ook hadden zij enkele visjes; en nadat Hij daarover de zegen had uitgesproken, zei Hij, dat zij ook die moesten uitdelen.
\v 8 En allen aten en werden verzadigd en zij raapten het overschot van de brokken op: zeven manden vol.
\v 9 Er waren ongeveer vierduizend mensen en Hij zond hen weg.
\v 10 En direct daarna ging Hij met zijn leerlingen in de boot en kwam in het gebied van Dalmanuta.
\v 11 En de Farizeeën liepen uit en begonnen met Hem te discussiëren; en zij verlangden van Hem een teken uit de hemel om Hem te testen.
\v 12 En Hij slaakte een diepe zucht en zei: "Waarom verlangen deze mensen een teken? Waarlijk, Ik verzeker jullie: Aan dit soort mensen zal zeker geen teken worden gegeven!"
\v 13 En Hij liet hen alleen en Hij ging weer in de boot en vertrok naar de overkant.
\v 14 De leerlingen hadden vergeten genoeg brood mee te nemen; ze hadden maar één brood bij zich in de boot.
\v 15 En Hij waarschuwde hun: "Pas op, wees op je hoede voor de zuurdesem van de Farizeeën en de zuurdesem van Herodes.
\v 16 En zij spraken er onderling over, dat zij niet voldoende brood hadden.
\v 17 Toen Hij dat merkte, zei Hij tegen hen: "Waarom praten jullie erover dat jullie onvoldoende brood hebben? Verstaan jullie nog niet en begrijpen jullie niet? Hebben jullie een verhard hart?
\v 18 Waarom hebben jullie ogen en zien jullie niets; hebben jullie oren en horen jullie niets?
\v 19 En herinneren jullie je niet, toen Ik de vijf broden brak voor de vijfduizend, hoeveel manden vol brokken jullie hebben opgeraapt?" En zij zeiden tegen Hem: "Twaalf."
\v 20 "En bij de zeven voor de vierduizend, hoeveel manden vol brokken hebben jullie toen opgeraapt?" En zij zeiden: "Zeven."
\v 21 En Hij zei tegen hen: "Begrijpen jullie het nóg niet?"
\v 22 En zij kwamen te Betsaïda. En zij brachten een blinde bij Hem en smeekten Hem deze man aan te raken.
\v 23 En Hij nam de blinde bij de hand en bracht hem buiten het dorp en Hij spuugde in zijn ogen, legde hem de handen op en vroeg hem: "Zie je al iets?"
\v 24 De man keek op en zei: "Ik zie mensen, maar ik zie hen als bomen wandelen."
\v 25 Daarna legde Hij weer de handen op zijn ogen en hij zag duidelijk en was genezen. En hij zag daarna alles scherp.
\v 26 En Hij stuurde hem naar huis en zei: "Ga het dorp zelfs niet in."
\v 27 En Jezus vertrok met zijn leerlingen naar de dorpen van Caesarea Filippi. En onderweg vroeg Hij zijn discipelen: "Wat zeggen de mensen, wie Ik ben?"
\v 28 Zij antwoordden: "Johannes de Doper en anderen: Elia; weer anderen: Eén van de profeten."
\v 29 En Hij vroeg hun: "Maar jullie, wie zeggen jullie, dat Ik ben?" Petrus antwoordde: "U bent de Christus."
\v 30 En Hij verbood hun nadrukkelijk met iemand hierover te spreken.
\v 31 En Hij begon hen te onderwijzen, dat de Mensenzoon veel moest lijden en verworpen zou worden door de oudsten en de overpriesters en de schriftgeleerden en gedood zou worden en na drie dagen zou opstaan.
\v 32 Hij sprak deze woorden vrijuit. En Petrus nam Hem apart en begon Hem streng toe te spreken.
\v 33 Maar Jezus keerde Zich om en terwijl Hij naar zijn leerlingen keek, sprak Hij Petrus streng toe en zei: "Ga weg, achter Mij, satan; je bent niet gericht op de dingen van God maar op die van de mensen."
\v 34 En Hij riep de menigte mensen met zijn leerlingen bij Zich en zei tegen hen: "Als iemand achter Mij wil komen dan moet hij zichzelf verloochenen en zijn kruis dragen en Mij volgen.
\v 35 Want iedereen, die zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar iedereen, die zijn leven verliest om Mij en om het evangelie, die zal het behouden.
\v 36 Welk voordeel heeft een mens dat hij de hele wereld wint en schade lijdt aan zijn ziel?
\v 37 Want wat zou een mens kunnen geven in ruil voor zijn leven?
\v 38 Want wie zich voor Mij en voor mijn woorden schaamt tegenover de overspelige en zondige mensen van deze tijd, zal ook de Mensenzoon Zich voor hem schamen, wanneer Hij komt in de heerlijkheid van zijn Vader, met de heilige engelen."
\s5
\c 9
\p
\v 1 En Hij zei tegen hen: "Voorwaar, Ik zeg jullie: Er zijn sommigen onder ons, die hier staan, die niet zullen sterven, voordat zij zien dat het Koninkrijk Gods met kracht is gekomen."
\v 2 En zes dagen later nam Jezus Petrus en Jakobus en Johannes mee op een hoge berg waar ze alleen waren. En zijn gedaante veranderde voor hun ogen,
\v 3 en zijn klederen schitterden, helder wit, zoals niemand op aarde ze kan maken.
\v 4 En toen verscheen Elia aan hen met Mozes en zij waren in gesprek met Jezus.
\v 5 En Petrus nam het woord en zei tegen Jezus: "Rabbi, het is goed, dat wij hier zijn, laten wij drie tenten opslaan, voor U één, en voor Mozes één, en voor Elia één."
\v 6 Maar hij wist niet goed wat hij moest zeggen, want zij waren erg geschrokken.
\v 7 En er kwam de schaduw van een wolk over hen heen, en er klonk een stem uit de wolk: "Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar Hem."
\v 8 En ze keken om zich heen en zagen plotseling niemand meer bij zich dan Jezus alleen.
\v 9 En terwijl zij van de berg afdaalden, verbood Hij hun, dat zij iemand zouden vertellen, wat zij gezien hadden, voordat de Mensenzoon uit de dood zou zijn opgestaan.
\v 10 En zij namen dit woord ter harte en vroegen zich onder elkaar wel af, wat Hij bedoelde met de opstanding uit de dood.
\v 11 En zij vroegen Hem en zeiden: "Waarom zeggen de schriftgeleerden, dat Elia eerst moet komen?"
\v 12 Hij zei tegen hen: "Elia komt wel eerst en herstelt alles; maar over de Mensenzoon staat toch geschreven dat Hij veel moet lijden, en dat Hij veracht zal worden?
\v 13 Maar Ik zeg jullie: ook Elia is gekomen en zij hebben met hem gedaan wat zij wilden, zoals over hem geschreven staat."
\v 14 En toen zij bij de andere discipelen terugkwamen, zagen zij een grote menigte om hen heen en schriftgeleerden die met hen discussieërden.
\v 15 Toen de menigte Hem zag, waren zij zeer verbaasd, en zij liepen meteen op Hem af en begroetten Hem.
\v 16 En Hij vroeg hun: "Waarover discussiëren jullie met hen?"
\v 17 En iemand uit de menigte antwoordde Hem: "Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die door een geest is bezeten en niet kan praten.
\v 18 Steeds wanneer de geest hem aangrijpt, werpt hij hem op de grond; en hij heeft het schuim op de lippen, en hij knarst met zijn tanden en verstijft. Ik heb uw discipelen gezegd, dat zij hem zouden uitdrijven, en zij konden het niet."
\v 19 En Hij zei tegen hen: "O, ongelovige mensen, hoelang zal Ik nog bij jullie zijn? Hoelang zal Ik jullie nog verdragen? Breng de jongen bij Mij."
\v 20 En zij brachten hem bij Hem. En toen de geest Hem zag, deed hij hem meteen stuiptrekken en met schuim op de lippen viel jij op de grond en rolde heen en weer.
\v 21 En Hij vroeg zijn vader: "Hoelang is het al, dat hem dit overkomt?"
\v 22 Hij zei: "Vanaf zijn kindsheid al; en vaak heeft hij hem ook in het vuur gegooid en in het water gedreven om hem te doden. Maar als U iets kunt doen, help ons dan en heb medelijden met ons!"
\v 23 Jezus zei tegen hem: "Als U kunt! Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft."
\v 24 Direct riep de vader van de jongen het uit: "Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!"
\v 25 En toen Jezus zag, dat de menigte samenstroomde, bestrafte Hij de onreine geest en zei tegen hem: "Geest die stom en doof maakt, Ik gebied je: ga van hem uit en kom niet meer in hem terug."
\v 26 En hij ging van hem uit onder geschreeuw en hevige struiptrekkingen. En de jongen bleef roerloos achter, zodat de mensen zeiden, dat hij gestorven was.
\v 27 Maar Jezus pakte zijn hand, hielp hem overeind en hij stond op.
\v 28 En toen Hij een huis was binnengegaan, vroegen zijn discipelen Hem toen zij met Hem alleen waren: "Waarom hebben wij die geest niet kunnen uitdrijven?"
\v 29 En Hij zei tegen hen: "Deze geesten kunnen alleen door gebed worden uitgedreven."
\v 30 En zij verlieten die streek en reisden door Galilea. En Hij wilde niet, dat iemand het te weten kwam,
\v 31 want Hij onderwees zijn discipelen en zei tegen hen: "De Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de mensen en zij zullen Hem doden maar na drie dagen zal Hij uit de dood opstaan."
\v 32 Maar zij begrepen deze woorden niet en durfden Hem niet naar de uitleg te vragen.
\v 33 En zij kwamen in Kafarnaüm. En toen Hij in huis gekomen was, vroeg Hij hun: "Waarover waren jullie onderweg in gesprek?"
\v 34 Maar zij zwegen, want zij hadden onderweg met elkaar gesproken, wie de belangrijkste was.
\v 35 En Hij ging zitten, riep de twaalf bij zich en zei tegen hen: "Als iemand de belangrijkste wil zijn, moet hij de minste willen zijn en dienaar van iedereen."
\v 36 En Hij nam een kind en zette die in hun midden, omarmde het en zei tegen hen:
\v 37 "Wie in mijn naam één zo'n kind bij zich opneemt, die neemt Mij op. En wie Mij opneemt, neemt niet Mij op, maar Hem, die Mij gezonden heeft."
\v 38 Johannes zei tegen Hem: "Meester, wij hebben iemand gezien, die in uw naam boze geesten uitdreef en wij wilden het hem beletten, omdat hij zich niet bij ons wilde aansluiten."
\v 39 Maar Jezus zei: "Belet het hem niet; want iemand, die een wonder doet in mijn naam, kan onmogelijk kort daarna kwaad van Mij spreken.
\v 40 Want wie niet tégen ons is, is vóór ons.
\v 41 Ik verzeker jullie, wie jullie een beker water te drinken geeft in de naam van Christus, omdat jullie Zijn discipelen zijn, die zal zeker beloond worden.
\v 42 En wie één van deze kleinen, die geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gedaan en hij in de zee was geworpen.
\v 43 En als je hand je tot zonde verleidt, hak hem af. Het is beter, dat je verminkt door het leven gaat, dan dat je met twee handen in de hel terecht komt, in het onuitblusbare vuur,
\v 44 waar de wormen niet dood gaan en het vuur niet wordt geblust.
\v 45 En als je voet je tot zonde zou verleiden, hak hem af. Het is beter, dat je kreupel door het leven gaat, dan dat je met twee voeten in de hel geworpen wordt,
\v 46 waar de wormen niet dood gaan en het vuur niet wordt geblust.
\v 47 En als je oog je tot zonde zou verleiden, ruk het uit. Het is beter, dat je met één oog het Koninkrijk Gods binnengaat, dan dat je met twee ogen in de hel geworpen wordt,
\v 48 waar de wormen niet dood gaan en het vuur niet wordt geblust.
\v 49 Want iedereen zal met vuur gezouten worden.
\v 50 Het zout is goed; als het zout echter z'n kracht verliest, waarmee geven jullie het z'n kracht weer terug? Zorg dat jullie het zout in jezelf niet verliest en bewaar de vrede onder elkaar.
\s5
\c 10
\p
\v 1 Hij stond op en vertrok vandaar naar Judea aan de andere kant van het Jordaan. En menigten verzamelden zich tot Hem, en zoals Hij gewend was, onderwees Hij hen opnieuw.
\v 2 En er kwamen Farizeeën naar Hem toe om Hem op de proef te stellen en vroegen Hem: "Is het legaal voor een man om van zijn vrouw te scheiden?"
\v 3 Hij antwoordde en zei: "Wat heeft Mozes jullie geboden?"
\v 4 Zij zeiden: "Mozes heeft toegestaan een scheidingsbrief te schrijven en haar weg te sturen."
\v 5 Jezus antwoordde hen: "Vanwege de hardheid van hart van jullie heeft hij dit toegestaan.
\v 6 Vanaf het begin van de schepping heeft God hun man en vrouw gemaakt.
\v 7 'Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten, en die twee zullen tot één vlees zijn,
\v 8 zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees.'
\v 9 Hetgeen dan wat God samengevoegd heeft, laat geen mens dit scheiden."
\v 10 En thuis vroegen de discipelen Hem weer over dit thema.
\v 11 En Hij zei tegen hen: "Wie zijn vrouw wegstuurt en met een andere trouwt, pleegt echtbreuk ten opzichte van haar;
\v 12 en indien zij haar man verlaat en met een ander trouwt, pleegt zij echtbreuk."
\v 13 Toen brachten zij kleine kinderen tot Hem, zodat Hij hen zou aanraken; maar de discipelen verhinderden hen.
\v 14 Toen Jezus dat zag, nam Hij het hun zeer kwalijk en zei tegen hen: "Laat de kinderen bij Mij komen; houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort hen toe.
\v 15 Werkelijk ik verzeker jullie, wie het koninkrijk van God niet ontvangt als een kind, zal het zeker niet binnengaan."
\v 16 En Hij omarmde de kinderen en zegende ze terwijl Hij zijn handen op hen legde.
\v 17 En toen Hij op weg ging, liep iemand naar Hem toe, viel op de knieën en vroeg Hem: "Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te erven?"
\v 18 En Jezus zei tegen hem: "Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed, maar één, en dat is God.
\v 19 Je kent de geboden: 'Moord niet, pleeg geen overspel, steel niet, getuig niet vals, bedrieg niet, eer je vader en je moeder.'"
\v 20 Hij zei tegen Hem: "Meester, sinds mijn jeugd heb ik dit allemaal gedaan."
\v 21 Jezus keek hem met veel liefde aan en zei toen tegen hem: "Er ontbreekt je iets, ga heen, verkoop alles wat je hebt en geef het geld aan de armen, kom mee en als jij mij volgt zal je een schat in de hemel hebben."
\v 22 Maar zijn gelaat vertrok bij het horen van de woorden van Jezus. Hij ging bedroefd weg, omdat hij heel veel goederen had.
\v 23 Jezus keek om zich heen en zei tegen zijn leerlingen: "Hoe moeilijk is het voor de rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan!"
\v 24 De discipelen waren verbaasd over zijn woorden. Maar Jezus zei opnieuw: "Kinderen, wat is het moeilijk om het koninkrijk van God binnen te gaan!
\v 25 Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor iemand die rijk is om het het koninkrijk van God binnen te gaan."
\v 26 De leerlingen waren nog meer verbaasd en zeiden tegen elkaar: "Wie kan er dan nog gered worden?"
\v 27 Jezus keek hen aan en zei: "Bij de mens is dit onmogelijk, maar niet bij God; bij God is alles mogelijk."
\v 28 Petrus begon tegen Hem te zeggen: "Zie, wij hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd."
\v 29 Jezus zei: "Ik verzeker jullie, niemand, die zijn huis of broers of zussen of moeder of vader of kinderen of akkers heeft verlaten voor Mij en het evangelie,
\v 30 die niet in deze huidige tijd honderd keer zoveel zullen ontvangen: huizen en broers en zussen en moeders en kinderen en akkers - met vervolgingen - en in de komende eeuw het eeuwige leven.
\v 31 Maar velen die de eersten zijn, zullen de laatsten zijn, en de laatsten de eersten."
\v 32 Zij waren onderweg naar Jeruzalem, en Jezus ging vóór hen uit, en zij waren verbaasd en zij die volgden, waren bang. En weer nam Hij de twaalf apart en begon tegen hen te spreken over hetgeen met Hem zou gebeuren:
\v 33 "Zie, wij gaan naar Jeruzalem en de Mensenzoon zal overgeleverd worden aan de overpriesters en de schriftgeleerden en zij zullen Hem ter dood veroordelen. En zij zullen Hem overleveren aan de heidenen.
\v 34 En zij zullen Hem bespotten en Hem bespuwen en Hem geselen en doden, maar na drie dagen zal Hij opstaan."
\v 35 En Jakobus en Johannes, de twee zonen van Zebedeüs, kwamen bij Hem en zeiden tegen Hem: "Meester, wij willen dat U voor ons doet, wat wij U zullen vragen."
\v 36 Hij zei tegen hen: "Wat willen jullie, dat Ik voor jullie doe?"
\v 37 Zij zeiden tegen Hem: "Laat, de één aan uw rechterzijde en de andere aan uw linkerzijde mogen zitten in Uw heerlijkheid."
\v 38 Maar Jezus zei tegen hen: "Jullie weten niet wat jullie vragen. Kunnen jullie de beker drinken die Ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmee Ik gedoopt word?"
\v 39 Zij zeiden tegen Hem: "Wij kunnen het." En Jezus zei tegen hen: "De beker die Ik drink, zullen jullie drinken; en de doop, waarmee Ik gedoopt word, zullen jullie ook gedoopt worden.
\v 40 Maar het zitten aan mijn rechterzijde of aan mijn linkerzijde, staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen voor wie ze bestemd zijn."
\v 41 En toen de tien dit hoorden, begonnen zij het Jakobus en Johannes kwalijk te nemen.
\v 42 En Jezus riep hen bij Zich en zei tegen hen: "Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken.
\v 43 Zó mag het bij jullie niet gaan.
\v 44 Maar wie de belangrijkste wil worden onder jullie, moet jullie dienaar zijn; wie onder jullie de eerste wil zijn, moet slaaf zijn van iedereen.
\v 45 Want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen."
\v 46 En zij kwamen te Jericho. En toen Jezus met zijn discipelen en een grote menigte mensen uit Jericho vertrok, zat de zoon van Timeüs, Bartimeüs, een blinde bedelaar, langs de weg.
\v 47 En toen hij hoorde dat het Jezus van Nazaret was, begon hij te schreeuwen: "Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!"
\v 48 En velen berispten hem, zodat hij stil zou blijven. Maar hij riep nog harder: "Zoon van David, heb medelijden met mij!"
\v 49 En Jezus stond stil en zei: "Roep hem." En zij riepen de blinde man en zeiden: "Hou moed, sta op! Hij roept je."
\v 50 Toen wierp hij zijn mantel af, sprong op en ging naar Jezus.
\v 51 En Jezus antwoordde en zei tegen hem: "Wat wil je dat Ik voor je doe?" De blinde zei tegen Hem: "Rabboeni, dat ik weer zien kan!"
\v 52 En Jezus zei tegen hem: "Ga heen, je geloof heeft je gered." En direct kon hij weer zien en volgde Hem op de weg.
\s5
\c 11
\p
\v 1 En toen zij dicht bij Jeruzalem kwamen, bij Betfage en Betanië aan de Olijfberg, stuurde Hij twee van zijn discipelen vooruit,
\v 2 en zei tegen hen: "Ga naar het dorp, wat daar ligt, zodra je er binnenkomt zal je er een veulen vastgebonden vinden, waar nog niemand op gereden heeft, maak het los en breng het hier.
\v 3 Voor het geval iemand zal vragen: 'Waarom doen jullie dit?' zeg dan: 'De Heer heeft het nodig en zal het gelijk weer terug sturen.'"
\v 4 Ze gingen op weg en vonden het veulen vastgebonden buiten bij de deur aan de weg en maakten het los.
\v 5 Enkele mensen die toekeken vroegen: "Wat doen jullie daar met het veulen los te maken?"
\v 6 Ze vertelden hen wat Jezus hen opgedragen had, en de mensen lieten hen gaan.
\v 7 En zij brachten het veulen naar Jezus, legden hun mantels erop en Hij ging daarop zitten.
\v 8 Velen spreidden hun mantels op de weg en anderen bebladerde takken die ze uit het veld hakten.
\v 9 Iedereen die Hem vooruit liepen of achter Hem aankwamen riepen: "Hosanna! Gezegend is Hij die komt in de naam van de Heer;
\v 10 Gezegend is het komende koninkrijk van onze vader David; Hosanna in de hoogste hemel!"
\v 11 Hij kwam aan in Jeruzalem en ging de tempel binnen. Nadat Hij alles rondom overzien had, vertrok Hij. Omdat het al laat op de dag was, ging Hij met de twaalf naar Betanië.
\v 12 De volgende dag toen ze uit Betanië vertrokken werd Hij hongerig.
\v 13 Hij zag van ver een vijgenboom met bladeren en ging erheen om te zien of er misschien vijgen aanzaten. Toen Hij dichterbij kwam vond hij alleen maar bladeren want het was niet het seizoen voor vijgen.
\v 14 Hij zei tegen de boom: "Niemand zal ooit meer vruchten van je eten." En zijn discipelen hoorden dit.
\v 15 En zij kwamen aan in Jeruzalem en Hij ging de tempel binnen waar Hij iedereen die iets kocht of verkocht begon weg te jagen, de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenhandelaars gooide Hij om,
\v 16 en Hij liet niet toe, dat iemand enig voorwerp door de tempel droeg.
\v 17 Hij begon ze de les te lezen en zei: "Staat er niet geschreven dat 'Mijn huis een gebedshuis zal heten voor alle volken'? Maar jullie maakten er een rovershol van."
\v 18 De hogepriesters en schriftgeleerden hoorden het en zochten een manier hoe ze Hem uit de weg konden ruimen, want zij waren bang voor Hem omdat de hele menigte onder de indruk waren van Zijn onderricht.
\v 19 Toen het avond werd verlieten ze de stad.
\v 20 In de morgen kwamen ze langs de vijgenboom, en zagen dat het vanaf de wortel verdord was.
\v 21 Petrus herinnerde het zich en zei tegen Hem: "Rabbi, zie de vijgenboom die U vervloekt hebt, is verdord."
\v 22 En Jezus antwoordde en zei: "Geloof in God.
\v 23 Voorwaar, Ik zeg jullie, wie tegen deze berg zou zeggen: 'Ga en werp jezelf in de zee,' en niet in zijn hart twijfelt maar gelooft dat wat hij zegt gebeuren zal, het zal voor hem gebeuren.
\v 24 Daarom zeg Ik jullie, 'Alles waarvoor jullie bidden en vragen, geloof dat je het ontvangen hebt, en het zal gebeuren.'
\v 25 En wanneer jullie staan te bidden, vergeef diegenen waar je iets tegen heb, zodat ook jullie Vader in de hemel jullie overtredingen zal vergeven.
\v 26 [Maar als je een ander niet vergeeft, zal ook de Vader in de hemel jouw overtredingen niet vergeven"]
\v 27 Ze kwamen weer in Jeruzalem. Terwijl Hij in de tempel liep kwamen de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten naar Hem toe,
\v 28 en zeiden: "Volgens welke autoriteit doet u deze dingen, of, Wie heeft u deze machtiging gegeven om deze dingen te doen?"
\v 29 Jezus zei tegen hen: "Ik zal jullie één vraag stellen, geef Mij daarop antwoord, dan zal Ik jullie vertellen op grond van welke autoriteit Ik deze dingen doe.
\v 30 Doopte Johannes in opdracht van de hemel of van de mensen? Antwoord Mij daarop."
\v 31 En zij overlegden met elkaar en zeiden: "Als wij zeggen: 'Van de hemel,' zal Hij zeggen: 'Waarom hebben jullie hem dan niet geloofd?'
\v 32 Maar zeggen wij: 'Van de mensen . . .'". Zij waren namelijk bang voor de menigte, want iedereen hield Johannes inderdaad voor een profeet.
\v 33 En zij antwoordden Jezus met: "Wij weten het niet." En Jezus zei tegen hen: "Dan zeg Ik jullie ook niet, op grond van welke autoriteit Ik deze dingen doe."
\s5
\c 12
\p
\v 1 En Hij begon tegen hen in gelijkenissen te spreken. "Een man legde een wijngaard aan en zette er een heg omheen. Hij groef een kuil voor een wijnpers en bouwde een uitkijktoren. Hij verhuurde de wijngaard aan pachters, en ging op reis.
\v 2 En hij stuurde na verloop van tijd een knecht naar de pachters om van hen zijn deel van de vruchten van de wijngaard in ontvangst te nemen.
\v 3 Maar zij grepen hem vast, sloegen hem en stuurden hem met lege handen terug.
\v 4 En opnieuw stuurde hij hen een andere knecht en die sloegen zij in het gezicht en behandelden zij schandelijk.
\v 5 En hij stuurde nog een andere en die doodden zij, en nog vele anderen, die zij òf sloegen òf doodden.
\v 6 Tenslotte was alleen nog zijn geliefde zoon over. Die stuurde hij als laatste naar hen, met de gedachte: 'Voor mijn zoon zullen zij ontzag hebben.'
\v 7 Maar die pachters zeiden tegen elkaar: 'Dit is de erfgenaam; kom, laten wij hem doden en dan is de erfenis voor ons.'
\v 8 En zij grepen hem vast en doodden hem en gooiden hem buiten de wijngaard.
\v 9 Wat zal de eigenaar van de wijngaard doen? Hij zal komen en de pachters doden en de wijngaard aan anderen geven.
\v 10 Hebben jullie ook deze schrifttekst nooit gelezen: 'De steen, die de bouwlieden hadden afgekeurd, is de hoeksteen geworden;
\v 11 dankzij de Heer is dit gebeurd en het is wonderbaarlijk in onze ogen.'"
\v 12 Daarop probeerden zij Hem gevangen te nemen, maar zij waren bang voor de menigte. Zij begrepen, dat Hij met het oog op hen deze gelijkenis gesproken had. En zij lieten Hem verder ongemoeid en gingen weg.
\v 13 En zij stuurden enkele Farizeeën en Herodianen naar Hem toe om Hem een ongeoorloofde uitspraak te ontlokken.
\v 14 En toen zij aankwamen, zeiden zij tegen Hem: "Meester, wij weten, dat U oprecht bent en dat U zich aan niemand stoort; want U kijkt niet naar het uiterlijk van de mens, maar U leert in alle oprechtheid over de weg van God. Is het wettelijk toegestaan de keizer belasting te betalen of niet? Moeten wij betalen of niet?"
\v 15 Maar Hij wist dat zij deden alsof en zei tegen hen: "Waarom stellen jullie Mij op de proef? Laat Mij eens een geldstuk zien."
\v 16 En zij brachten er een. En Hij vroeg: "Van wie is deze afbeelding en dit opschrift?" Zij zeiden tegen Hem: "Van de keizer."
\v 17 Jezus zei tegen hen: "Geef aan de keizer wat van de keizer is, en geef aan God wat van God is." En zij waren met stomheid geslagen.
\v 18 Er kwamen Sadduceeën naar Hem toe; volgens hen is er geen opstanding uit de dood. Zij vroegen Hem:
\v 19 "Meester, Mozes heeft ons voorgeschreven, dat als iemand sterft en een vrouw achterlaat maar geen kinderen, dat dan zijn broer die vrouw bij zich moet nemen en voor zijn broer nakomelingen moet verwekken.
\v 20 Er waren eens zeven broers. En de eerste nam een vrouw en liet bij zijn sterven geen nakomelingen na.
\v 21 En de tweede nam haar bij zich en stierf ook zonder nakomelingen. En de derde evenzo.
\v 22 En geen van die zeven broers liet nakomelingen na. Op het laatst stierf ook de vrouw.
\v 23 Van wie zal zij dan de echtgenote zijn bij de opstanding uit de dood? Want van alle zeven was zij de echtgenote."
\v 24 Jezus zei tegen hen: "Jullie dwalen omdat jullie de Schriften niet kennen en evenmin de macht van God?
\v 25 Want wanneer zij uit de dood opstaan, trouwen zij niet en worden zij niet uitgehuwelijkt, maar zij zijn als engelen in de hemelen.
\v 26 Wat betreft de opwekking van de doden; hebben jullie niet gelezen in het boek van Mozes, over het gedeelte van de braamstruik, dat God tegen hem zei: 'Ik ben de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob?'
\v 27 Hij is niet een God van doden, maar van levenden. Jullie dwalen vreselijk."
\v 28 Een van de schriftgeleerden, die naar hen had geluisterd terwijl ze discusieërden, en gemerkt had dat Hij hun goed had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg Hem: "Wat is van alle geboden de eerste?"
\v 29 Jezus antwoordde:
\v 30 "Het eerste gebod is: Hoor Israël, de Heer, onze God, is Eén: Heb de Heer, jullie God lief met heel jullie hart en met heel jullie ziel en met heel jullie verstand en met heel jullie kracht.
\v 31 Het tweede gebod is dit: 'Heb jullie naaste lief als jezelf'. Een ander gebod, groter dan dit, bestaat niet."
\v 32 En de schriftgeleerde zei tegen Hem: "Inderdaad, Meester, wat U zegt is waar: Hij alleen is God en er is geen andere God dan Hij.
\v 33 En Hem lief te hebben met heel ons hart en met heel ons verstand en met heel onze kracht en onze naaste lief te hebben als onszelf, betekent meer dan alle brandoffers en andere offers."
\v 34 En Jezus vond dat hij verstandig had geantwoord en zei tegen hem: "Je bent niet ver van het Koninkrijk van God af." En niemand durfde Hem nog iets te vragen.
\v 35 Jezus vroeg bij zijn onderwijzing in de tempel: "Hoe kunnen de schriftgeleerden zeggen, dat de Christus een zoon van David is?
\v 36 David zelf heeft, geïnspireerd door de Heilige Geest, gezegd: 'De Heer heeft gezegd tot mijn Heer: "Neem plaats aan mijn rechterhand, totdat Ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.'
\v 37 Zelfs David noemt Hem 'Heer,' hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?" En het grootste deel van de menigte luisterde graag naar Hem.
\v 38 En Hij zei tijdens zijn onderricht: "Pas op voor de schriftgeleerden, die gesteld zijn op wandelen in lange gewaden en op eerbiedige begroetingen op de markten,
\v 39 op de belangrijkste plaatsen in de synagogen en bij de ereplaatsen bij de feestmaaltijden,
\v 40 en die de huizen van de weduwen verslinden en voor de schijn lange gebeden uitspreken: Dezen zullen een zwaarder oordeel ontvangen."
\v 41 En Hij ging tegenover de collectebus zitten en keek aandachtig hoe de mensen er geld in wierpen. En veel rijken wierpen er veel in.
\v 42 Er kwam ook een arme weduwe, die er twee koperstukjes in wierp, dat is een duit.
\v 43 En Jezus riep zijn discipelen bij zich en zei tegen hen: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, deze arme weduwe heeft het meeste in de collectebus gedaan van iedereen, die er iets in gedaan heeft,
\v 44 want iedereen heeft er in gedaan van hun overvloed, maar zij heeft er wat van haar armoede in gedaan, alles wat zij had, haar hele levensonderhoud."
\s5
\c 13
\p
\v 1 Toen Hij de tempel verliet, zei één van zijn discipelen tegen Hem: "Meester, kijk eens, wat een grote stenen en indrukwekkende gebouwen!"
\v 2 En Jezus zei tegen hem: "Zie je deze grote gebouwen? Er zal geen steen op de andere worden gelaten; alles zal worden afgebroken."
\v 3 En toen Hij op de helling van de Olijfberg was gaan zitten, tegenover de tempel, en Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas alleen met Hem waren, vroegen ze:
\v 4 "Vertel ons, wanneer zal dat allemaal gebeuren en aan welk teken kunnen wij herkennen dat het zover is?"
\v 5 Jezus antwoordde: "Pas op, dat niemand jullie misleidt.
\v 6 Velen zullen komen die Mijn naam gebruiken en zeggen: 'Ik ben het', en zij zullen veel mensen misleiden.
\v 7 Maar als jullie horen van oorlogen en dreigingen van oorlogen, wees dan niet ongerust. Dat moet gebeuren, maar het is nog niet het einde.
\v 8 Want het ene volk zal opstaan tegen een ander volk en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk. Er zullen nu hier, dan daar, aardbevingen zijn en er zullen hongersnoden zijn. Deze dingen zijn het begin van de weeën.
\v 9 Wat jullie betreft, pas goed op. Jullie zullen worden overgeleverd aan gerechtshoven, en in synagogen zullen jullie gemarteld worden en jullie zullen voor gouverneurs en koningen moeten verschijnen om voor hen van Mij te getuigen.
\v 10 Aan alle volken moet eerst het evangelie worden verkondigd.
\v 11 En wanneer zij jullie wegvoeren om te worden uitgeleverd, wees dan van tevoren niet bezorgd wat jullie moeten zeggen, maar zeg wat jullie op dat tijdstip wordt ingegeven, want jullie zijn het niet die spreken, maar de Heilige Geest.
\v 12 De ene broer zal zijn andere broer uitleveren om hem te laten doden en een vader tegenover zijn kind; en kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen laten terechtstellen.
\v 13 En jullie zullen door iedereen worden gehaat om Mijn naam. Maar wie volhardt tot het einde, die zal worden gered.
\v 14 Als jullie de verschrikking van de verwoesting zien staan waar hij niet hoort wie het leest, begrijp dit goed dan moet iedereen in Judea de bergen in vluchten.
\v 15 Wie op het dak is, ga niet naar beneden en ga niet naar binnen om iets uit zijn huis mee te nemen,
\v 16 en wie in het veld is, keer niet terug om zijn jas mee te nemen.
\v 17 Rampzalig zal het in die dagen zijn voor vrouwen die zwanger zijn of een kind aan de borst hebben.
\v 18 Bid, dat het niet in de winter gebeurt.
\v 19 Want zulke onderdrukkingen als er in die dagen zullen plaatsvinden, zijn er sinds het begin van Gods schepping niet geweest en zullen er ook nooit meer komen.
\v 20 En als de Heer die dagen niet had ingekort, zou geen mens worden gered, maar omwille van de uitverkorenen, die Hij tot de Zijnen heeft gemaakt, heeft Hij die dagen ingekort.
\v 21 Als iemand tegen jullie zegt: 'Kijk, dit is de Christus', of 'Kijk, daar is Hij', geloof het niet.
\v 22 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen tekenen en wonderen doen om te misleiden, zo mogelijk, zelfs Gods uitverkorenen.
\v 23 Maar jullie moeten oppassen: Ik heb jullie alles van tevoren gezegd.
\v 24 Maar in die dagen, na de onderdrukkingen zal de zon verduisterd worden en de maan zal geen licht meer geven.
\v 25 En de sterren zullen van de hemel vallen en de machten van de hemelen zullen wankelen.
\v 26 Dan zal iedereen de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht en heerlijkheid.
\v 27 Dan zal Hij Zijn engelen er op uitsturen en Zijn uitverkorenen uit de vier windstreken verzamelen, van het uiterste van de aarde tot het uiterste van de hemel.
\v 28 Leer dan van de vijgenboom deze les: Wanneer zijn takken uitlopen en er nieuwe bladeren aan komen, weten jullie dat het bijna zomer wordt.
\v 29 Zo moeten jullie ook weten als jullie deze dingen zien gebeuren, dat Hij dichtbij is, vóór de deur.
\v 30 Waarlijk, Ik verzeker jullie, deze generatie zal zeker nog niet verdwenen zijn voordat dit alles is gebeurd.
\v 31 De hemel en de aarde zullen verdwijnen maar Mijn woorden zullen nooit verdwijnen.
\v 32 Van die dag of dat uur weet niemand, ook de engelen in de hemel niet, ook de Zoon niet, alleen de Vader.
\v 33 Pas op, blijf waakzaam. Want jullie weten niet wanneer die tijd zal komen.
\v 34 Het is als met een man, die naar het buitenland ging en het beheer van zijn huis overliet aan zijn dienaren met aan ieder zijn eigen taak en de deurwachter opdroeg de wacht te houden.
\v 35 Wees dan waakzaam, want jullie weten niet, wanneer de heer van het huis terug zal komen, laat in de avond of midden in de nacht, bij het hanengekraai of 's morgens vroeg.
\v 36 Laat Hij jullie niet slapend aantreffen, als hij plotseling komt.
\v 37 Wat Ik tegen jullie zeg, zeg Ik tegen iedereen: Wees waakzaam!"
\s5
\c 14
\p
\v 1 Het was twee dagen voor het Pascha en het feest van de ongezuurde broden. De overpriesters en de schriftgeleerden zochten een manier om Hem door een list in handen te krijgen en te doden.
\v 2 Want zij zeiden: "Niet op het feest, zodat er geen opschudding onder het volk ontstaat."
\v 3 Toen Hij in Betanië in het huis van Simon de melaatse was en aan tafel aanlag, kwam er een vrouw binnen. Ze had een albasten kruik vol echte, kostbare nardusmirre. Ze brak de kruik en goot de mirre over Zijn hoofd.
\v 4 En sommigen zeiden verontwaardigd tegen elkaar: "Wat een verspilling van de mirre! Waar is dat goed voor?
\v 5 Deze mirre had voor meer dan driehonderd schellingen verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden." En zij scholden op haar.
\v 6 Maar Jezus zei: "Laat haar gaan; waarom vallen jullie haar lastig? Zij heeft een goede daad gedaan voor Mij.
\v 7 De armen hebben jullie immers altijd bij jullie en jullie kunnen iets goeds doen voor hen wanneer je maar wilt, maar Mij hebben jullie niet altijd.
\v 8 Zij heeft gedaan wat zij kon; van tevoren heeft zij Mijn lichaam gezalfd voor de begrafenis.
\v 9 Waarlijk, Ik zeg jullie, overal waar het evangelie verkondigd zal worden over de hele wereld, zal ook wat zij gedaan heeft in herinnering gebracht worden."
\v 10 En Judas Iskariot, die één van de twaalven was, ging naar de overpriesters toe om Hem aan hen over te leveren.
\v 11 Toen zij dat hoorden, waren zij erg blij en beloofden hem geld te geven. En hij zocht een manier om Hem bij een goede gelegenheid te kunnen overleveren.
\v 12 En op de eerste dag van het feest van de ongezuurde broden, waarop men gewend was het lam voor Pascha te slachten, zeiden zijn discipelen tegen Hem: "Waar wilt U dat wij heengaan en voorbereidingen treffen zodat U de Paschamaaltijd kunt eten?"
\v 13 En Hij stuurde twee van zijn discipelen op pad en zei tegen hen: "Ga naar de stad. Jullie zullen een man tegenkomen die een kruik water draagt. Volg hem.
\v 14 Zeg tegen de eigenaar van het huis waar hij naar binnen gaat: "De Meester zegt: 'Waar is voor Mij de kamer, waar Ik met mijn discipelen de Paschamaaltijd kan eten?'
\v 15 En hij zal jullie een grote bovenzaal wijzen die van al het nodige is voorzien. Maak het daar voor ons klaar."
\v 16 De discipelen gingen op pad en kwamen in de stad en vonden het zoals Hij hun gezegd had en zij maakten de Paschamaaltijd klaar.
\v 17 En toen het avond geworden was, kwam Hij met de twaalf discipelen.
\v 18 En terwijl zij aanlagen en aten, zei Jezus: "Waarlijk, Ik zeg jullie dat één van jullie die met Mij eet, Mij verraden zal."
\v 19 Zij werden verdrietig en begonnen één voor één aan Hem te vragen: "Ik toch niet?"
\v 20 En Hij antwoordde hen: "Het is één van de twaalven, die met Mij brood in de schaal doopt.
\v 21 Want de Mensenzoon zal sterven zoals over Hem geschreven staat, maar wee degene door wie de Mensenzoon verraden wordt. Het zou goed zijn voor hem als hij niet geboren was."
\v 22 En terwijl zij aten, nam Hij een brood, sprak de zegen uit, brak het, gaf het hun en zei: "Neem dit, dit is mijn lichaam."
\v 23 En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit, en gaf hun die en zij dronken er allemaal uit.
\v 24 En Hij zei tegen hen: "Dit is het bloed van Mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt.
\v 25 Waarlijk, Ik zeg jullie, Ik zal beslist niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar nieuw zal drinken, in het Koninkrijk van God."
\v 26 Nadat ze de lofzang gezongen hadden, vertrokken zij naar de Olijfberg.
\v 27 En Jezus zei tegen hen: "Jullie zullen je allemaal aan Mij ergeren, want er staat geschreven: 'Ik zal de Herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden.'
\v 28 Maar nadat Ik zal zijn opgestaan, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea."
\v 29 En Petrus zei tegen Hem: "Al zou iedereen zich aan U ergeren, ik zeker niet!"
\v 30 Jezus zei tegen hem: "Waarlijk, Ik zeg je, vandaag, nog in deze nacht, voordat de haan twee keer kraait, zul jij drie keer zeggen dat je Mij niet kent."
\v 31 Hij zei steeds heftiger: "Al moest ik met U sterven, ik zal absoluut niet ontkennen dat ik U ken." Op dezelfde manier spraken zij allemaal.
\v 32 En zij gingen naar een plaats die Getsemane heet, en Hij zei tegen zijn discipelen: "Ga hier zitten, terwijl Ik bid."
\v 33 Hij nam Petrus en Jakobus en Johannes mee. En Hij begon zeer van streek te raken en angstig te worden,
\v 34 en Hij zei tegen hen: "Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijf hier en waak."
\v 35 En Hij ging een beetje verderop en wierp Zich op de grond en bad, dat als het mogelijk was, dit moment aan Hem zou voorbijgaan,
\v 36 en Hij zei: "Abba, Vader, alles is mogelijk bij U, neem deze beker van Mij weg. Maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt."
\v 37 En Hij kwam terug en vond hen slapend. Hij zei tegen Petrus: "Simon, slaap je? Had je niet de kracht om één uur te waken?
\v 38 Waak en bid, dat je niet in verleiding komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak."
\v 39 En Hij ging weer en bad dezelfde woorden.
\v 40 Toen Hij terugkwam, vond Hij hen slapend, want hun ogen vielen steeds dicht; en zij wisten niet, wat zij Hem zouden antwoorden.
\v 41 En Hij kwam voor de derde keer en zei tegen hen: "Slapen jullie en rusten jullie nog uit?" Het is genoeg. Het moment is gekomen. Kijk, de Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van de zondaren.
\v 42 Sta op, laten wij gaan. Kijk, diegene die Mij overlevert, is dichtbij."
\v 43 En meteen, terwijl Hij nog sprak, kwam Judas eraan, één van de twaalf discipelen, en met hem een menigte met zwaarden en stokken. Zij waren gestuurd door de overpriesters en de schriftgeleerden en de oudsten.
\v 44 En degene die Hem overleverde, had met hun een teken afgesproken: "Diegene die ik zal kussen, is het. Grijp Hem en leid Hem beveiligd weg."
\v 45 En hij kwam en trad direct op Hem toe en zei: "Rabbi!" En hij kuste Hem.
\v 46 En zij grepen Hem en arresteerden Hem.
\v 47 Eén van de omstanders trok zijn zwaard en hij trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het oor af.
\v 48 En Jezus zei tegen hen: "Als tegen een rover zijn jullie uitgetrokken met zwaarden en stokken om Mij gevangen te nemen?
\v 49 Dagelijks was Ik bij jullie en onderwees in de tempel, maar jullie hebben Mij niet gegrepen. Maar de Schriften moeten in vervulling gaan."
\v 50 Toen lieten al Zijn discipelen Hem alleen en vluchtten.
\v 51 En een jonge man die een laken om het naakte lichaam geslagen had, liep mee, Hem achterna. En zij grepen hem.
\v 52 Maar hij trok zichzelf los en vluchtte naakt.
\v 53 En zij leidden Jezus weg naar de hogepriester. Alle overpriesters en oudsten en schriftgeleerden kwamen bij elkaar.
\v 54 Petrus volgde Hem van een afstand tot binnen de hof van de hogepriester en hij zat daar tussen de bedienden en warmde zich bij het vuur.
\v 55 De overpriesters en de hele Raad probeerden een getuigenverklaring tegen Jezus te vinden om Hem te doden, maar zij vonden er geen.
\v 56 Want velen legden een vals getuigenis tegen Hem af, maar hun getuigenissen stemden niet overeen.
\v 57 En er stonden enkele mensen op, die een vals getuigenis tegen Hem aflegden,
\v 58 en zeiden: "Wij hebben Hem horen zeggen: 'Ik zal deze tempel die met handen gemaakt is, afbreken en binnen drie dagen een andere die niet met handen gemaakt is, bouwen.'"
\v 59 Maar ook zó kwam hun getuigenis niet overeen.
\v 60 En de hogepriester stond op en hij trad naar voren en ondervroeg Jezus: "Geeft U geen antwoord? Wat getuigen deze mensen tegen U?"
\v 61 Maar Hij bleef zwijgen en gaf geen antwoord. Weer ondervroeg de hogepriester Hem en zei: "Bent U de Christus, de Zoon van de Gezegende?"
\v 62 En Jezus zei: "Ik ben het, en jullie zullen de Mensenzoon zien, zittend aan de rechterhand van de Machtige en komend op de wolken van de hemel."
\v 63 De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: "Waarom hebben wij nog getuigen nodig?
\v 64 Jullie hebben de godslastering gehoord. Wat is jullie oordeel?" En zij oordeelden Hem allemaal als schuldig. Hij verdiende de doodstraf.
\v 65 En sommigen begonnen Hem te bespugen. Ze bedekten Zijn gezicht met een blinddoek en sloegen Hem met vuisten en zeiden tegen Hem: "Profeteer nu!" En de dienaars sloegen Hem in het gezicht.
\v 66 En terwijl Petrus beneden in de hof was, kwam daar één van de slavinnen van de hogepriester.
\v 67 En toen zij Petrus zag, terwijl hij zich warmde, keek zij hem aan en zei tegen hem: "Ook jij was bij die Nazarener, bij Jezus!"
\v 68 Maar hij ontkende het en zei: "Ik weet niet en begrijp niet wat je zegt." En hij ging naar buiten, naar het voorportaal en een haan kraaide.
\v 69 En toen de slavin hem in het oog kreeg, begon zij opnieuw tegen de omstanders te zeggen: "Die man hoort bij hen."
\v 70 Maar hij ontkende het weer. En even later zeiden de omstanders weer tot Petrus: "Inderdaad, jij hoort bij hen, want jij bent ook een Galileeër."
\v 71 Maar hij begon te vloeken en te zweren: "Ik ken die mens niet over wie jullie praten."
\v 72 En meteen kraaide de haan voor de tweede maal. En Petrus herinnerde zich het woord, dat Jezus tegen hem gesproken had: "Nog voor de haan twee keer gekraaid heeft, zul jij drie keer ontkennen dat je Mij kent." En hij begon te huilen.
\s5
\c 15
\p
\v 1 's Morgens in alle vroegte, stelden de overpriesters met de oudsten en schriftgeleerden, de gehele Raad, een besluit vast. Zij boeiden Jezus en leidden Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus.
\v 2 Pilatus ondervroeg Hem. Hij zei: "Bent U de Koning van de Joden?" En Hij antwoordde hem: "U zegt het."
\v 3 De overpriesters brachten allerlei beschuldigingen tegen Hem in.
\v 4 Pilatus vroeg Hem opnieuw: "Waarom geeft U geen antwoord? U hoort toch hoeveel beschuldigingen zij tegen U inbrengen?"
\v 5 Maar Jezus gaf hem geen antwoord meer, waardoor Pilatus zich verwonderde.
\v 6 En bij elk Pesachfeest had Pilatus de gewoonte een gevangene los te laten die door het volk gekozen werd.
\v 7 Nu was er iemand met de naam Barabbas, gevangengezet samen met andere oproerkraaiers, die in het oproer een moord hadden gepleegd.
\v 8 En de menigte kwam naar voren en begon te eisen, dat Pilatus ook nu zou doen wat hij gewend was te doen.
\v 9 Pilatus antwoordde hen: "Willen jullie, dat ik de Koning van de Joden loslaat?"
\v 10 Want hij merkte, dat de overpriesters Hem uit afgunst hadden overgeleverd.
\v 11 Maar de overpriesters hitsten de menigte op, dat hij Barabbas moest loslaten.
\v 12 Pilatus antwoordde hen: "Wat moet ik dan doen met Hem, die jullie de Koning van de Joden noemen?"
\v 13 En zij schreeuwden opnieuw: "Kruisig Hem!"
\v 14 Pilatus zei tegen hen: "Wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan?" Maar zij schreeuwden des te harder: "Kruisig Hem!"
\v 15 Pilatus wilde de menigte tevreden stellen en liet daarom Barabbas los en gaf Jezus, nadat hij Hem had gegeseld, over om gekruisigd te worden.
\v 16 De soldaten leidden Hem weg tot binnen het paleis, dat is het gerechtsgebouw, en riepen de hele afdeling bijeen.
\v 17 En zij trokken Hem een purperen gewaad aan en zetten Hem een kroon op, die zij van doornen hadden gevlochten.
\v 18 Daarna begonnen zij Hem te begroeten: "Wees gegroet, Koning van de Joden!"
\v 19 Zij sloegen Hem met een rietstok op het hoofd en bespuwden Hem en zij vielen op de knieën en bewezen Hem eer.
\v 20 Toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem het purperen gewaad uit en deden Hem zijn kleren weer aan. En zij leidden Hem weg om Hem te kruisigen.
\v 21 Zij dwongen een voorbijganger om zijn kruis te dragen, een zekere Simon van Cyrene, die van het land kwam, de vader van Alexander en Rufus.
\v 22 En zij brachten Hem op de plaats Golgota, dat betekent Schedelplaats.
\v 23 Zij gaven Hem wijn, met mirre gemengd, maar Hij nam die niet.
\v 24 En zij kruisigden Hem en verdeelden zijn kleren door het lot te werpen, wie wat zou krijgen.
\v 25 Het was 9 uur in de ochtend toen zij Hem kruisigden.
\v 26 Het opschrift met de aanklacht tegen Hem luidde: 'De Koning van de Joden.'
\v 27 Samen met Hem kruisigden zij twee misdadigers, de één rechts van Hem en de ander links.
\v 28 En daarmee was het schriftwoord vervuld dat zegt: 'En Hij is tot de misdadigers gerekend.'
\v 29 De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Hem door te zeggen: "Ha, Jij, die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt,
\v 30 red Jezelf en kom van het kruis af!"
\v 31 Evenzo spotten de overpriesters en schriftgeleerden onder elkaar en zeiden: "Anderen heeft Hij gered maar Zichzelf redden kan Hij niet.
\v 32 Laat de Christus, de Koning van Israël, nu van het kruis afkomen. Als wij dat zien zullen wij geloven." Ook diegenen die met Hem gekruisigd waren bespotten Hem.
\v 33 Vanaf twaalf uur werd het helemaal donker in het hele land. Dat duurde tot ongeveer drie uur 's middags.
\v 34 En om drie uur riep Jezus luid: "Eloï, Eloï, lama sabachtani", wat betekent: "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?"
\v 35 En sommige van de omstanders, die dit hoorden, zeiden: "Hoor, Hij roept Elia."
\v 36 En iemand liep naar Hem toe, drenkte een spons in zure wijn en stak die op een riet en bood het Jezus aan om te drinken terwijl hij zei: "Stil, laten we kijken of Elia komt om Hem eraf te halen."
\v 37 Maar Jezus gaf een harde schreeuw en gaf de geest.
\v 38 En het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot beneden in tweeën.
\v 39 Toen de hoofdman, die tegenover Hem stond, zag, dat Hij zó de geest had gegeven, zei hij: "Werkelijk, deze mens was de Zoon van God."
\v 40 Op een afstand keken ook enkele vrouwen toe, onder wie Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus, de jongere en van Joses en Salome.
\v 41 Toen Hij in Galilea was, waren deze vrouwen Hem gevolgd en hadden voor Hem gezorgd, net als vele andere vrouwen, die met Hem waren meegereisd naar Jeruzalem.
\v 42 Toen het al avond was (het was de Voorbereidingsdag, dat wil zeggen de dag voor de sabbat)
\v 43 kwam Jozef van Arimatea bij Pilatus. Hij was een vooraanstaand lid van de Raad en verwachtte zelf ook de komst van het Koninkrijk van God. Hij durfde het om Pilatus om het lichaam van Jezus te gaan vragen.
\v 44 En Pilatus vond het vreemd dat Hij al gestorven zou zijn en gaf de hoofdman het bevel te komen. Hij vroeg hem of Hij al lang gestorven was.
\v 45 Toen de hoofdman dat bevestigde, gaf hij het lichaam aan Jozef.
\v 46 En Jozef kocht linnen en hij haalde Hem van het kruis af, wikkelde Hem daarin en legde Hem in een graf, dat in een rots was uitgehouwen, en hij rolde een steen voor de ingang van het graf.
\v 47 Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, zagen waar Hij was neergelegd.
\s5
\c 16
\p
\v 1 En toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen om Hem te gaan zalven.
\v 2 En zeer vroeg op de eerste dag van de week toen de zon opkwam, gingen zij naar het graf.
\v 3 En zij zeiden tegen elkaar: "Wie rolt voor ons de steen van de ingang van het graf weg?"
\v 4 En toen zij opkeken, zagen zij, dat de steen al weggerold was; want hij was zeer groot.
\v 5 En toen zij het graf binnengegaan waren, zagen zij een jongeman zitten aan de rechterkant met een wit gewaad aan. Zij schrokken.
\v 6 Hij zei tegen hen: "Weest niet bang. Jullie zoeken Jezus, de Nazarener, de gekruisigde. Hij is opgewekt, Hij is hier niet; kijk maar naar de plaats, waar zij Hem gelegd hadden.
\v 7 Maar ga terug naar de discipelen en zeg hen en Petrus, dat Hij hen voorgaat naar Galilea. Zeg hen dat zij Hem daar zullen zien. Dit is zoals Hij het eerder al gezegd heeft."
\v 8 En zij gingen naar buiten en renden weg van het graf, want zij beefden van angst. Hierdoor vertelden zij niemand iets.
\v 9 Op de vroege ochtend, de eerste dag van de week, dat Hij opgestaan was, verscheen Hij eerst aan Maria van Magdala, van wie Hij zeven boze geesten uitgedreven had.
\v 10 Ze ging het nieuws vertellen aan de mensen die Hem hadden vergezeld en die nu om Hem treurden en rouwden.
\v 11 En toen zij hoorden, dat Hij leefde en dat zij Hem gezien had, geloofden zij het niet.
\v 12 Daarna verscheen Hij in een andere gedaante aan twee van hen die op weg waren naar het land.
\v 13 En ook zij kwamen het direct aan de anderen vertellen. Maar ook die geloofden zij niet.
\v 14 Daarna verscheen Hij aan de elf discipelen zelf, terwijl zij aan het eten waren en Hij verweet hun hun ongeloof en halsstarrigheid, omdat zij hen niet geloofden, die Hem met eigen ogen gezien hadden, nadat Hij opgewekt was.
\v 15 En Hij zei tegen hen: "Ga de hele wereld in, vertel het evangelie aan de hele schepping.
\v 16 Wie gelooft en zich laat dopen, zal gered worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.
\v 17 En deze tekenen zullen te zien zijn bij degenen die tot geloof zijn gekomen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe onbekende talen zullen zij spreken,
\v 18 slangen zullen zij oppakken, en zelfs als zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden."
\v 19 Nadat de Heer Jezus tot hen gesproken had, werd Hij opgenomen in de hemel en is gaan zitten aan de rechterhand van God.
\v 20 Maar zij gingen op weg en predikten overal, terwijl de Heer meewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die erop volgden.