nl_mat_text_ulb/41-MAT.usfm

1229 lines
132 KiB
Plaintext
Raw Permalink Blame History

This file contains ambiguous Unicode characters

This file contains Unicode characters that might be confused with other characters. If you think that this is intentional, you can safely ignore this warning. Use the Escape button to reveal them.

\id MAT Unlocked Literal Bible
\ide UTF-8
\h MATTHEW
\toc1 Matthew
\toc2 Matthew
\toc3 Mat
\mt1 MATTHEW
\s5
\c 1
\p
\v 1 Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham.
\v 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broers,
\v 3 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram,
\v 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon,
\v 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï,
\v 6 Isaï verwekte David, de koning. David verwekte Salomo bij de vrouw van Uria,
\v 7 Salomo verwekte Rechabeam, Rechabeam verwekte Abia, Abia verwekte Asa,
\v 8 Asa verwekte Josafat, Josafat verwekte Joram, Joram verwekte Uzzia,
\v 9 Uzzia verwekte Jotam, Jotam verwekte Achaz, Achaz verwekte Hizkia,
\v 10 Hizkia verwekte Manasse, Manasse verwekte Amon, Amon verwekte Josia,
\v 11 Josia verwekte Jechonja en zijn broers in de tijd van de Babylonische ballingschap.
\v 12 Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonja Sealtiël, Sealtiël verwekte Zerubbabel,
\v 13 Zerubbabel verwekte Abihud, Abihud verwekte Eljakim, Eljakim verwekte Azor,
\v 14 Azor verwekte Sadok, Sadok verwekte Achim, Achim verwekte Eliud,
\v 15 Eliud verwekte Eleazar, Eleazar verwekte Mattan, Mattan verwekte Jakob,
\v 16 Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus geboren is, die Christus genoemd wordt.
\v 17 Er zijn veertien geslachten van Abraham tot David en veertien geslachten van David tot de Babylonische ballingschap en van de Babylonische ballingschap tot de Christus ook veertien geslachten.
\v 18 De geboorte van Jezus Christus ging zo. Terwijl zijn moeder Maria verloofd was met Jozef, bleek zij, voordat zij bij hem woonde, zwanger te zijn door de Heilige Geest.
\v 19 Omdat Jozef, haar man, rechtvaardig was en haar niet publiekelijk in opspraak wilde brengen, was hij van plan in stilte bij haar weg te gaan.
\v 20 Toen die overweging bij hem opkwam, verscheen een engel van de Here hem in een droom en zei: "Jozef, zoon van David, wees niet bang om Maria tot je vrouw te nemen, want wat in haar verwekt is, is door de Heilige Geest.
\v 21 Zij zal een zoon baren en je moet Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die Zijn volk zal redden van hun zonden."
\v 22 Dit alles gebeurde zodat vervuld zou worden wat de Heer door de profeet gesproken heeft, toen hij zei:
\v 23 "Kijk, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuël geven, wat betekent: God met ons."
\v 24 Toen Jozef uit zijn slaap wakker geworden was, deed hij zoals de engel van de Heer hem bevolen had en hij nam Maria tot zijn vrouw.
\v 25 En hij had geen gemeenschap met haar voordat zij een zoon gebaard had. En hij gaf Hem de naam Jezus.
\s5
\c 2
\p
\v 1 Na Jezus' geboorte in Betlehem in Judea, toen koning Herodes regeerde, kwamen er magiërs uit het oosten naar Jeruzalem,
\v 2 en vroegen: "Waar is de Koning van de Joden, die geboren is? Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en wij zijn gekomen om Hem te aanbidden.”
\v 3 Toen koning Herodes hiervan hoorde, werd hij verontrust en heel Jeruzalem met hem.
\v 4 En hij liet alle overpriesters en schriftgeleerden van het volk bij hem samenkomen en vroeg hen waar de Christus geboren zou worden.
\v 5 Zij zeiden tegen hem: "In Betlehem in Judea, want er staat geschreven door de profeet:
\v 6 'En jij, Betlehem, in het land van Juda, bent in geen geval de minste onder de leiders van Juda, want uit jou zal een Leidsman voortkomen, die de Herder zal zijn van mijn volk Israël.'"
\v 7 Toen riep Herodes de magiërs in het geheim bijeen en deed bij hen nauwkeurig navraag naar de tijd dat de ster verschenen was.
\v 8 En hij liet hen naar Betlehem gaan, en zei: "Ga en doe nauwkeurig onderzoek naar dat Kind en zodra jullie Hem vinden, laat het mij weten, zodat ik ook naar Hem toe kan om Hem te aanbidden."
\v 9 Nadat zij naar de koning hadden geluisterd, vertrokken ze en de ster, die zij hadden gezien in het oosten, ging hun voor totdat zij tot stilstand kwam boven de plaats waar het Kind was.
\v 10 Toen zij de ster zagen, waren ze dolblij.
\v 11 En zij gingen het huis binnen en zagen het Kind met Maria, Zijn moeder, en zij knielden neer en aanbaden Hem. En zij openden hun kostbaarheden en boden Hem geschenken aan: goud en wierook en mirre.
\v 12 En door God in een droom gewaarschuwd om niet naar Herodes terug te gaan, trokken zij langs een andere weg naar hun land terug.
\v 13 Toen zij weggetrokken waren, verscheen er een engel van de Here aan Jozef in een droom en zei: "Sta op, neem het Kind en Zijn moeder en vlucht naar Egypte. Blijf daar, totdat Ik het je zeg, want Herodes zal alles in het werk stellen om het Kind te doden."
\v 14 Hij stond op en hij nam in de nacht het Kind en Zijn moeder en vertrok naar Egypte.
\v 15 Daar bleef hij tot de dood van Herodes, zodat vervuld zou worden wat de Here door de profeet had gesproken, toen Hij zei: "Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen."
\v 16 Toen Herodes zag, dat hij door de magiërs misleid was, werd hij woedend. Hij stuurde het bevel uit om in Betlehem en omstreken al de jongens van twee jaar oud en jonger om te brengen, in overeenstemming met de tijd die hij van de magiërs had vernomen.
\v 17 Toen werd vervuld het woord dat door de profeet Jeremia gesproken was, toen hij zei:
\v 18 "Een stem is in Rama gehoord, luid huilend en rouwend: Rachel, huilend om haar kinderen, weigert zich te laten troosten, omdat zij er niet meer zijn."
\v 19 Toen Herodes gestorven was, verscheen een engel van de Here in een droom aan Jozef in Egypte,
\v 20 en zei: "Sta op, neem het Kind en Zijn moeder en reis naar het land Israël, want zij, die het kind naar het leven stonden, zijn gestorven."
\v 21 En hij stond op en hij nam het Kind en Zijn moeder en kwam in het land Israël.
\v 22 Toen hij echter hoorde, dat Archelaüs koning over Judea was in de plaats van zijn vader Herodes, was hij bang om daarheen te gaan. En door God in een droom gewaarschuwd, ging hij naar het gebied van Galilea.
\v 23 Daar aangekomen, ging hij wonen in de stad Nazaret. Zo werd vervuld wat door de profeten gesproken is: Hij zal Nazoreeër genoemd worden."
\s5
\c 3
\p
\v 1 In die tijd begon Johannes de Doper te prediken in de woestijn van Judea.
\v 2 Hij zei: "Bekeer je, want het Koninkrijk van de hemel is dichtbij gekomen."
\v 3 Het is Johannes over wie de profeet Jesaja zei: "De stem van één die roept in de woestijn: 'Bereid de weg van de Heer voor, maak zijn paden recht.'"
\v 4 Johannes droeg kleding van kameelhaar en een riem van leer om zijn middel. Zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing.
\v 5 Mensen uit Jeruzalem en heel Judea en de hele Jordaanstreek gingen naar hem toe.
\v 6 Zij beleden hun zonden en werden door Johannes gedoopt in de rivier, de Jordaan.
\v 7 Toen hij zag dat een groot aantal Farizeeën en Sadduceeën naar de plek kwam waar hij doopte, zei hij tegen hen: "Broedsel van adders, wie heeft jullie gewaarschuwd om het komende oordeel te ontlopen?
\v 8 Breng vrucht voort die past bij de bekering;
\v 9 en denk niet dat je bij jezelf kunt zeggen: 'Wij hebben Abraham als vader', want ik zeg jullie, dat God uit deze stenen kinderen van Abraham kan verwekken.
\v 10 De bijl ligt al aan de wortel van de bomen en iedere boom, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid.
\v 11 Diegenen die zich bekeren doop ik met water, maar na mij komt Iemand die machtiger is dan ik. Ik ben het niet waard om Zijn schoenen achter Hem aan te dragen. Hij zal jullie dopen met de Heilige Geest en met vuur.
\v 12 De zeef is in Zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer helemaal zuiveren en Zijn graan in de schuur verzamelen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur."
\v 13 Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan bij Johannes, om Zich door hem te laten dopen.
\v 14 Maar hij probeerde Hem daarvan te weerhouden en zei: "Ik zou door U gedoopt moeten worden en nu komt U bij mij?"
\v 15 Maar Jezus antwoordde: "Laat het nu toe, want het is passend voor ons om zo alle gerechtigheid te vervullen." Toen stond Johannes het Hem toe.
\v 16 Meteen nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit het water. En kijk, de hemelen openden zich, en Hij zag de Geest van God neerdalen als een duif en op Hem rusten.
\v 17 En een stem uit de hemel zei: "Deze is Mijn geliefde Zoon. Ik ben erg verheugd met Hem."
\s5
\c 4
\p
\v 1 Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verleid te worden door de duivel.
\v 2 En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij honger.
\v 3 En de verleider kwam en zei tegen Hem: "Als U Gods Zoon bent, geef dan deze stenen opdracht dat ze broden worden."
\v 4 Maar Hij antwoordde: "Er staat geschreven: 'Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van elk woord, dat uit de mond van God komt.'"
\v 5 Toen nam de duivel Hem mee naar de heilige stad en zette Hem op het hoogste punt van de tempel,
\v 6 en zei tegen Hem: "Als U Gods Zoon bent, gooi Uzelf dan naar beneden; want er staat geschreven: 'Aan Zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande U, en op hun handen zullen zij U dragen, zodat U Uw voet niet aan een steen zult stoten.'"
\v 7 Jezus zei tegen hem: "Er staat ook geschreven: 'U zult de Heer, Uw God, niet op de proef stellen.'"
\v 8 Nogmaals neemt de duivel Hem mee naar een hele hoge berg en hij laat Hem al de koninkrijken van de wereld zien met hun glorie,
\v 9 en zei tegen Hem: "Dit alles zal ik U geven, als U voor mij neerknielt en mij aanbidt."
\v 10 Toen zei Jezus tegen hem: "Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: 'De Heer, je God, zal je aanbidden en Hem alleen zal je dienen.'"
\v 11 Toen verliet de duivel Hem en zie, engelen kwamen en dienden Hem.
\v 12 Maar toen Hij hoorde dat Johannes gevangen genomen was, trok Hij Zich terug naar Galilea.
\v 13 En Hij verliet Nazaret en vestigde zich in Kafarnaüm aan het Meer van Galilea, bij de grens van Zebulon en Naftali,
\v 14 zodat het woord vervuld zou worden, gesproken door de profeet Jesaja toen hij zei:
\v 15 "Het land Zebulon en het land Naftali, de weg van het meer over de Jordaan, Galilea van de niet-Joden.
\v 16 De mensen die in het donker leven, hebben een groot licht gezien; er is een licht opgegaan over degenen die in het land leven van de schaduw van de dood."
\v 17 Vanaf toen begon Jezus te prediken en te zeggen: "Bekeer je, want het Koninkrijk van de hemel is nabijgekomen."
\v 18 Toen Hij nu langs het meer van Galilea ging, zag Hij twee broers, Simon, die Petrus genoemd wordt, en Andreas, zijn broer, een net in het water werpen; want zij waren vissers.
\v 19 En Hij zei tegen hen: "Kom en volg Mij en Ik zal jullie vissers van mensen maken."
\v 20 Onmiddellijk lieten ze hun netten achter en volgden Hem.
\v 21 En terwijl Jezus verder ging, zag Hij nog twee broers, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broer, in de boot met hun vader Zebedeüs, terwijl ze bezig waren hun netten te repareren, en Hij riep hen.
\v 22 Onmiddellijk lieten ze de boot en hun vader achter en volgden Hem.
\v 23 En Hij trok rond in heel Galilea en onderwees in hun synagogen en predikte het evangelie van het Koninkrijk en genas elke soort ziekte en elke kwaal onder de mensen.
\v 24 En het nieuws van Hem ging door tot in heel Syrië; en men bracht Hem iedereen die aan verschillende slechte ziektes leden, door kwelling werd gegrepen, bezeten door demonen en epileptisch zijn, en verlamden, en Hij genas hun.
\v 25 En grote menigten volgden Hem vanuit Galilea en Dekapolis en Jeruzalem en Judea en van de andere kant van de Jordaan.
\s5
\c 5
\p
\v 1 Toen Hij de menigte zag, ging Hij de berg op en nadat Hij op de grond was gaan zitten, kwamen zijn discipelen naar Hem toe.
\v 2 En Hij opende zijn mond en leerde hen:
\v 3 "Gelukkig zijn de armen van geest, want van hun is het Koninkrijk van de hemelen.
\v 4 Gelukkig zijn zij die treuren, want zij zullen getroost worden.
\v 5 Gelukkig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde erven.
\v 6 Gelukkig zijn zij die honger en dorst hebben naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
\v 7 Gelukkig zijn de genadevollen, want hun zal genade toekomen.
\v 8 Gelukkig zijn zij met een puur hart, want zij zullen God zien.
\v 9 Gelukkig zijn de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
\v 10 Gelukkig zijn de vervolgden wegens gerechtigheid, want van hun is het Koninkrijk van de hemelen.
\v 11 Gezegend zijn jullie, wanneer mensen jullie beledigen, vervolgen en liegende allerlei kwaad over jullie spreken wegens Mij.
\v 12 Verblijd jullie en verheug jullie, want jullie loon is groot in de hemelen; want zij hebben ook de profeten vóór jullie vervolgd.
\v 13 Jullie zijn het zout van de aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmee zal het gezout worden? Het is nergens meer goed voor, behalve om weggegooid te worden door de mens.
\v 14 Jullie zijn het licht van de wereld. Een stad die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven.
\v 15 Ook steekt niemand een lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor iedereen die in het huis zijn.
\v 16 Laat zo jullie licht schijnen voor de mensen, zodat zij jullie goede werken zien en jullie Vader die in de hemelen is grootmaken.
\v 17 Denk niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.
\v 18 Want waarlijk, Ik zeg jullie: Voordat de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één punt of één tittel vergaan van de wet, voordat alles is uitgekomen.
\v 19 Wie dan één van de kleinste geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein zijn in het Koninkrijk van de hemelen; maar wie ze doet en leert, die zal groot zijn in het Koninkrijk van de hemelen.
\v 20 Want Ik zeg jullie: Indien jullie gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën, zullen jullie het Koninkrijk van de hemelen zeker niet binnengaan.
\v 21 Jullie hebben het gehoord, dat tot de ouden gezegd is: 'Jullie zullen niet doodslaan; en: Wie moord pleegt, zal veroordeeld worden.'
\v 22 Maar Ik zeg jullie: Een ieder, die in woede leeft tegen zijn broeder, zal veroordeeld worden. Wie tegen zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal eindigen bij de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal eindigen bij het vuur van de hel.
\v 23 Wanneer je dus je gave brengt naar het altaar en je daar herinnert, dat je broeder of zuster iets tegen je heeft,
\v 24 laat je gave daar vóór het altaar, en ga eerst heen, herstel de vriendschap met je broeder en kom daarna je offer brengen.
\v 25 Wees vriendelijk tegenover je tegenpartij, op tijd, terwijl je nog met hem praat, zodat je tegenpartij je niet aan de rechter overlevert en de rechter aan zijn dienaar en je in de gevangenis wordt geworpen.
\v 26 Ik verzeker jullie: Je zult daar zeker niet uitkomen, voordat je de laatste cent hebt betaald.
\v 27 Jullie hebben gehoord, dat er gezegd is: 'Je zult geen overspel plegen.'
\v 28 Maar Ik zeg jullie: Iedereen, die naar een vrouw kijkt en naar haar verlangt, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd.
\v 29 Wanneer je rechteroog je tot zonde zou verleiden, ruk het uit en gooi het weg, want het is beter voor je dat één van je leden verloren gaat en niet je hele lichaam naar hel gaat.
\v 30 En indien je rechterhand je tot zonde zou verleiden, hak haar af en werp haar van je weg; want het is beter voor je, dat één van je leden verloren gaat en niet je hele lichaam naar hel gaat.
\v 31 Er is ook gezegd: 'Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidingsbrief geven.'
\v 32 Maar Ik zeg jullie: Iedereen, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt dat er overspel met haar gepleegd wordt; ook wie een verstoten vrouw trouwt, pleegt overspel.
\v 33 Opnieuw hebben jullie gehoord, dat tegen de ouden gezegd is: 'Je zult je eed niet breken, maar dat wat je voor de Here hebt gezworen moet je nakomen.'
\v 34 Maar Ik zeg jullie, zweer niet: bij de hemel niet want dat is de troon van God;
\v 35 bij de aarde niet, want dat is de voetenbank van Zijn voeten; bij Jeruzalem niet, omdat het de stad van de grote Koning is;
\v 36 ook bij jullie hoofd zullen jullie niet zweren, omdat jullie niet één haar wit of zwart kunt maken.
\v 37 Laat jullie ja, ja zijn, en jullie nee, nee zijn. Wat je daar extra aan toevoegt komt voort uit het kwaad.
\v 38 Jullie hebben gehoord, dat er gezegd is: 'Oog om oog en tand om tand.'
\v 39 Maar Ik zeg jullie, verzet je niet tegen hen die je kwaad doen, maar wie je op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe;
\v 40 en wil iemand met je naar de rechtbank en je hemd nemen, geef hem ook je jas;
\v 41 en zal iemand je voor één mijl dwingen om met hem mee te gaan, ga er dan twee met hem mee.
\v 42 Geef hem, die iets van je vraagt, en wijs hem niet af, die iets van je wilt lenen.
\v 43 Jullie hebben gehoord, dat er gezegd is: 'Je zult je naaste liefhebben en je vijand haten.'
\v 44 Maar Ik zeg jullie: Heb je vijanden lief en bidt voor wie je vervolgen,
\v 45 zodat jullie kinderen van de hemelse Vader mogen zijn, want Hij laat zijn zon opgaan over slechte en goede mensen, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
\v 46 Want wanneer je liefhebt, die jou liefhebben, wat voor loon heb je? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde?
\v 47 En wanneer je alleen je broeders en zusters groet, waarin doe jij meer dan het gewone? Doen ook de ongelovigen niet hetzelfde?
\v 48 Wees daarom perfect, zoals jullie hemelse Vader perfect is."
\s5
\c 6
\p
\v 1 Let er op, dat jullie je gerechtigheid niet beoefenen voor de mensen om door hen opgemerkt te worden; want dan krijgen jullie geen loon bij jullie Vader die in de hemel is.
\v 2 Wanneer jullie giften geven, laat het niet aan iedereen weten, zoals de huichelaars doen in de synagogen en op de straten om door de mensen geprezen te worden. Waarlijk Ik verzeker jullie, zij hebben hun loon al.
\v 3 Maar als jullie giften geven, laat jullie linkerhand niet weten wat jullie rechterhand doet,
\v 4 zodat jullie gift geheim blijft, en jullie Vader die ziet wat er in het geheim gebeurt, zal jullie belonen.
\v 5 En wanneer jullie bidden, wees niet zoals de huichelaars, want zij staan in de synagogen en op de hoeken van de pleinen te bidden om gezien te worden door de mensen. Waarlijk, Ik zeg jullie, zij hebben hun loon al.
\v 6 Maar wanneer jullie bidden, trek je in je binnenkamer terug, sluit de deur en bid tot jullie Vader in het geheim; en jullie Vader, die ziet wat er in het geheim gebeurt, zal jullie belonen.
\v 7 En gebruik bij jullie bidden geen stortvloed van woorden zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden.
\v 8 Word niet zoals zij, want jullie Vader weet wat jullie nodig hebben vóórdat jullie Hem vragen.
\v 9 Bid daarom als volgt: 'Onze Vader die in de hemel is, Uw naam wordt geheiligd;
\v 10 laat Uw Koninkrijk komen; laat Uw wil gedaan worden op aarde zoals ook in de hemel.
\v 11 Geef ons vandaag ons dagelijks brood;
\v 12 en vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven;
\v 13 en leid ons niet in verleiding, maar verlos ons van de boze. [Want van U is het Koninkrijk en de macht en de heerlijkheid voor eeuwig. Amen.]'
\v 14 Want als jullie de mensen hun overtredingen vergeven, zal jullie hemelse Vader jullie ook vergeven;
\v 15 maar wanneer jullie de mensen niet vergeven, zal ook jullie Vader jullie overtredingen niet vergeven.
\v 16 En wanneer jullie vasten, trek dan geen somber gezicht zoals de huichelaars, want zij ontsieren hun gezicht om aan de mensen te laten zien wanneer zij vasten. Waarlijk, Ik zeg jullie, zij hebben hun loon al.
\v 17 Maar als jullie vasten, zalf jullie hoofd en was jullie gezicht,
\v 18 zodat mensen niet zien dat jullie aan het vasten zijn, maar alleen jullie Vader, die ziet wat er in het geheim gebeurt en jullie Vader, die in het geheim ziet, zal jullie belonen.
\v 19 Verzamel geen schatten voor jezelf op aarde, waar mot en roest ze vernielen en waar dieven inbreken en ze stelen;
\v 20 maar verzamel schatten voor jezelf in de hemel, waar mot en roest ze niet kunnen vernielen en waar geen dieven inbreken of stelen.
\v 21 Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.
\v 22 De lamp van het lichaam is het oog. Als je zicht zuiver is, zal heel je lichaam verlicht zijn;
\v 23 maar als je zicht slecht is, zal je hele lichaam duister zijn. Als het licht in je verduisterd is, hoe groot is dan de duisternis!
\v 24 Niemand kan twee heren dienen, want hij zal òf de ene haten en de andere liefhebben, òf aan de ene toegewijd zijn en de andere minachten. Jullie kunnen niet God dienen èn Mammon.
\v 25 Daarom zeg Ik jullie: Wees niet bezorgd over je leven, wat je zal eten of drinken, of over je lichaam, waarmee je het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding?
\v 26 Kijk naar de vogels in de lucht: zij zaaien niet en maaien niet en verzamelen niet in schuren, en toch voedt jullie hemelse Vader hen. Zijn jullie niet meer waard dan zij?
\v 27 Wie van jullie kan door bezorgd te zijn iets aan zijn lengte toevoegen?
\v 28 En waarom zijn jullie bezorgd over kleding? Let op de leliën in de velden, hoe zij groeien:
\v 29 zij werken en weven niet; en Ik zeg jullie, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als één van deze.
\v 30 Als God het gras op de velden, dat er vandaag is en morgen in de oven geworpen wordt, zó bekleedt, zal Hij jullie niet veel meer kleden, kleingelovigen?
\v 31 Vraag je dan niet bezorgd af: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmee zullen wij ons kleden?
\v 32 Want dit zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dit allemaal nodig hebben.
\v 33 Maar zoek eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal jullie bovendien gegeven worden.
\v 34 Maak je dan niet bezorgd voor de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen hebben. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.
\s5
\c 7
\p
\v 1 "Oordeel niet, zodat jullie niet geoordeeld worden;
\v 2 want met het oordeel waarmee jullie oordelen, zullen jullie geoordeeld worden, en met de maat, waarmee jullie meten, zullen jullie gemeten worden.
\v 3 Waarom zie je de splinter in het oog van je broer wel, maar de balk in je eigen oog merk je niet op?
\v 4 Hoe kun je dan tegen je broer zeggen: 'Laat mij de splinter uit je oog halen,' terwijl je een balk in je eigen oog hebt!
\v 5 Hypocriet! Haal eerst de balk uit je eigen oog, dan zul je scherp kunnen zien om de splinter uit het oog van je broer te halen.
\v 6 Geef niet wat heilig is aan de honden en werp je parels niet voor de zwijnen, zodat zij die niet vertrappen met hun poten en zich daarna omkeren en je verscheuren.
\v 7 Vraag en het zal jullie gegeven worden; zoek en jullie zullen vinden; klop en jullie zal opengedaan worden.
\v 8 Want iedereen die vraagt, ontvangt, en wie zoekt, vindt en wie klopt, hem zal opengedaan worden.
\v 9 Of wie van jullie zal, als zijn zoon hem om brood vraagt, hem een steen geven?
\v 10 Of als hij een vis vraagt, zal hij hem toch geen slang geven?
\v 11 Als jullie dan, hoewel jullie slecht zijn, weten hoe je goede geschenken moet geven aan je kinderen, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel goede dingen geven aan degenen die Hem erom vragen?
\v 12 Dus wat jullie ook willen dat mensen voor jullie doen, doe het ook voor hun, want dit is de wet en de profeten.
\v 13 Ga door de smalle poort heen, want wijd is de poort en breed de weg die tot ondergang leidt, en velen zijn er die daardoor naar binnen gaan.
\v 14 Want nauw is de poort, en smal is de weg die naar het leven leidt en er zijn weinig mensen die het vinden.
\v 15 Pas op voor de valse profeten die in schaapskleren bij jullie komen, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn.
\v 16 Aan hun vruchten zullen jullie hen herkennen. Mensen verzamelen toch geen druiven van een doornstruik, of vijgen van distels?
\v 17 Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte vruchten voort.
\v 18 Een goede boom is niet in staat om slechte vruchten voort te brengen, ook kan een slechte boom geen goede vruchten voortbrengen.
\v 19 Iedere boom die geen goede vruchten voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid.
\v 20 Dus zo zullen jullie hen aan hun vruchten herkennen.
\v 21 Niet iedereen die tegen Mij zegt: 'Heer, Heer', zal het Koninkrijk van de Hemel binnengaan, maar degene die de wil van Mijn Vader doet, die in de Hemel is.
\v 22 Vele mensen zullen op die dag tegen Mij zeggen: 'Heer, Heer, profeteerden wij niet in Uw naam en hebben we niet in Uw naam demonen verdreven en in Uw naam veel wonderen gedaan?'
\v 23 Dan zal Ik het hun openlijk verklaren: 'Ik heb jullie nooit gekend; ga weg van Mij, jullie die wetteloosheid beoefenen!'
\v 24 Daarom iedereen die deze woorden van Mij hoort en ze doet, zal lijken op een verstandige man die zijn huis op een rots bouwde.
\v 25 En de regen viel neer en de overstromingen kwamen en de wind waaide en sloeg tegen het huis, en het stortte niet in elkaar, want het was op de rots gegrondvest.
\v 26 Daarom iedereen die deze woorden van Mij hoort en ze niet doet, zal lijken op een domme man die zijn huis op het zand bouwde.
\v 27 En de regen viel neer en de overstromingen kwamen en de wind waaide en sloeg tegen dat huis, en het stortte in elkaar, en het werd compleet vernietigd."
\v 28 Toen Jezus deze dingen had gezegd, stonden de menigten versteld van zijn onderwijs,
\v 29 want Hij onderwees hun zoals iemand die gezag had, en niet als hun schriftgeleerden.
\s5
\c 8
\p
\v 1 Nadat Hij van de berg was afgedaald, volgde een grote mensenmassa Hem.
\v 2 Er kwam een melaatse naar Hem toe en viel voor Hem op de grond en zei: "Heer, als U wilt, kunt U mij rein maken."
\v 3 Jezus strekte Zijn hand uit en raakte hem aan en zei: "Ik wil het, word rein." En meteen werd hij genezen van zijn melaatsheid.
\v 4 En Jezus zei tegen hem: "Zorg er voor, dat je het aan niemand vertelt, maar ga je aan de priester laten zien en breng als bewijs voor de mensen het offer zoals Mozes dat heeft voorgeschreven."
\v 5 Toen Hij Kafarnaüm binnenging, kwam een hoofdman naar Hem toe met een smeekbede
\v 6 en zei: "Heer, mijn knecht ligt thuis, verlamd, met hevige pijn."
\v 7 Hij zei tegen hem: "Zal Ik komen en hem genezen?"
\v 8 Maar de hoofdman antwoordde en zei: "Heer, ik ben het niet waard, dat U onder mijn dak komt, maar spreek slechts één woord en mijn knecht zal herstellen.
\v 9 Want ik ben zelf een ondergeschikte met soldaten onder mij, en ik zeg tegen de één: Ga en hij gaat, en tegen een ander: Kom, en hij komt, en tegen mijn slaaf: Doe dit, en hij doet het."
\v 10 Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich en zei tegen hen, die Hem volgden: "Waarlijk, ik verzeker jullie, bij niemand in Israël heb Ik zó'n groot geloof gevonden!
\v 11 Ik zeg jullie, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen met Abraham en Isaak en Jakob in het Koninkrijk van de hemel,
\v 12 maar de erfgenamen van het Koninkrijk zullen worden verbannen naar de verste duisternis; daar zullen zij jammeren en tandenknarsen."
\v 13 Tegen de hoofdman zei Jezus: "Ga naar huis. Er zal gebeuren wat je gelooft." En de knecht genas, precies op dat tijdstip.
\v 14 En Jezus kwam in het huis van Petrus en zag zijn schoonmoeder met koorts op bed liggen.
\v 15 En Hij pakte haar hand en de koorts verdween en zij stond op en diende Hem.
\v 16 Toen het avond werd, bracht men veel bezetenen bij Hem en Hij dreef de geesten uit met Zijn woord en die ziek waren genas Hij allemaal,
\v 17 zodat in vervulling zou gaan wat door de profeet Jesaja gezegd was: 'Hij heeft onze zwakheden op Zich genomen en onze ziekten heeft Hij gedragen.'
\v 18 Toen Jezus de mensenmassa om Zich heen zag, gaf Hij opdracht naar de overkant te vertrekken.
\v 19 Er kwam een schriftgeleerde bij Hem en zei: "Meester, ik zal U volgen, waar U ook heengaat."
\v 20 En Jezus zei tegen hem: "De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen rustplaats om het hoofd neer te leggen."
\v 21 Iemand anders, één van zijn discipelen, zei tegen Hem: "Heer, sta mij toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven."
\v 22 Maar Jezus zei tegen hem: "Volg Mij en laat de doden hun doden begraven."
\v 23 En toen Hij in het schip ging, volgden zijn discipelen Hem.
\v 24 Plotseling werd het meer zeer onstuimig, zodat de golven over het schip sloegen; maar Hij sliep.
\v 25 En zij maakten Hem wakker en riepen: "Heer, help ons, wij vergaan!"
\v 26 En Hij zei tegen hen: "Waarom zijn jullie zo bang, kleingelovigen?" Toen stond Hij op en bestrafte de wind en het water en het werd volkomen stil.
\v 27 En de mensen verwonderden zich en zeiden: "Wat is dit toch voor iemand, dat ook de wind en het water Hem gehoorzamen?"
\v 28 Toen Hij aan de overkant in het land van de Gadarenen was gekomen, kwamen Hem twee bezetenen uit de grafsteden tegemoet. Ze waren zo gevaarlijk dat niemand daar langs durfde gaan.
\v 29 Zij schreeuwden en riepen: "Wat hebt U met ons te maken, Zoon van God? Bent U hier gekomen om ons pijn te doen vóórdat de tijd daarvoor is aangebroken?"
\v 30 Nu liep er verderop een grote kudde zwijnen te grazen.
\v 31 De demonen smeekten Hem en zeiden: "Als U ons uitdrijft, laat ons dan in de kudde zwijnen trekken."
\v 32 En Hij zei tegen hen: "Gaat heen!" Zij verlieten de twee mannen en trokken in de zwijnen. Toen stormde de hele kudde langs de helling de zee in en verdronk.
\v 33 De varkenshoeders sloegen op de vlucht en kwamen in de stad en vertelden alles, ook van de bezetenen.
\v 34 Daarna liep de hele stad uit, Jezus tegemoet en toen zij Hem zagen, drongen zij er bij Hem op aan hun gebied te verlaten.
\s5
\c 9
\p
\v 1 En Hij stapte in een boot, stak het meer over en Hij kwam in zijn eigen stad aan. En zie men bracht een verlamde man bij Hem, die op een bed lag.
\v 2 En toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tegen de verlamde man: “Houd goede moed, mijn zoon, jouw zonden zijn vergeven.”
\v 3 En tegelijk, zeiden sommige onderwijzers van wet tegen zichzelf: ”Deze Man lastert God.”
\v 4 En omdat Jezus hun gedachten kende, zei Hij: “Waarom denken jullie het slecht in jullie harten?
\v 5 Want wat is gemakkelijker, te zeggen: Jouw zonden zijn vergeven, of: Sta op en wandel?
\v 6 Maar, dat jullie mogen weten, dat de Mensenzoon de macht op aarde heeft om zonden te vergeven - toen zei Hij tegen de verlamde man: “Sta op, neem je bed mee en ga naar huis.”
\v 7 En hij stond op en ging naar huis.
\v 8 Toen de menigte dit zag, verwonderden zij zich en zij verheerlijkten God, die zon macht aan de mensen gegeven had.
\v 9 En vandaar ging Jezus verder en zag iemand bij een tolhuis zitten, die Matteüs heette, en Jezus zei tegen hem: “Volg Mij.” En hij stond op en volgde Hem.
\v 10 En het gebeurde toen Jezus in het huis aan de tafel zat, dat er veel belastinginners en zondaars met Hem en zijn discipelen samen aan de tafel zaten.
\v 11 En toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tegen Zijn discipelen: “Waarom eet jullie Meester met belastinginners en zondaars?”
\v 12 Hij hoorde het en zei: “Degenen, die gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar wel degenen die ziek zijn.
\v 13 Ga heen en overdenk wat het wil zeggen: Ik wens compassie en geen dieren offerande; want Ik ben niet gekomen voor de rechtvaardigen, maar voor de zondaars.
\v 14 Toen kwamen de discipelen van Johannes bij Hem en vroegen: “Waarom vasten wij en de Farizeeërs wèl, maar Uw discipelen niet?”
\v 15 Jezus antwoordde hen: “Kunnen de bruiloftsgasten rouwen zolang de bruidegom bij hen is? Maar de tijd zal komen dat de bruidegom van hen afgenomen wordt, en dan zullen zij vasten.
\v 16 Niemand zet een nieuw niet-gekrompen stoflap op een oud kledingstuk; want de ingezette stoflap scheurt iets af van het oude kledingstuk en de scheur maakt het erger.
\v 17 Ook doet men jonge wijn niet in oude wijn zakken; anders barsten de zakken en de wijn loopt weg en de zakken zijn verloren; maar men doet jonge wijn in nieuwe wijnzakken en zo blijven de zakken en de wijn behouden.”
\v 18 Terwijl Hij tegen hen sprak, kijk, een overste (van de synagoge) kwam naar Hem en knielde voor Hem neer, en zei: “Mijn dochter is net gestorven, maar kom en leg Uw hand op haar en zij zal leven.”
\v 19 En Jezus stond op en volgde hem met zijn discipelen.
\v 20 En zie een vrouw, die twaalf jaar lang aan bloedvloeiingen leed, naderde Hem van achteren en raakte de kwast (tzitzit) van zijn kledingstuk aan.
\v 21 Want, zij zei tegen zichzelf, als ik alleen Zijn kledingstuk aanraak, dan zal ik genezen zijn.
\v 22 Maar Jezus keerde zich om, zag haar en zei: “Houd goede moed, dochter, jouw geloof heeft je gered.” En de vrouw was van dat ogenblik af genezen.
\v 23 En toen Jezus aankwam bij het huis van de overste en de fluit spelers en het luidruchtige geweeklaag van de menigte zag,
\v 24 zei Hij: “Ga weg, want het meisje is niet gestorven, maar zij slaapt.“ En zij lachten Hem uit.
\v 25 Nadat de mensen weggestuurd waren, ging Hij naar binnen en nam haar hand en het meisje werd wakker.
\v 26 En het nieuws hierover verspreidde zich door de hele streek.
\v 27 En terwijl Jezus vandaar verder ging, volgden twee blinde mannen Hem, al roepende: “Zoon van David, heb medelijden met ons!”
\v 28 En toen Hij het huis binnen kwam, kwamen de blinde mannen naar Hem toe, en Jezus zei tegen hen: “Geloven jullie, dat Ik in staat ben dit te doen?” Zij zeiden tegen Hem: “Ja Heer.”
\v 29 Toen raakte Hij hun ogen aan en zei: “laat het jullie gebeuren zoals jullie het geloven.”
\v 30 En hun ogen gingen open. En Jezus waarschuwde hen streng en zei: “Let op, niemand mag dit weten!”
\v 31 Maar zij gingen weg en verspreidden het nieuws over Hem in de hele regio.
\v 32 Terwijl zij weggingen, bracht men een man bij Hem, die doofstom en demonisch bezeten was.
\v 33 En toen de boze geest was uitgedreven, begon de
doofstomme man te spreken. En de menigten waren verbaasd en zeiden: “Zo iets is nog nooit in Israël gebeurd!”
\v 34 Maar de Farizeeën zeiden: “Hij drijft boze geesten uit in de naam van de heerser van de demonen.”
\v 35 En Jezus ging langs alle steden en dorpen, onderwees in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koningkrijk, genas alle ziektes en kwalen.
\v 36 Toen Hij de menigte zag, was Hij voor hen bewogen met medelijden, omdat zij vermoeid en uiteengedreven waren, als schapen die geen herder hebben.
\v 37 En Hij zei tegen zijn discipelen: “De oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders.
\v 38 Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders stuurt in Zijn oogst.”
\s5
\c 10
\p
\v 1 En Hij riep zijn twaalf discipelen tot Zich en gaf hun macht over onreine geesten om die uit te drijven en om iedere ziekte en kwaal te genezen.
\v 2 En dit zijn de namen van de twaalf apostelen: als eerst Simon genaamd Petrus en Andreas zijn broer; Jakobus de zoon van Zebedeüs en Johannes zijn broer;
\v 3 Filippus en Bartolomeüs; Tomas en Matteüs de tollenaar; Jakobus de zoon van Alfeüs en Taddeüs;
\v 4 Simon de Zeloot en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.
\v 5 Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden en Hij beveelde hun: "Wijk niet af op een weg naar de ongelovigen en ga geen stad van Samaritanen binnen;
\v 6 ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël.
\v 7 Ga en verkondig: 'Het hemelse Koninkrijk is nabijgekomen.'
\v 8 Genees zieken, wek doden op, reinig melaatsen, drijf boze geesten uit. Voor niets hebben jullie het ontvangen, voor niets geven jullie uit.
\v 9 Breng geen goud of zilver of koper in jullie gordels,
\v 10 en geen reiszak voor onderweg, geen twee hemden, geen sandalen, geen staf, want de arbeider is zijn voedsel waard.
\v 11 Welke stad of welk dorp jullie ook binnen gaan, onderzoek wie het daarin waard is, en blijft daar tot je vertrekt.
\v 12 Als jullie het huis binnen gaan, geef het de vredegroet;
\v 13 en indien het huis het waard is, laat jullie vrede daarover komen; maar indien niet, laat dan jullie vrede naar jullie terug keren.
\v 14 En indien iemand jullie niet ontvangt of jullie woorden niet hoort, verlaat dat huis of die stad en schud het stof van jullie voeten af.
\v 15 Waarlijk, Ik zeg jullie: Het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn op de dag van oordeel dan voor die stad.
\v 16 Zie, Ik stuur jullie uit als schapen tussen de wolven; wees doordacht als slangen en onschuldig als duiven.
\v 17 Maar pas op voor de mensen; want zij zullen jullie overleveren aan de rechtbank en zij zullen jullie geselen in hun synagogen;
\v 18 jullie zullen ook geleid worden voor stadhouders en koningen om Mijn naam, als een getuigenis voor hen en voor de volken.
\v 19 Wanneer zij jullie overleveren, maak je dan niet bezorgd hoe of wat je moet zeggen; want het zal jullie op dat moment gegeven worden wat jullie moeten zeggen;
\v 20 want jullie zijn het niet die spreken, maar het is de Geest van jullie Vader die in jullie spreekt.
\v 21 Een broeder zal zijn broeder overleveren voor de dood en een vader zijn kind, en kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen ter dood brengen.
\v 22 En jullie zullen door iedereen gehaat worden om Mijn naam; maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden.
\v 23 Wanneer zij jullie vervolgen in deze stad, vlucht naar een andere stad, want eerlijk zeg ik jullie: 'Jullie zullen niet alle steden van Israël bezocht hebben voordat de Mensenzoon komt.'
\v 24 Een discipel staat niet boven zijn meester, of een slaaf boven zijn heer.
\v 25 Het is genoeg voor de discipel te worden als zijn meester, en voor de slaaf als zijn heer. Indien iemand aan de heer van het huis de naam Beëlzebul heeft gegeven, hoeveel te meer aan zijn huisgenoten!
\v 26 Vrees hen dan niet, want er is niets bedekt, of het zal geopenbaard worden, en verborgen, of het zal bekend worden.
\v 27 Wat Ik jullie vertel in het donker, zeg het in het licht; wat jullie in het oor hoort fluisteren, verkondig het van de daken.
\v 28 En wees niet bevreesd voor hen die wèl het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; wees liever bevreesd voor Hem die beide, ziel en lichaam kan doden in de hel.
\v 29 Worden niet twee mussen te koop aangeboden voor nog geen cent? En niet één daarvan zal dood neervallen als de Vader het niet toelaat.
\v 30 En de haren van jullie hoofd zijn ook allemaal geteld.
\v 31 Wees dan niet bang, jullie zijn belangrijker dan de mussen.
\v 32 Iedereen die Mij erkent bij de mensen, hem zal Ik ook erkennen voor mijn Vader die in de hemel is;
\v 33 maar iedereen die Mij ontkent bij de mens, die zal Ik ook ontkennen bij mijn Vader die in de hemel is.
\v 34 Denk niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.
\v 35 Ik ben gekomen om: 'verdeeldheid te brengen tussen een man en zijn vader en tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder;\f + \ft Micha 7:6 \f*
\v 36 en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn.'
\v 37 Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig;
\v 38 en wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, is Mij niet waardig.
\v 39 Wie zijn leven probeert te behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het behouden.
\v 40 Wie jullie ontvangt, ontvangt Mij en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft.
\v 41 Wie een profeet ontvangt als profeet, zal het loon van een profeet ontvangen; en wie een rechtvaardige ontvangt als rechtvaardige, zal het loon van een rechtvaardige ontvangen.
\v 42 En wie één van deze kleinen ook maar een beker koud water te drinken geeft, omdat hij een discipel is, waarlijk, Ik verzeker jullie dat hij zeker beloond wordt."
\s5
\c 11
\p
\v 1 En toen Jezus zijn opdrachten aan zijn twaalf discipelen had gegeven, vertrok Hij vandaar om te leren en te prediken in hun steden.
\v 2 Johannes hoorde in de gevangenis de werken van de Christus en liet Hem door zijn discipelen de vraag overbrengen:
\v 3 "Bent U degene, die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?"
\v 4 En Jezus antwoordde en zei tegen hen: "Ga heen en verkondig Johannes wat jullie horen en zien:
\v 5 blinden kunnen zien en lammen lopen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie.
\v 6 Gelukkig is degene die zich niet aan mij stoort."
\v 7 Toen ze weer vertrokken, begon Jezus met de menigte over Johannes te spreken: "Wat hebben jullie in de woestijn gezien? Riet dat door de wind werd bewogen?
\v 8 Wat zijn jullie gaan zien? Een mens in weelderige kleding? Zie, degenen die weelderige kleding dragen, zijn aan de hoven van de koningen.
\v 9 Maar waarom zijn jullie dan gegaan? Om een profeet te zien? Ja, Ik zeg jullie, zelfs meer dan een profeet.
\v 10 Hij is het, van wie geschreven staat: 'Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit die uw weg voor U bereiden zal.'
\v 11 Waarlijk, Ik verzeker jullie, onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan groter dan Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk van de hemel is groter dan hij.
\v 12 Sinds de dagen van Johannes de Doper wordt het Koninkrijk van de Hemel met geweld bedreigd en proberen sommigen er zelfs met geweld beslag op te leggen.
\v 13 Want al de profeten en de wet hebben geprofeteerd en reiken tot de dagen van Johannes;
\v 14 en als jullie het willen aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou.
\v 15 Wie oren heeft, moet horen!
\v 16 Maar waarmee zal Ik de mensen van deze generatie vergelijken? Ze lijken op kinderen die op de markten zitten en de anderen toeroepen:
\v 17 'Wij hebben voor jullie op de fluit gespeeld en jullie hebben niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en jullie hebben niet gehuild.'
\v 18 Want Johannes is gekomen, hij at niet en dronk niet, en zij zeggen: 'Hij heeft een boze geest.'
\v 19 De Mensenzoon is gekomen, at en dronk, en zij zeggen: 'Zie, een vraatzuchtig mens en een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars.' Maar de wijsheid is gerechtvaardigd op grond van haar werken."
\v 20 Toen begon Hij de steden, waarin de meeste wonderen door Hem verricht waren, te verwijten, dat zij zich niet bekeerd hadden:
\v 21 "Maar pas op, Korazin! En jij ook, Betsaïda! Want als in Tyrus en Sidon die wonderen waren gebeurd die in jullie gebeurd zijn, dan zouden zij zich al lang in zak en as bekeerd hebben.
\v 22 Maar Ik zeg jullie, het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn op de dag van het oordeel dan voor jullie.
\v 23 En jij, Kafarnaüm, wil jij tot de hemel verheven worden? Tot het dodenrijk zul je neerdalen; want wanneer in Sodom de wonderen waren gebeurd die in jou zijn gebeurd, dan zou het tot op de huidige dag blijven bestaan.
\v 24 Maar Ik zeg jullie, het zal voor het land van Sodom draaglijker zijn op de dag van het oordeel dan voor jullie."
\v 25 Toen antwoordde Jezus en zei: "Ik aanbid U, Vader, Heer van hemel en aarde, dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, maar aan kinderen geopenbaard.
\v 26 Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U.
\v 27 Alle dingen zijn Mij toevertrouwd door mijn Vader en niemand kent de Zoon dan alleen de Vader, en niemand kent de Vader dan alleen de Zoon en aan wie de Zoon het wil openbaren.
\v 28 Kom naar Mij, allen, die vermoeid en belast zijn, en Ik zal jullie rust geven;
\v 29 neem mijn juk op jullie en leer van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en jullie zullen rust vinden voor jullie zielen;
\v 30 want mijn juk is zacht en mijn last is licht."
\s5
\c 12
\p
\v 1 In die tijd liep Jezus op de Sabbatdag door de korenvelden en zijn discipelen kregen honger en begonnen aren te plukken en te eten.
\v 2 Maar toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tegen Hem: “Kijk, uw discipelen doen wat niet is toegestaan op de Sabbat.”
\v 3 En Hij zei tegen hen: “Hebben jullie niet gelezen wat David deed, toen hij en de mannen die bij hem waren honger hadden?
\v 4 Hij ging in het huis van God en zij aten de toonbroden, waarvan hij en de anderen niet mochten eten, maar alleen de priesters.
\v 5 Of hebben jullie niet in de wet (Torah) gelezen, dat op de Sabbatdag de priesters die in de tempel dienen, de Sabbatdag overtreden maar niet schuldig zijn?
\v 6 Maar ik zeg jullie, iemand veel belangrijker dan de tempel is hier.
\v 7 Als jullie geweten hadden, wat het betekent: Ik verlang naar genade en geen dierenoffers, dan zouden jullie geen onschuldigen hebben veroordeeld.
\v 8 Want de Mensenzoon is Heer en Meester over de Sabbat.”
\v 9 En Hij vertrok vandaar en ging in hun synagoge naar binnen.
\v 10 En zie, daar was een man met een verschrompelde hand. En zij legden Hem de vraag voor, of het geoorloofd is op de Sabbatdagen te genezen, zodat ze Hem kunnen beschuldigen van zondigen.
\v 11 Maar Hij zei tegen hen: “Wie van jullie, die één schaap heeft en het valt op Sabbatdag in een put, zal het niet redden en eruit trekken?
\v 12 Hoeveel meer is een mens waard dan een schaap? Daarom is het wel toegestaan om goed te doen op de Sabbatdag.”
\v 13 Toen zei Hij tegen de man: “Strek je hand uit.” En hij strekte zijn hand uit en het werd gezond zoals de andere hand.
\v 14 En de Farizeeën gingen weg en smeedden een complot tegen Hem, hoe ze Hem uit de weg zouden kunnen ruimen.
\v 15 Maar Jezus doorzag het en ging vandaar weg. En vele mensen volgden Hem en Hij genas ze allemaal,
\v 16 en Hij gebood hun streng, dat zij niet bekend zouden maken Wie Hij is,
\v 17 zodat vervuld zou worden, wat was gezegd door de profeet Jesaja, die zei:
\v 18 “Zie, Mijn Dienaar, die Ik gekozen heb, Mijn Geliefde, in Wie Mijn Ziel zeer tevreden is; Ik zal Mijn Geest op Hem leggen en Hij zal aan de naties gerechtigheid verkondigen
\v 19 Hij zal geen ruzie maken of schreeuwen en niemand zal in de straten Zijn stem horen.
\v 20 Hij zal het gekneusde riet niet breken en het rokende vlam niet doven, totdat het oordeel tot overwinning leidt,
\v 21 In zijn Naam zullen de niet-Joden vertrouwen hebben.”
\v 22 Toen bracht men iemand bezeten door een demon bij Hem, die blind en stom was. En Hij genas hem, zodat de stomme kon spreken en zien.
\v 23 De toeschouwers stonden verstelt en zeiden: “Zou deze man de Zoon van David kunnen zijn?”
\v 24 Maar toen de Farizeeën dit vernamen, zeiden zij: “Deze man drijft boze geesten uit in de naam van Beëlzebul, de heerser over de demonen.”
\v 25 Maar Jezus kende hun gedachten en zei tegen hen: “Elk koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten onder, en elke stad of huis dat tegen zichzelf verdeeld is, zal niet standhouden.
\v 26 En als satan, satan uitdrijft, dan is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe kan dan zijn koninkrijk standhouden?
\v 27 Indien Ik namens Beëlzebul boze geesten uitdrijf, door wie zullen jullie zonen hen uitdrijven? Om deze reden zullen zij rechters over jullie zijn.
\v 28 Maar indien Ik door de Geest van God de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God over jullie gekomen.
\v 29 Of hoe kan iemand het huis van een sterke man binnengaan en zijn spullen stelen, als hij die sterke man eerst niet vastbindt? Dan zal hij zijn spullen uit het huis stelen.
\v 30 Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie met Mij niet bijeenbrengt, wordt uiteengedreven.
\v 31 Daarom zeg Ik tegen jullie: Alle zonden en godslasteringen zullen de mensen vergeven worden, maar de godslastering tegen de Heilige Geest zal niet vergeven worden.
\v 32 Iedereen die een beledigend woord tegen de Mensenzoon spreekt, het zal hem vergeven worden; maar iemand die de Heilige Geest beledigd, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze wereld, noch het gene wat nog gaat komen.
\v 33 Wanneer de boom goed is zijn ook zijn vruchten goed of als de boom slecht is, dan ook zijn vruchten, want de boom wordt herkent aan zijn vruchten.
\v 34 Addergebroed, hoe kunnen jullie die slecht zijn, iets goeds zeggen? Want uit een overvloedig hart spreekt de mond.
\v 35 Een goed mens die een schat van een hart is, produceert wat goed is, en een slecht mens met een slecht hart, produceert wat slecht is.
\v 36 Maar ik zeg jullie: op de dag van het oordeel zal ieder mens zich moeten verantwoorden voor alle ijdele woorden die men heeft gezegd;
\v 37 want op grond van jullie woorden zullen jullie gerechtvaardigd worden, en op grond van jullie woorden zullen jullie veroordeeld worden.”
\v 38 Toen antwoorden een aantal onderwijzers van de wet en Farizeeën en zeiden, “Meester, wij willen graag een teken van U zien.”
\v 39 Maar Hij antwoordde hen en zei: “Een slecht en overspelige generatie wil graag een teken zien, maar zal geen teken krijgen behalve het teken van Jona de profeet.
\v 40 Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de maag van een grote vis was, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.
\v 41 De mannen van Nineve zullen in het oordeel opstaan met deze generatie en het veroordelen; want zij toonden berouw vanwege de verkondiging van Jona en kijk, iemand belangrijker dan Jona is hier.
\v 42 De koningin van het Zuiden zal opstaan in het oordeel met deze generatie en het veroordelen, want zij kwam van de uiteinden van de aarde om naar de wijsheid van Salomo te luisteren, en kijk, iemand die belangrijker is dan Salomo is hier.
\v 43 Zodra een onreine geest uit een persoon is weggegaan, gaat hij door dorre plaatsen om rust te zoeken, maar hij vindt die niet.
\v 44 Dan zegt hij: 'ik ga weer terug naar het huis van waar ik kwam'. En als hij daar aankomt, vindt hij het huis leegstaan, schoon geveegd en in orde gebracht.
\v 45 Dan gaat hij er naar toe en neemt zeven andere geesten mee, die slechter zijn dan hij; en zij gaan met zn allen naar binnen en ze komen er allemaal bij hem inwonen. En zo is de mens bij wie de demon intrekt, er tenslotte veel slechter aan toe dan voorheen. Evenzo zal het ook gaan met deze slechte generatie.”
\v 46 Terwijl Hij nog tot de menigte sprak, stonden zijn moeder en broers buiten en probeerden met Hem te spreken.
\v 47 [En iemand zei tegen Hem: “Kijk, Uw moeder en Uw broers proberen met U te spreken.”]
\v 48 Maar Hij antwoordde en zei tegen hem die dat zei: “Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broers?”
\v 49 En Hij strekte zijn hand uit naar zijn discipelen en zei: “Kijk Mijn moeder en Mijn broers!
\v 50 Want wie de wil van Mijn Vader doet, die in de hemel is, die is Mijn broer en zuster en moeder.”
\s5
\c 13
\p
\v 1 Op dezelfde dag ging Jezus het huis uit en ging bij het meer zitten.
\v 2 Grote groepen mensen kwamen bij Hem, zodat Hij in een boot ging zitten, en de menigte stond aan de kant.
\v 3 En Hij sprak tegen hen vele dingen in gelijkenissen en zei: "Zie, een zaaier ging uit om te zaaien.
\v 4 En bij het zaaien viel een deel langs de weg en de vogels kwamen en aten het op.
\v 5 Een ander deel viel op rotsgrond, waar het niet veel aarde had, en snel kwam het op, omdat het geen diepe aarde had,
\v 6 maar toen de zon opkwam, verschrompelde het en omdat het geen wortel had, verdorde het.
\v 7 Een ander deel viel tussen de doornen en de doornen kwamen op en verstikten het.
\v 8 Een ander deel viel in goede aarde en het gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.
\v 9 Wie oren heeft, luister ook aandachtig!"
\v 10 En de discipelen kwamen en zeiden tegen Hem: "Waarom spreekt U in gelijkenissen?"
\v 11 Hij antwoordde hen: "Omdat het jullie gegeven is de geheimen van het Koninkrijk van de hemel te kennen, maar hun is dat niet gegeven.
\v 12 Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden.
\v 13 Daarom spreek Ik tegen hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen.
\v 14 In hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: 'Met het gehoor zullen jullie horen en zullen jullie het niet begrijpen , en met de ogen zien maar het zal niet tot jullie doordringen;
\v 15 want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij gesloten, anders zouden ze zien met hun ogen en horen met hun oren, en met hun hart verstaan en zich bekeren, en Ik zal hen genezen.'
\v 16 Maar jullie ogen zijn gezegend, omdat zij zien en uw oren, omdat zij horen.
\v 17 Werkelijk, Ik zeg jullie: Veel profeten en rechtvaardigen begeerden te zien wat jullie zien, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat jullie horen, en zij hebben het niet gehoord. "
\v 18 "Luister nu, de gelijkenis van de zaaier.
\v 19 Bij iedereen die het woord van het Koninkrijk hoort en het niet verstaat, komt de duivel en rooft wat in hun hart gezaaid is: dat is het deel van het zaad wat langs de weg viel.
\v 20 En degene waarbij het zaad op de rotsgrond viel, hoort het woord en neem het meteen met blijdschap aan,
\v 21 maar het schiet geen wortel in hem omdat hij oppervlakkig is, wanneer echter verdrukking of vervolging komt vanwege het woord, houdt hij geen stand.
\v 22 Het zaad dat tussen de doornen gezaaid is, is hij die het woord hoort, en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom verstikt het woord en hij wordt onvruchtbaar.
\v 23 Het zaad dat in goede aarde is gezaaid, is hij die het woord hoort en verstaat, die dan ook vrucht draagt en oplevert, voor een deel honderd-, zestig-, of dertigvoudig."
\v 24 Nog een gelijkenis hield Hij hun voor: "Het Koninkrijk van de hemel komt overeen met iemand die goed zaad gezaaid had in zijn akker.
\v 25 Terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren, en ging weg.
\v 26 Toen het graan opkwam en de graankorrels te voorschijn kwamen, kwam ook het onkruid te voorschijn.
\v 27 Daarna kwamen de dienaren van de eigenaar en zeiden tegen hem: 'Heer, hebt u geen goed zaad in uw akker gezaaid? Waarom staat het vol met onkruid?'
\v 28 Hij zei tegen hen: 'Dat heeft een vijandig mens gedaan.'
\v 29 De dienaren zeiden tegen hem: 'Wilt u dan dat wij het bijeenhalen?' Hij zei: "Nee, want bij het verzamelen van het onkruid zouden jullie ook het koren kunnen uittrekken.
\v 30 Laat beide samen opgroeien tot de oogst. En in de oogsttijd zal ik tegen de maaiers zeggen: 'Haal eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur.' "
\v 31 Nog een gelijkenis hield Jezus hen voor: "Het Koninkrijk van de hemel is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide.
\v 32 Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogels van de hemel in zijn takken kunnen nestelen."
\v 33 En Hij vertelde hen nog een gelijkenis : "Het Koninkrijk van de hemel is als zuurdeeg, dat een vrouw nam en in drie maten meel verborg, totdat het helemaal doorzuurd was."
\v 34 Dit alles zei Jezus in gelijkenissen tegen de menigte, Hij zei niets tegen hen zonder gelijkenis,
\v 35 opdat het woord van de profeet in vervulling zou gaan toen hij zei: "Ik zal mijn mond openen met gelijkenissen, Ik zal onderwijzen wat sinds de grondlegging van de wereld verborgen is."
\v 36 Toen liet Hij de menigte gaan en ging naar huis. En zijn discipelen kwamen bij Hem en zeiden: "Maak ons de gelijkenis van het onkruid in de akker duidelijk."
\v 37 Hij antwoordde: "Die het goede zaad zaait, is de Mensenzoon;
\v 38 de akker is de wereld; het goede zaad zijn de kinderen van het Koninkrijk;
\v 39 het onkruid zijn de kinderen van de boze, de vijand, die het gezaaid heeft is de duivel, de oogst is de voleinding van de wereld, de maaiers zijn de engelen.
\v 40 Zoals nu het onkruid verzameld wordt en met vuur verbrand, zo zal het gaan bij het einde van de wereld.
\v 41 De Mensenzoon zal Zijn engelen erop uit sturen en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en hen, die de ongerechtigheid bedrijven en
\v 42 zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zullen ze jammeren en met hun tanden knarsen.
\v 43 Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft,
luistert aandachtig!"
\v 44 "Het Koninkrijk van de hemel is net zoals een schat, verborgen in een akker, die een mens ontdekte en verborg, en in zijn blijdschap erover verkoopt hij alles wat hij heeft en koopt die akker.
\v 45 Evenzo is het Koninkrijk van de hemel net zoals een koopman, die prachtige parels zocht.
\v 46 Toen hij een kostbare parel gevonden had, ging hij heen en verkocht al wat hij had, en kocht die.
\v 47 Evenzo is het Koninkrijk van de hemel net zoals een sleepnet, neergelaten in de zee, dat van alles vangt.
\v 48 Wanneer het vol is, halen ze het op de oever. Ze gaan zitten en sorteren het goede in vaten en het slechte gooien ze weg.
\v 49 Zó zal het gaan bij het einde van de wereld. De engelen zullen komen om de kwaadwilligen uit het midden van de rechtvaardigen af te zonderen,
\v 50 en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het huilen zijn en tandengeknars.
\v 51 Hebben jullie dit alles begrepen?"
Zij zeiden tegen Hem: "Ja."
\v 52 Hij zei tegen hen: "Daarom is iedere Schriftgeleerde, die een discipel geworden is van het Koninkrijk der hemelen, gelijk aan een hoofddienaar van het huis, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt."
\v 53 Toen Jezus deze gelijkenissen verteld had, ging Hij daar weg.
\v 54 En in zijn vaderstad gekomen, onderwees Hij hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en zeiden: "Vanwaar heeft Hij die wijsheid en die krachten om wonderen te doen?
\v 55 Is dit niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broers Jakobus en Jozef en Simon en Judas?
\v 56 En horen zijn zussen niet allen bij ons? Vanwaar heeft Hij dan dit alles?"
\v 57 En zij ergerden zich aan Hem. Maar Jezus zei tegen hen: "Een profeet is vooral in zijn vaderstad en in zijn huis miskend. "
\v 58 En Hij deed daar niet veel wonderbaarlijke krachten vanwege hun ongeloof.
\s5
\c 14
\p
\v 1 In die tijd hoorde Herodes, de viervorst, wat van Jezus verteld werd,
\v 2 en hij zei tegen zijn dienaren: "Dat is Johannes de Doper; hij is opgewekt uit de dood en daarom werken die krachten in hem."
\v 3 Want Herodes had Johannes laten arresteren, geboeid en gevangengezet, vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus;
\v 4 want Johannes zei tegen hem: "Volgens de wet mag jij haar niet tot vrouw nemen."
\v 5 En hoewel hij hem wilde doden, was hij bang voor de mensen, omdat zij dachten dat hij een profeet was.
\v 6 Maar op het geboortefeest van Herodes danste de dochter van Herodias in hun midden en zij beviel Herodes,
\v 7 en toen beloofde hij haar onder ede, dat hij haar zou geven, wat zij maar zou vragen.
\v 8 En zij, opgestookt door haar moeder, zei: "Geef mij hier op een schotel het hoofd van Johannes de Doper."
\v 9 En de koning werd bedroefd, maar om zijn belofte, en om hen die erbij waren, gaf hij opdracht het haar te geven,
\v 10 en hij liet Johannes in de gevangenis onthoofden.
\v 11 En zijn hoofd werd op een schotel gebracht en aan het meisje gegeven en zij bracht het naar haar moeder.
\v 12 En zijn discipelen kwamen en namen zijn lijk weg en begroeven hem; en zij gingen naar Jezus en vertelden het Hem.
\v 13 Toen Jezus dit hoorde, trok Hij zich vandaar in een boot terug. Hij ging alleen naar een eenzame plaats. En toen de mensen dit hoorden, volgden zij Hem te voet uit de steden.
\v 14 Toen Hij uit de boot ging, zag Hij een groot aantal mensen, en Hij kreeg medelijden met hen en genas hun zieken.
\v 15 Toen het avond werd, kwamen de discipelen bij Hem en zeiden: "Deze plaats is eenzaam en het wordt al laat; stuur de mensen weg, dan kunnen zij naar de dorpen gaan om eten te kopen."
\v 16 Maar Jezus zei tegen hen: "Zij hoeven niet weg te gaan, geven jullie hun te eten.''
\v 17 Zij zeiden tegen Hem: ''Wij hebben hier niets dan vijf broden en twee vissen.''
\v 18 Hij zei: ''Breng die hier bij Mij.''
\v 19 En Hij gaf de mensen opdracht om in het gras te gaan zitten. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek op naar de hemel en sprak de zegen uit. Hij brak de broden en gaf ze aan zijn discipelen en de discipelen gaven ze aan de mensen.
\v 20 Iedereen at en werd verzadigd en zij raapten de rest van de brokken op en vulden twaalf manden vol.
\v 21 Er hadden ongeveer vijfduizend mannen gegeten, vrouwen en kinderen niet meegerekend.
\v 22 En meteen dwong Hij de discipelen in het schip te gaan en voor Hem uit te varen naar de overkant, terwijl Hij de mensen had weggestuurd.
\v 23 En toen Hij de mensen had weggestuurd ging Hij de berg op om in eenzaamheid te bidden. Bij het vallen van de avond was Hij daar alleen.
\v 24 Maar de boot was al vele stadiën van het land verwijderd, en werd door de tegenwind geteisterd door de golven.
\v 25 In de vierde nachtwake liep Hij over de zee naar hen toe.
\v 26 Toen de discipelen Hem over de zee zagen gaan, werden zij verbijsterd en zeiden: ''Het is een spook!'' En zij schreeuwden van angst.
\v 27 Meteen sprak Jezus hen aan en zei: ''Houd moed, Ik ben het, wees niet bang.''
\v 28 Petrus antwoordde Hem: ''Heer, als U het bent, geef mj dan opdracht naar U toe te komen over het water.''
\v 29 En Hij zei: ''Kom!'' En Petrus ging uit de boot en liep over het water en ging naar Jezus.
\v 30 Maar toen hij de sterke wind voelde, werd hij bang en begon te zinken en hij schreeuwde: ''Heer, red mij!''
\v 31 Meteen stak Jezus hem de hand toe en greep hem en zei tegen hem: ''Kleingelovige, waarom ben je gaan twijfelen?''
\v 32 En toen zij in de boot geklommen waren, ging de wind liggen.
\v 33 Degenen die in de boot waren, vielen voor Hem neer en zeiden: ''Het is waar, U bent de Zoon van God.''
\v 34 En toen zij overgestoken waren, kwamen zij in Gennesaret aan land.
\v 35 En zodra de mannen van die plaats Hem herkend hadden, maakten zij dat in de hele omgeving bekend en brachten alle zieken naar Hem toe
\v 36 en zij smeekten Hem, dat zij alleen maar de zoom van zijn kleed mochten aanraken. En allen, die Hem aanraakten, werden gezond.
\s5
\c 15
\p
\v 1 Toen kwamen Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem naar Jezus toe en vroegen:
\v 2 "Waarom houden Uw discipelen zich niet aan wat onze voorouders ons geleerd hebben? Zij wassen hun handen niet wanneer zij brood eten."
\v 3 Hij antwoordde hun: "Waarom houden jullie je liever aan je eigen gewoontes dan aan de wet van God?
\v 4 Want God heeft gezegd: 'Eer uw vader en uw moeder', en: 'Wie vader of moeder vervloekt, zal de dood sterven.'
\v 5 Maar jullie zeggen: "Wie tegen zijn vader of zijn moeder zegt: Als iemand dat, waarmee hij voor ouders had kunnen zorgen liever aan de tempel geeft, dan is het goed. Dan hoeft hij niet voor zijn ouders te zorgen.
\v 6 Dus dat wat jullie van je voorouders hebben geleerd, vinden jullie belangrijker dan wat God heeft gezegd.
\v 7 Wat zijn jullie schijnheilig! Daarom zei Jesaja vroeger al over jullie:
\v 8 'Dit volk aanbidt Mij met de mond, maar hun hart is ver bij Mij vandaan.'
\v 9 Zij aanbidden Mij op een zinloze manier. Want wat ze aan de mensen leren, zijn wetten die door mensen zijn bedacht."
\v 10 En toen Hij de menigte bij Zich geroepen had, zei Hij tegen hen: "Luister goed en begrijp wat Ik zeg!
\v 11 Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt, dat maakt de mens onrein."
\v 12 Toen kwamen zijn discipelen en zeiden tegen Hem: "Weet U wel, dat de Farizeeën beledigd waren toen zij dit hoorden?"
\v 13 Hij antwoordde hun: "Elke plant, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.
\v 14 Laat hen gaan, blinden zijn zij, die blinden leiden. Als een blinde een blinde leidt, zullen zij beiden in een put vallen."
\v 15 Petrus zei: "Wilt U ons uitleggen wat U bedoelde?"
\v 16 Hij zei: "Kunnen jullie het dan ook niet begrijpen?
\v 17 Begrijpen jullie niet, dat alles wat de mond ingaat, in de buik komt en dan op een bepaalde plaats weer verdwijnt?
\v 18 Maar wat de mond uitgaat, komt uit het hart, en dat maakt de mens onrein.
\v 19 Want uit het hart komen kwade gedachten, moord, overspel, seksuele onreinheid, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen.
\v 20 Dat zijn de dingen, die een mens onrein maken, maar het eten met ongewassen handen maakt een mens niet onrein."
\v 21 En Jezus ging daar weg en trok Zich terug in de omgeving van Tyrus en Sidon.
\v 22 En een vrouw uit Kana kwam naar Hem toe en riep: "Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David, er zit een vreselijke duivelse geest in mijn dochter."
\v 23 Maar Hij antwoordde haar met geen woord, en zijn discipelen kwamen bij Hem en vroegen Hem: "Stuur haar weg, want zij roept ons na."
\v 24 Maar Hij zei: "Ik ben slechts gestuurd naar de verloren schapen van het huis van Israël."
\v 25 Toen kwam zij en viel voor Hem neer en zei: "Heer, help mij!"
\v 26 En Hij zei: "Het is niet goed het brood van de kinderen te nemen en het de honden voor te werpen."
\v 27 Maar zij zei: "Zeker, Heer, maar ook de honden eten toch van de kruimels, die van de tafel van hun meesters vallen."
\v 28 Toen antwoordde Jezus haar: "O, vrouw, wat een groot geloof heb je! Wat je verlangt, zal gebeuren!" En haar dochter was genezen vanaf dat ogenblik.
\v 29 En Jezus vertrok vandaar, en Hij ging langs de zee van Galilea, de berg op, en daar ging Hij zitten.
\v 30 En grote groepen mensen kwamen bij Hem, die lammen, kreupelen, blinden, stommen en vele anderen bij zich hadden, en zij legden die aan zijn voeten neer.
\v 31 En Hij genas hen, zodat zij zich verwonderden, want zij zagen stommen spreken, kreupelen gezond, lammen lopen en blinden zien. En zij maakten de God van Israël groot.
\v 32 Maar Jezus riep zijn discipelen bij Zich en zei: "Ik heb medelijden met de menigte, want zij zijn nu al drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten. En ze zonder voedsel wegsturen wil Ik niet want zij zouden onderweg kunnen bezwijken."
\v 33 En zijn discipelen zeiden: "Hoe komen wij in een eenzame streek aan zóveel broden, dat wij zo'n grote menigte kunnen voeden?"
\v 34 En Jezus zei: "Hoeveel broden hebben jullie?" Zij zeiden: "Zeven en een paar visjes."
\v 35 En Hij gaf aan de menigte de opdracht op de grond te gaan zitten.
\v 36 Daarna nam Hij de zeven broden en de vissen, dankte en brak ze, en Hij gaf ze aan zijn discipelen en de discipelen gaven ze aan de mensen.
\v 37 En zij aten allen en hadden genoeg, en zij raapten wat over was op, zeven manden vol.
\v 38 Zij, die gegeten hadden, waren vierduizend mannen, vrouwen en kinderen niet meegerekend.
\v 39 En nadat Hij de menigte mensen weggestuurd had, ging Hij in de boot en vertrok naar het gebied van Magadan.
\s5
\c 16
\p
\v 1 De Farizeeën en Sadduceeën kwamen Hem op de proef stellen. Zij vroegen Hem om hun een teken uit de hemel te laten zien.
\v 2 Hij antwoordde hun: "Bij het vallen van de avond zeggen jullie: 'Goed weer, want de lucht kleurt rood.'
\v 3 En 's morgens: 'Vandaag ruw weer, want de lucht kleurt somber rood.' De aanblik van de lucht weten jullie te interpreteren, maar kennen jullie de tekenen van de tijden niet?
\v 4 Een slechte en trouweloze generatie verlangt een teken, maar het zal geen ander teken ontvangen dan het teken van Jona." Zo verliet Hij hen en ging heen.
\v 5 De discipelen voeren naar de overkant maar hadden vergeten brood mee te nemen.
\v 6 Jezus zei tegen hen: "Pas op en wees op je hoede voor de zuurdesem van de Farizeeën en de Sadduceeën."
\v 7 Zij bespraken dit onder elkaar en zeiden: "Dat is, omdat wij geen broden meegenomen hebben."
\v 8 Toen Jezus dat merkte, zei Hij: "Kleingelovigen, waarom praten jullie er met elkaar over dat jullie geen broden hebben?
\v 9 Begrijpen jullie het nog niet en herinneren jullie niet de vijf broden voor de vijfduizend en hoeveel manden jullie weer ophaalden?
\v 10 Of de zeven broden voor de vierduizend en hoeveel manden jullie weer ophaalden?
\v 11 Hoe is het mogelijk dat jullie niet begrijpen, dat Ik het niet over brood had? Maar wees op je hoede voor de zuurdesem van de Farizeeën en Sadduceeën."
\v 12 Toen begrepen zij, dat Hij hun niet gezegd had op hun hoede te zijn voor de zuurdesem voor brood, maar voor de leer van de Farizeeën en Sadduceeën.
\v 13 Toen Jezus in de omgeving van Caesarea Filippi gekomen was, vroeg Hij zijn discipelen: "Wie zeggen de mensen, dat de Mensenzoon is?"
\v 14 En zij zeiden: "Sommigen zeggen Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of één van de profeten."
\v 15 Hij zei tegen hen: "Maar jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?"
\v 16 Simon Petrus antwoordde: "U bent de Christus, de Zoon van de levende God!"
\v 17 Jezus antwoordde: "Gelukkig ben jij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft jou dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is.
\v 18 En Ik zeg je, dat jij Petrus bent, en op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.
\v 19 Ik zal jou de sleutels geven van het Koninkrijk van de hemelen, en wat jij op aarde zult binden, zal gebonden zijn in de hemel, en wat jij op aarde zult ontbinden, zal ontbonden zijn in de hemel."
\v 20 Toen verbood Hij met nadruk zijn discipelen aan iemand te zeggen dat Hij de Messias was.
\v 21 Vanaf toen begon Jezus Christus zijn discipelen duidelijk te maken, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden door wat de oudsten en overpriesters en schriftgeleerden besloten en gedood zou worden en op de derde dag zou worden opgewekt uit de dood.
\v 22 En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem terecht te wijzen: "Dat houdt God tegen, Heer, dat zal U zeker niet overkomen!"
\v 23 Maar Hij keerde Zich om en zei tegen Petrus: "Ga weg, achter Mij, Satan; je bent een ergernis voor Mij, want jij bent niet bezig met de dingen van God, maar met die van de mensen."
\v 24 Toen zei Jezus tegen zijn discipelen: "Wanneer iemand Mij wil volgen, moet hij zichzelf ontkennen en zijn kruis opnemen en mij volgen.
\v 25 Want iedereen, die zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar iedereen, die zijn leven verloren heeft vanwege Mij, zal het behouden.
\v 26 Want welk voordeel heeft een mens, als hij de hele wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel? Of wat zal een mens geven in ruil voor zijn leven?
\v 27 Want de Mensenzoon zal komen in de heerlijkheid van Zijn Vader, met Zijn engelen, en dan zal Hij iedereen belonen naar zijn daden.
\v 28 Waarlijk, ik verzeker jullie: Sommigen onder wie hier staan, zullen niet sterven, voor zij de komst van de Mensenzoon en Zijn koninklijke heerschappij hebben gezien."
\s5
\c 17
\p
\v 1 En zes dagen later nam Jezus Petrus en Jakobus en zijn broer Johannes mee en Hij leidde hen een hoge berg op, om alleen te zijn.
\v 2 En zijn uiterlijk veranderde voor hun ogen en zijn gezicht straalde zoals de zon en zijn kleren werden wit als het licht.
\v 3 En kijk, Mozes en Elia verschenen en spraken met Hem.
\v 4 Petrus zei tegen Jezus: “Heer, het is prachtig dat wij hier zijn; als U het wilt, zal ik hier drie tenten opzetten, voor U één, en voor Mozes één, en voor Elia één.”
\v 5 Terwijl hij nog sprak, overschaduwde hen een lichtende wolk, en kijk, een stem uit de wolk zei: “Dit is mijn geliefde Zoon, over wie ik erg blij ben; luister naar Hem!”
\v 6 Toen de discipelen dit hoorden, wierpen zij zich neer met hun gezicht op de grond en werden erg bang.
\v 7 En Jezus kwam bij hen, raakte hen aan en zei: “Sta op en wees niet bang.”
\v 8 Toen zij opkeken, zagen zij niemand dan Jezus alleen.
\v 9 En terwijl zij van de berg afdaalden, gaf Jezus hen de opdracht: “Vertel niemand wat je hebt gezien voordat de Mensenzoon uit de dood is opgewekt.”
\v 10 En de discipelen vroegen Hem: “Waarom zeggen de Schriftgeleerden dan dat Elia eerst moet komen?”
\v 11 Hij antwoordde: “Elia zal wel komen en alles herstellen,
\v 12 maar Ik zeg jullie dat Elia al gekomen is en zij hebben hem niet erkend, maar alles met hem gedaan wat zij wilden. Zó zal ook de Mensenzoon door hen moeten lijden.”
\v 13 Toen begrepen de discipelen dat Hij over Johannes de Doper tegen hen gesproken had.
\v 14 En toen zij bij de menigte gekomen waren, kwam er iemand bij Hem, knielde voor Hem neer en zei:
\v 15 “Heer, heb medelijden met mijn zoon, want hij is maanziek en hij is er slecht aan toe. Hij valt vaak in het vuur en vaak in het water.
\v 16 En ik heb hem naar Uw discipelen gebracht en zij konden hem niet genezen.”
\v 17 Jezus antwoordde: “O, ongelovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal Ik nog bij jullie zijn? Hoe lang zal Ik jullie nog verdragen? Breng hem hier bij Mij.”
\v 18 En Jezus bestrafte hem en de boze geest ging uit hem, en de jongen was meteen genezen.
\v 19 De discipelen kwamen bij Jezus en toen zij met Hem alleen waren vroegen ze: “Waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven?”
\v 20 Hij zei tegen hen: “Vanwege jullie klein geloof. Want werkelijk, Ik zeg jullie, als jullie een geloof hebben als een mosterdzaad zullen jullie tegen deze berg zeggen: Verplaats je van hier naar daar,' en hij zal zich verplaatsen en niets zal voor jullie onmogelijk zijn.
\v 21 Maar dit geslacht kan niet uitdrijven behalve door te bidden en te vasten.”
\v 22 Terwijl zij samen in Galilea waren, zei Jezus tegen hen: “De Mensenzoon zal overgeleverd worden in de handen van de mensen,
\v 23 en zij zullen Hem doden en op de derde dag zal Hij opgewekt worden.” En zij werden zeer verdrietig.
\v 24 Toen zij in Kafarnaüm gearriveerd waren, kwamen de ontvangers van het twee-drachma belastinggeld naar Petrus toe en zeiden: “Betaalt Uw Meester het belastinggeld niet?”
\v 25 Hij zei: “Jazeker wel.” En toen hij thuiskwam, was Jezus hem vóór met de vraag: “Wat denk je, Simon? Van wie heffen aardse koningen rechten of belasting? Van hun zonen of van vreemden?”
\v 26 Petrus zei: “Van vreemden.” En Jezus zei tegen hem: “Zo zijn dus de zonen vrij.
\v 27 Maar omdat wij hen niet willen beledigen; ga naar de zee, werp een hengel uit en neem de eerste vis die je vangt. En wanneer je zijn bek open doet, zul je een vier-drachma munt vinden. Neem dat en geef het hen voor Mij en voor jou.”
\s5
\c 18
\p
\v 1 In die tijd kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: "Wie is de belangrijkste in het Koninkrijk van de hemel?"
\v 2 En Hij riep een klein kind bij Zich en plaatste het in hun midden,
\v 3 en zei: "Werkelijk, Ik zeg jullie, als jullie je niet bekeren en worden zoals
kleine kinderen, zullen jullie nooit het koninkrijk van de hemel binnengaan.
\v 4 Daarom, wie dan ook zich nederig opstelt als dit kind, is de belangrijkste in het Koninkrijk van de hemelen.
\v 5 Iedereen die in Mijn naam zo'n kind verwelkomt, ontvangt Mij.
\v 6 Maar iedereen, die één van deze kinderen, die in Mij geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gehangen en in de zee wordt gestort.
\v 7 Pas maar op, de wereld om de verleidingen tot zonde! Want er moeten verleidingen komen, maar wat zal het rampzalig zijn voor die mens, door wie de verleiding komt.
\v 8 Als je hand of je voet je tot zonde verleidt, hak hem af en werp hem weg. Het is beter voor je verminkt of kreupel het leven in te gaan, dan met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur geworpen te worden.
\v 9 En als je oog je tot zonde verleidt, ruk het uit en werp het van je weg. Het is beter voor je met één oog het leven in te gaan, dan met twee ogen in het hellevuur geworpen te worden.
\v 10 Kijk uit dat jullie niet één van deze kleinen veracht. Want Ik zeg tegen jullie, dat hun engelen in de hemel het gezicht van mijn Vader die in de hemel is, voortdurend aanschouwen.
\v 11 [Want de Mensenzoon is gekomen om het verlorene te behouden].
\v 12 Wat denken jullie? Als iemand in het bezit is van honderd schapen en één ervan raakt verdwaald, zal hij dan niet de negenennegentig op de bergen laten en heengaan om het verdwaalde te zoeken?
\v 13 En als het gebeurt dat hij het vindt, werkelijk Ik zeg tegen jullie, dat hij zich over dat ene meer verheugt dan over de negenennegentig die niet verdwaald waren.
\v 14 Op dezelfde manier is het niet de wil van jullie Vader in de hemel dat één van deze kleinen zou omkomen.
\v 15 Als je broeder tegen je zondigt, ga en bekritiseer hem onder vier ogen. Als hij naar je luistert, heb jij je broeder gewonnen.
\v 16 Als hij niet luistert, neem dan nog één of twee anderen met je mee, zodat op de verklaring van twee of drie getuigen ieder woord wordt bevestigd.
\v 17 En als hij weigert om naar hun te luisteren, vertel het dan aan de gemeente. Maar als hij ook weigert om naar de gemeente te luisteren, laat hem voor jou als een heiden en een tollenaar zijn.
\v 18 Werkelijk, Ik zeg tegen jullie, welke dingen dan ook je op aarde bindt, zullen in de hemel gebonden zijn, en alles wat je op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel.
\v 19 Nogmaals, Ik vertel jullie de waarheid, dat, als twee van jullie het op aarde eens zijn over alles wat ze vragen, het zal voor hun gedaan worden door Mijn Vader die in de hemel is.
\v 20 Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midden."
\v 21 Toen kwam Petrus bij Hem en zei: "Heer, hoe vaak zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? Tot zeven keer?"
\v 22 Jezus zei tegen hem: "Ik zeg het je niet zeven keer, maar tot zeventig keer zeven.
\v 23 Daarom is het Koninkrijk van de hemelen vergelijkbaar met een zekere koning die afrekening wilde houden met zijn dienaren.
\v 24 Toen hij begon af te rekenen, werd er iemand voor hem geleid, die hem tienduizend talenten schuldig was.
\v 25 Maar omdat hij niet over de middelen beschikte om terug te betalen, beval de heer hem om zijn vrouw en kinderen en alles wat hij bezat te verkopen, zodat alles betaald kon worden.
\v 26 De dienaar viel neer, boog zich neer op zijn knieën en zei: 'Heb geduld met mij en ik betaal u alles.'
\v 27 De heer van die dienaar kreeg medelijden met hem en hij liet hem vrij en schold hem de schuld kwijt.
\v 28 Maar toen de knecht naar buiten ging, kwam hij één van zijn mededienaren tegen. Hij greep hem bij de keel en zei: 'Betaal me wat je verschuldigd bent.'
\v 29 Maar zijn mededienaar viel neer en smeekte hem, en zei: 'Heb geduld met mij en ik zal je betalen.'
\v 30 Maar hij wilde dat niet en toen hij weg ging, gooide hij hem in plaats daarvan in de gevangenis, totdat hij het verschuldigde betaald zou hebben.
\v 31 Toen nu zijn mededienaren zagen wat er gebeurd was, werden zij zeer verdrietig en vertelden hun heer alles wat er gebeurd was.
\v 32 Toen ontbood zijn heer hem en zei tegen hem: 'Jij slechte dienaar, al die schuld heb ik je kwijtgescholden omdat je mij smeekte.
\v 33 Had jij ook geen medelijden moeten hebben met je mededienaar, zoals ik ook medelijden had met jou?'
\v 34 En zijn meester werd boos en gaf hem over aan de folteraars, totdat hij hem al het verschuldigde zou betaald hebben.
\v 35 Zo zal ook mijn hemelse Vader met jullie doen, als jullie niet je broeder vanuit je hart vergeven.
\s5
\c 19
\p
\v 1 En het gebeurde toen Jezus deze woorden gesproken had, dat Hij uit Galilea vertrok en Hij kwam over de Jordaan in het gebied van Judea.
\v 2 En vele groepen mensen volgden Hem en Hij genas hen daar.
\v 3 En er kwamen Farizeeën bij Hem om Hem te verzoeken. Zij zeiden: "Is het toegestaan om je vrouw weg te sturen om wat voor reden dan ook?"
\v 4 Hij antwoordde: "Hebben jullie niet gelezen dat de Schepper hen van begin af aan als man en vrouw heeft gemaakt?"
\v 5 En Hij zei: "Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vlees zijn.
\v 6 Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees. Dat wat God samengevoegd heeft, laat de mens dat niet scheiden."
\v 7 Zij zeiden tegen Hem: "Waarom heeft Mozes dan opdracht gegeven om een scheidingsbrief te geven en haar (daarmee) weg te sturen?"
\v 8 Hij zei tegen hen: "Mozes heeft jullie met het oog op de hardheid van jullie harten toegestaan jullie vrouwen weg te sturen, maar vanaf het begin is het niet zo geweest.
\v 9 Maar Ik zeg jullie: Wie zijn vrouw wegstuurt om een andere reden dan hoererij en met een andere trouwt, pleegt overspel."
\v 10 De discipelen zeiden tegen Hem: "Als voor een man de zaak met zijn vrouw zó staat, is het niet raadzaam te trouwen."
\v 11 Maar Hij zei tegen hen: "Niet iedereen begrijpt dit woord, alleen degenen aan wie het gegeven is.
\v 12 Er zijn immers eunuchs die zo uit de moederschoot geboren zijn, en er zijn eunuchs die door de mensen gecastreerd zijn en er zijn er die leven als eunuchs ter wille van het Koninkrijk van de hemel. Die het accepteren kan, die accepteert het."
\v 13 Toen werden er kinderen bij Hem gebracht, zodat Hij hun de handen zou opleggen en bidden. Maar de discipelen waarschuwden hen.
\v 14 Maar Jezus zei: "Laat de kinderen ongehinderd en houd ze niet tegen om bij Mij te komen, want het Koninkrijk van de hemel is voor mensen zoals zij.
\v 15 En Hij legde hun de handen op en vertrok daar vandaan.
\v 16 En kijk, iemand kwam bij Hem en zei: "Meester, wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te krijgen?"
\v 17 Hij zei tegen hem: "Wat vraag jij Mij naar het goede? Eén is de Goede. Maar als jij het leven wilt binnengaan, houd je aan de geboden."
\v 18 Hij zei tegen Hem: "Welke?" Jezus zei: "Deze: Je zult niet doodslaan, je zult niet echtbreken, je zult niet stelen, je zult geen vals getuigenis geven,
\v 19 eer je vader en je moeder, en je zult je naaste liefhebben als jezelf."
\v 20 De jongeling zei tegen Hem: "Dat alles heb ik nageleefd; waarin schiet ik nog te kort?"
\v 21 Jezus zei tegen hem: "Als je volmaakt wilt zijn, ga, verkoop je bezit en geef het aan de armen en je zult een schat in de hemel hebben. En kom hier, volg Mij.
\v 22 Toen de jongeling [dit] woord hoorde, ging hij verdrietig weg, want hij had veel bezittingen.
\v 23 Jezus zei tegen zijn discipelen: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, een rijke zal moeilijk het Koninkrijk van de hemel binnengaan.
\v 24 Ik zeg jullie nog een keer, het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat."
\v 25 Toen de discipelen dit hoorden, waren zij zeer neerslachtig en zeiden: "Wie kan dan behouden worden?"
\v 26 Jezus keek hen aan en zei: "Bij de mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk."
\v 27 Daarop antwoordde Petrus Hem: "Kijk, wij hebben alles opgegeven en zijn U gaan volgen; wat zal er voor ons zijn?"
\v 28 Jezus zei tegen hen: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, jullie die Mij gevolgd zijn, zullen in de wedergeboorte, wanneer de Mensenzoon op de troon van zijn heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen.
\v 29 En iedereen, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft opgegeven om Mijn naam, zal veel keer meer terugontvangen en het eeuwige leven erven.
\v 30 Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten."
\s5
\c 20
\p
\v 1 "Want het is met het Koninkrijk van de hemel als met een landheer die 's morgens vroeg arbeiders voor zijn wijngaard in dienst wilde nemen.
\v 2 Toen hij het met de arbeiders eens was geworden over het dagloon van een schelling, stuurde hij hen naar zijn wijngaard.
\v 3 Drie uur later ging hij weer naar buiten en zag nog anderen werkloos op de markt staan,
\v 4 en hij zei tegen hen: 'Gaan jullie ook naar de wijngaard en ik zal jullie geven wat rechtvaardig is.' En zij gingen erheen.
\v 5 Rond het middaguur en drie uur later ging hij wéér naar buiten en handelde zoals hij eerder deed.
\v 6 Toen hij tegen 5 uur 's middags nog eens naar buiten ging, vond hij nog anderen staan en zei tegen hen: 'Waarom staan jullie hier de hele dag zonder werk?'
\v 7 Zij zeiden tegen hem: 'Omdat niemand ons in dienst genomen heeft.' Hij zei tegen hen: 'Gaan jullie ook maar naar de wijngaard.'
\v 8 Toen het avond werd, zei de heer van de wijngaard tegen zijn opzichter: 'Roep de arbeiders en betaal hun het loon uit, te beginnen bij de laatsten en eindig met eersten.'
\v 9 Toen zij, die vanaf 5 uur 's middags in dienst genomen waren, kwamen, ontvingen zij ieder een schelling.
\v 10 En toen de eersten kwamen, dachten zij, dat ze wel meer zouden ontvangen. Maar zij ontvingen ook ieder een schelling.
\v 11 Toen zij die ontvingen, klaagden zij tegen de landheer
\v 12 en zeiden: 'De laatsten hebben één uur gewerkt en je hebt hen net zo behandeld als ons. Wij hebben een zware dag gehad en de hitte doorstaan.'
\v 13 Maar hij antwoordde één van hen: "Vriend, ik doe je geen onrecht aan. Je bent het toch met mij eens geworden over een schelling?
\v 14 Neem wat je ontvangen hebt en ga heen; ik wil deze laatsten hetzelfde geven als jou.
\v 15 Mag ik soms niet doen met mijn geld wat ik wil? Of ben je boos, omdat ik goed ben?'
\v 16 Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten."
\v 17 Onderweg naar Jeruzalem nam Jezus de twaalf leerlingen apart en onderweg sprak Hij tegen hen:
\v 18 "Kijk, wij zijn onderweg naar Jeruzalem en de Mensenzoon zal worden overgeleverd aan de overpriesters en schriftgeleerden en zij zullen Hem tot de dood veroordelen.
\v 19 Zij zullen Hem uitleveren aan de heidenen die de spot met Hem zullen drijven en Hem zullen afranselen en kruisigen. Maar op de derde dag zal Hij worden opgewekt uit de dood."
\v 20 Toen kwam de moeder van de zonen van Zebedeüs naar Hem toe, met haar zonen, en zij boog zich voor Hem neer om Hem iets te vragen.
\v 21 Hij zei tegen haar: "Wat wil je?" Zij zei tegen Hem: "Zeg, dat deze twee zonen van mij naast U mogen zitten in Uw Koninkrijk, de één rechts van U en de ander links."
\v 22 Maar Jezus antwoordde: "Jullie weten niet wat jullie vragen. Kunnen jullie de beker drinken, die Ik zal drinken?" Zij zeiden tot Hem: "Wij kunnen het."
\v 23 Hij zei tegen hen: "Mijn beker zullen jullie wel drinken, maar het zitten aan mijn rechter en linkerzijde kan Ik niet bepalen. Die plaatsen zijn voor hen, voor wie mijn Vader ze heeft bestemd."
\v 24 En toen de andere leerlingen hiervan hoorden, namen zij het de beide broers kwalijk.
\v 25 Maar Jezus riep hen bij Zich en zei: "Jullie weten, dat de regeerders van de volken gezag over hen hebben en de leiders macht over hen uitoefenen.
\v 26 Zo zal het met jullie niet zijn. Wie onder jullie groot wil worden, zal een dienaar zijn
\v 27 en wie onder jullie de eerste wil zijn, zal een slaaf zijn;
\v 28 zoals de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen."
\v 29 Toen zij uit Jericho vertrokken, volgde een grote menigte mensen Hem.
\v 30 Er zaten twee blinden aan de weg. Toen ze hoorden, dat Jezus voorbijging begonnen ze te roepen: "Heer, Zoon van David, heb medelijden met ons!"
\v 31 De omstanders riepen tegen hen: "Houd toch je mond". Maar zij riepen nog harder: "Heer, Zoon van David, heb medelijden met ons!"
\v 32 En Jezus bleef staan, riep hen en zei: "Wat willen jullie, dat Ik voor jullie zal doen?"
\v 33 Zij zeiden tegen Hem: "Heer, dat onze ogen geopend worden."
\v 34 Jezus kreeg medelijden en raakte hun ogen aan. Meteen konden ze weer zien en volgden zij Hem.
\s5
\c 21
\p
\v 1 En toen zij Jeruzalem naderden en in Betfage kwamen, aan de Olijfberg, stuurde Jezus twee discipelen erop uit, tegen wie Hij zei:
\v 2 "Ga naar het dorp dat tegenover jullie ligt, en vrijwel direct zullen jullie een ezelin vastgebonden vinden en een veulen bij haar. Maak ze los en breng ze bij Mij.
\v 3 En als iemand jullie er iets over mocht zeggen, zeg dan: de Heer heeft ze nodig. Hij zal ze direct mee teruggeven."
\v 4 Dit is gebeurd zodat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door de profeet, toen hij zei:
\v 5 "Zeg tegen de dochter van Sion: 'Kijk, jullie Koning komt tot jullie, zachtmoedig en rijdend op een ezel, op een veulen, het jong van een lastdier.'"
\v 6 Nadat de discipelen weggingen en deden wat Jezus hun had opgedragen,
\v 7 brachten zij de ezelin en het veulen en zij legden hun mantels erop, en Hij ging daarop zitten.
\v 8 En het grootste deel van de menigte spreidde hun mantels op de weg, anderen braken takken van de bomen en spreidden die op de weg.
\v 9 En de menigten die vóór Hem uit gingen en die volgden, riepen: "Hosanna aan de Zoon van David! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer! Hosanna in de hoogste hemelen!"
\v 10 En toen Hij Jeruzalem binnenging, kwam de hele stad in rep en roer en zei: "Wie is dit?"
\v 11 En de menigten zeiden: "Dit is de profeet, Jezus, van Nazaret in Galilea."
\v 12 En Jezus ging de tempel binnen en joeg allen weg die verkochten en kochten in de tempel, en de tafels van de wisselaars keerde Hij om en de stoelen van hen die de duiven verkochten.
\v 13 En Hij zei tegen hen: "Er staat geschreven: 'Mijn huis zal een bedehuis heten', maar jullie maken het tot een rovershol."
\v 14 En in de tempel kwamen blinden en lammen naar Hem toe en Hij genas hen.
\v 15 Toen de overpriesters en de schriftgeleerden de wonderwerken zagen die Hij deed, en de kinderen hoorden die in de tempel riepen: "Hosanna aan de Zoon van David," waren ze hoogst verontwaardigd
\v 16 en zeiden tegen Hem: "Hoort U wat ze zeggen?" Jezus zei tegen hen: "Ja; hebben jullie nooit gelezen: 'Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt U lof bereid?'"
\v 17 En Hij verliet hen en ging de stad uit naar Betanië, en overnachtte daar.
\v 18 's Morgens vroeg, bij zijn terugkeer naar de stad, kreeg Hij honger.
\v 19 En toen Hij een vijgeboom aan de weg zag staan, ging Hij erheen, maar Hij vond niets dan alleen bladeren. En Hij zei tegen hem: "Nooit meer zal je enige vrucht voortbrengen." En vrijwel direct verdorde de vijgeboom.
\v 20 En toen de discipelen dat zagen, verwonderden zij zich en zeiden: "Hoe kan het dat de vijgeboom zo meteen verdort?"
\v 21 Maar Jezus antwoordde hen: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, als jullie geloven zonder te twijfelen, zullen jullie niet alleen doen wat met de vijgeboom is gebeurd, maar zelfs als jullie tegen deze berg zeggen: 'Kom van je plaats en werp jezelf in de zee,' zal het gebeuren.
\v 22 En alles wat jullie met geloof in gebed vragen, zullen jullie ontvangen."
\v 23 Toen Hij de tempel was binnengegaan en daar onderwees, kwamen de overpriesters en de oudsten van het volk naar Hem toe en vroegen:
"Met welke autoriteit doet U deze dingen? En wie heeft U deze autoriteit gegeven?"
\v 24 Jezus antwoordde hen: "Ik zal jullie ook een vraag stellen en als jullie Mij daarop antwoord geven, zal Ik jullie ook zeggen met welke autoriteit Ik deze dingen doe.
\v 25 Vanwaar was de doop van Johannes? Uit de hemel of uit de mensen?" En zij overlegden onder elkaar en zeiden: "Als wij zeggen: 'Uit de hemel,' zal Hij tegen ons zeggen: 'Waarom hebben jullie hem dan niet geloofd?'
\v 26 En als wij zeggen: 'Uit de mensen,' zijn wij bang voor de menigte, want zij beschouwen Johannes als een profeet."
\v 27 En zij antwoordden Jezus: "Wij weten het niet." Hij van zijn kant zei tegen hen: "Dan zeg Ik jullie ook niet met welke autoriteit Ik deze dingen doe.
\v 28 Wat denken jullie? Een man had twee zonen. Hij ging naar de eerste en zei: 'Kind, ga en werk vandaag in de wijngaard.'
\v 29 En hij antwoordde: 'Ik wil niet,' maar later kreeg hij spijt en ging toch.
\v 30 Hij ging naar de tweede en zei hetzelfde. En deze antwoordde: 'Ja heer', maar hij ging niet.
\v 31 Wie van de twee heeft de wil van zijn vader gedaan?" Zij zeiden: "De eerste." Jezus zei tegen hen: "Waarlijk, Ik zeg jullie, de tollenaars en de hoeren gaan jullie voor in het Koninkrijk van God.
\v 32 Want Johannes heeft jullie de weg van de gerechtigheid gewezen en jullie hebben hem niet geloofd. De tollenaars en de hoeren echter hebben hem geloofd, en hoewel jullie dat zagen, hebben jullie later geen spijt gekregen en ook in hem geloofd.
\v 33 Luister naar een andere gelijkenis. Er was een man, die een wijngaard plantte en er een heg omheen zette, en er een wijnpers in groef en een toren bouwde; en hij verhuurde die aan pachters en ging op reis.
\v 34 Toen de oogsttijd naderde, stuurde hij zijn knechten naar die pachters om zijn vruchten in ontvangst te nemen.
\v 35 Maar de pachters grepen zijn knechten, sloegen de ene, doodden de andere en stenigden een derde.
\v 36 Hij stuurde weer andere knechten, nog meer dan eerst, en zij behandelden hen op dezelfde manier.
\v 37 Als laatste zond hij zijn zoon naar hen, en zei: 'Mijn zoon zullen zij respecteren.'
\v 38 Maar toen de pachters de zoon zagen, zeiden zij tegen elkaar: 'Deze is de erfgenaam, kom, laten wij hem doden en zijn erfenis opstrijken.'
\v 39 En zij grepen hem en gooiden hem buiten de wijngaard en doodden hem.
\v 40 Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen?"
\v 41 Zij zeiden tegen Hem: "Een kwade dood zal hij die misdadigers doen sterven en de wijngaard zal hij verhuren aan andere pachters, die hem de vruchten op tijd zullen leveren."
\v 42 Jezus zei tegen hen: "Hebben jullie nooit gelezen in de Schriften: 'De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden is de hoeksteen geworden; dankzij de Heer is dit gebeurd en het is een wonder in onze ogen?'
\v 43 Daarom, Ik zeg jullie, het Koninkrijk van God zal van jullie weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan wel afdraagt."
\v 44 [En wie over deze steen struikelt, zal in stukjes gebroken worden, maar op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.]
\v 45 En toen de overpriesters en de Farizeeën Zijn gelijkenissen hadden gehoord, begrepen zij dat Hij hen bedoelde.
\v 46 En toen zij Hem probeerden gevangen te nemen, waren ze bang voor de reactie van het volk, omdat die in Hem een profeet zagen.
\s5
\c 22
\p
\v 1 Jezus antwoordde en sprak weer in gelijkenissen met hen en zei:
\v 2 "Het Koninkrijk van de hemelen is net als een koning, die voor zijn zoon een bruiloft hield.
\v 3 Hij stuurde zijn dienaren erop uit om de gasten uit te nodigen, maar zij wilden niet komen.
\v 4 Daarna stuurde hij andere dienaren erop uit, met de mededeling: 'Zeg tegen de genodigden: Ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles staat klaar; kom naar de bruiloft.'
\v 5 Maar zij hadden er geen aandacht voor en gingen weg, de één
naar zijn akker, de ander naar zijn zaken.
\v 6 De overigen grepen zijn dienaren, en zij mishandelden en doodden hen.
\v 7 En de koning werd boos en stuurde zijn legers erop uit en bracht die moordenaars om en stak hun stad in brand.
\v 8 Toen zei hij tegen zijn dienaren: 'De bruiloft staat wel klaar, maar de genodigden waren het niet waard.
\v 9 Ga daarom naar de kruispunten van de wegen en nodig allen, die jullie aantreffen uit voor de bruiloft.'
\v 10 En die dienaren gingen naar de wegen en verzamelden allen, die zij aantroffen, zowel slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen.
\v 11 Toen de koning binnenkwam om hen, die aanlagen, te zien, zag hij daar iemand, die geen bruiloftskleding aanhad.
\v 12 En hij zei tegen hem: 'Vriend, hoe ben je hier gekomen zonder bruiloftskleding?' En hij zei niks.
\v 13 Toen zei de koning tegen de bedienden: 'Bindt hem aan handen en voeten vast en gooi hem naar buiten in de duisternis; daar zal het gehuil zijn en het tandengeknars.'
\v 14 Want veel mensen zijn er geroepen, maar weinig mensen uitverkoren."
\v 15 Toen gingen de Farizeeën weg en overlegden hoe zij Hem in een strikvraag konden vangen.
\v 16 En zij stuurden hun leerlingen naar Hem toe, samen met de Herodianen, en die zeiden: "Meester, wij weten, dat U waarachtig bent en de weg van God in waarheid leert en dat U zich aan niemand stoort; want U vraagt niemand toestemming om iets te zeggen.
\v 17 Zeg ons dan, wat vindt U? Is het wel of niet goed de keizer belasting te betalen?"
\v 18 Maar Jezus doorzag hun valsheid en zei: "Waarom dagen jullie Mij uit, jullie schijnheiligen?
\v 19 Geef Mij eens het geldstuk voor de belasting." Zij brachten Hem een schelling.
\v 20 En Hij zei: "Van wie is de afbeelding en het opschrift dat erop staat?"
\v 21 Zij zeiden: "Van de keizer." Toen zei Hij tegen hen: "Geef dan aan de keizer wat van de keizer is, en aan God wat van God is."
\v 22 Toen zij dit hoorden, verwonderden zij zich en zij lieten Hem verder ongemoeid en gingen weg.
\v 23 Op die dag kwamen een paar Sadduceeën naar Hem toe, die beweren, dat er geen opstanding is, en zij ondervroegen Hem,
\v 24 en zij zeiden: "Meester, Mozes heeft gezegd, als iemand sterft zonder kinderen, zal zijn broer zijn vrouw trouwen en voor zijn broer nakomelingschap verwekken.
\v 25 Nu waren er bij ons zeven broers. En de eerste trouwde en stierf en aangezien hij geen nakomelingschap had, liet hij zijn vrouw na aan zijn broer.
\v 26 Eveneens de tweede en de derde tot de zevende toe.
\v 27 Het laatst van allen stierf de vrouw.
\v 28 Van wie van de zeven zal zij dan bij de opstanding de vrouw zijn? Want allen hebben haar tot vrouw gehad."
\v 29 Jezus zei tegen hen: "Jullie dwalen, want jullie kennen de Schriften niet en evenmin de kracht van God.
\v 30 Immers, in de opstanding trouwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel.
\v 31 Wat de opstanding van de doden betreft, hebben jullie niet gelezen, wat door God tot jullie gesproken is, toen Hij zei:
\v 32 'Ik ben de God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob?'
\v 33 Hij is niet een God van doden, maar van levenden." En de menigten, die dat hoorden, stonden versteld over zijn leer.
\v 34 Toen de Farizeeën gehoord hadden, dat Hij de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen zij bijeen,
\v 35 en één van hen, een wetgeleerde, vroeg, om Hem uit te dagen:
\v 36 "Meester, wat is het grote gebod in de wet?"
\v 37 Hij zei tegen hem: "'Je zult de Here, je God, liefhebben met heel je hart en met heel je ziel en met heel je verstand.'
\v 38 Dit is het grote en eerste gebod.
\v 39 Het tweede, daaraan gelijk, is: 'Je zult je naaste liefhebben als jezelf.'
\v 40 Aan deze twee geboden hangt de hele wet en de profeten."
\v 41 Toen de Farizeeën bijeen waren, vroeg Jezus hun:
\v 42 "Wat vinden jullie van de Christus? Wiens zoon is Hij?" Zij zeiden: "Davids Zoon."
\v 43 En Hij zei: "Hoe kan David Hem dan door de Geest zijn Heer noemen, als hij zegt:
\v 44 'De Heer heeft gezegd tot mijn Heer: "Ga zitten aan mijn rechterhand, totdat Ik je vijanden onder je voeten gelegd heb"'?
\v 45 Indien David Hem dus Heer noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?"
\v 46 En niemand kon Hem daarop iets antwoorden en niemand durfde Hem meer iets vragen.
\s5
\c 23
\p
\v 1 En Jezus sprak de menigten en zijn discipelen toe.
\v 2 Hij zei: "De schriftgeleerden en de Farizeeën zijn gaan zitten op de stoel van Mozes.
\v 3 Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar, maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden.
\v 4 Zij leggen zware lasten op de schouders van mensen, zelf steken ze geen vinger uit om die te verlichten.
\v 5 Zij doen het alleen maar om bij de mensen op te vallen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot,
\v 6 zij verlangen naar de eerste plaats bij de maaltijden en van de ereplekken in de synagogen,
\v 7 en van de begroetingen op de markt. Zij houden ervan door de mensen rabbi genoemd te worden.
\v 8 Maar jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want er is maar één Meester en jullie zijn allen broeders en zusters.
\v 9 Laat niemand je op aarde vader noemen, want jullie hebben maar één vader: de Vader in de hemelen.
\v 10 Laat je ook geen leidsman noemen, want er is maar één Leidsman, de Christus.
\v 11 Maar wie bij jullie de grootste is, zal juist jullie dienaar zijn.
\v 12 Wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en al wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden.
\v 13 Pas maar op, jullie schriftgeleerden en Farizeeën! jullie zijn huichelaars, want jullie sluiten het hemelse Koninkrijk af voor de mensen. Immers, jullie gaan er zelf niet binnen en iedereen die naar binnen wil gaan, houden jullie tegen.
\v 14 [Pas maar op, schriftgeleerden en Farizeeën! Jullie zijn bedriegers, want jullie eten de huizen van weduwen op, terwijl jullie voor de schijn een lang gebed uitspreken. Daarom zullen jullie een zwaarder oordeel krijgen.]
\v 15 Pas maar op, schriftgeleerden en Farizeeën! Jullie zijn bedriegers, want jullie trekken wel zee en land rond, om één persoon zich te laten omkeren naar de Vader en wanneer hij dat doet, maken jullie van hem een hellekind, tweemaal zo erg als jullie zelf zijn.
\v 16 Pas maar op, jullie blinde wegwijzers! Jullie zeggen: 'Heeft iemand bij de tempel gezworen, dat betekent niets; maar heeft iemand bij het goud van de tempel gezworen, dan wordt hij aan zijn belofte gehouden'.
\v 17 Jullie dwazen en blinden, wat is meer waard, het goud of de tempel, die het goud geheiligd heeft?
\v 18 En: 'heeft iemand bij het altaar gezworen, dat betekent niets; maar heeft iemand bij de gave, die daarop ligt, gezworen, dan wordt hij aan zijn belofte gehouden'.
\v 19 Jullie blinden, wat is meer waard, de gave of het altaar, dat de gave heiligt?
\v 20 Wie dus gezworen heeft bij het altaar, zweert daarbij en bij alles, wat erop ligt.
\v 21 En wie gezworen heeft bij de tempel, zweert daarbij en bij Hem, die erin woont.
\v 22 En wie gezworen heeft bij de hemel, zweert bij de troon Gods en bij Hem, die daarop gezeten is.
\v 23 Pas maar op, jullie schriftgeleerden en Farizeeën! Jullie zijn bedriegers, want jullie geven tienden van de munt, de dille en de komijn, maar jullie veronachtzamen wat er in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw.
\v 24 Dit moeten de mensen doen en het andere niet laten liggen. Jullie blinde wegwijzers, die een mug ontleedt, maar een kameel doorslikt.
\v 25 Pas maar op, jullie schriftgeleerden en Farizeeën! Jullie zijn bedriegers, want jullie maken de buitenkant van de beker en van het bord schoon, maar van binnen zijn jullie vol roof en oneerlijkheid.
\v 26 Blinde Farizeeër, reinig eerst de inhoud van de beker en de schotel; dan zal de buitenkant ook rein worden.
\v 27 Pas maar op, jullie schriftgeleerden en Farizeeën! Jullie zijn bedriegers, want jullie lijken op gewitte graven, die van buiten wel fraai lijken, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onreinheid.
\v 28 Zo zijn jullie ook, van buiten lijken jullie voor de mensen rechtvaardigen, maar van binnen zijn jullie vol bedrog en verachten jullie de wet.
\v 29 Pas maar op, schriftgeleerden en Farizeeën! Jullie zijn bedriegers, want jullie bouwen de grafsteden van profeten en verfraaien de monumenten van rechtvaardigen,
\v 30 en jullie zeggen: ´Als wij in de tijd van onze voorouders hadden geleefd, zouden we niet meegedaan hebben toen ze de profeten doodden´.
\v 31 Daarmee erkennen jullie zelf dat jullie zonen zijn van de moordenaars van profeten.
\v 32 Maak je dan ook maar schuldig aan de moord op de profeten!
\v 33 Slangen, adderengebroed, hoe kunnen jullie ontkomen aan het oordeel van de hel?
\v 34 Daarom stuur ik profeten en wijzen en schriftgeleerden naar jullie toe. Sommigen zullen jullie doden en kruisigen en anderen zullen jullie geselen in jullie synagogen en vervolgen van stad tot stad.
\v 35 Maar jullie zullen worden gestraft voor al het onschuldige bloed dat vergoten werd op de aarde. Dat is van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharias, de zoon van Berechja, die jullie vermoord hebben tussen het tempelhuis en het altaar.
\v 36 Voorzeker, Ik zeg jullie: Al deze dingen zullen komen over deze generatie.
\v 37 Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten die naar jou toegestuurd worden doodt en stenigt. Hoe vaak heb Ik jouw kinderen willen verzamelen, zoals een kip haar kuikens onder haar vleugels, maar je hebt niet gewild.
\v 38 Deze stad zal eenzaam aan haar lot overgelaten worden.
\v 39 Ik verzeker jullie dat jullie Mij niet meer zullen zien tot de tijd dat jullie zullen zeggen: "Gezegend Hij, die komt in de naam van de Heer!"".
\s5
\c 24
\p
\v 1 Jezus verliet de tempel. Zijn discipelen kwamen naar Hem toe om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen.
\v 2 En Hij antwoordde hen: ''Zien jullie dit alles niet? Ik verzeker jullie, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken.''
\v 3 Toen Hij op de Olijfberg zat, kwamen zijn discipelen alleen naar Hem toe en zeiden: ''Zeg het ons, wanneer zal dat gebeuren, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding van de wereld?''
\v 4 En Jezus antwoordde en zei tegen hen: ''Zie toe, dat niemand jullie misleidt!
\v 5 Want velen zullen komen in mijn naam en zeggen: 'ik ben de Christus', en zij zullen velen misleiden.
\v 6 Ook zullen jullie horen van oorlogen en van geruchten van oorlogen. Let op, wees niet verontrust; want dat moet gebeuren, maar het einde is het nog niet.
\v 7 Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn.
\v 8 Maar dat alles is het begin van de weeën.
\v 9 Dan zullen zij jullie gevangen nemen en mishandelen en zij zullen jullie doden, en jullie zullen door alle volken gehaat worden om wille van mijn naam.
\v 10 En dan zullen velen hun geloof opgeven en zij zullen elkaar gevangen zetten en elkaar haten.
\v 11 En veel valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij misleiden.
\v 12 En omdat de wetteloosheid toeneemt, zal de liefde van de meesten bekoelen.
\v 13 Maar degene die tot het einde volhardt, die zal gered worden.
\v 14 En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.
\v 15 Wanneer jullie dan de wreedheid van de verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan wie het leest, moet er aandacht aan schenken laten dan wie in Judea zijn,
\v 16 vluchten naar de bergen.
\v 17 Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mee te nemen, en wie in het veld is,
\v 18 keer niet terug om zijn kleding mee te nemen.
\v 19 Wat zal het rampzalig zijn voor vrouwen die in die tijd zwanger zijn of een kind aan de borst hebben.
\v 20 Bidt, dat jullie vlucht niet in de winter valt en niet op een sabbat.
\v 21 Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin van de wereld tot nu toe en ook nooit meer zal zijn.
\v 22 En als die dagen niet ingekort werden, zou geen mens behouden worden; maar omwille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort.
\v 23 Als dan iemand tegen jullie zegt: 'Zie, hier is de Christus', of: 'Hier is Hij', geloof het niet.
\v 24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, als het mogelijk was, ook de uitverkorenen zouden misleiden.
\v 25 Zie, Ik heb het jullie van te voren gezegd.
\v 26 Als men dan tegen jullie zegt: 'Zie, Hij is in de woestijn', ga er niet heen; 'Zie, Hij is in de binnenkamer', geloof het niet.
\v 27 Want zoals de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Mensenzoon zijn.
\v 28 Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen.
\v 29 Meteen na de verdrukking van de dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemelen vallen en de machten van de hemelen zullen wankelen.
\v 30 En dan zal het teken van de Mensenzoon verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen van de aarde zich op de borst slaan. En zij zullen de Zoon van de mensen zien komen op de wolken van de hemel, met grote macht en heerlijkheid.
\v 31 En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere.
\v 32 Leer dan van de vijgeboom deze les: Wanneer zijn hout al week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weten jullie daaraan, dat de zomer in aantocht is.
\v 33 Zo moeten jullie ook, wanneer jullie dit alles zien, weten dat het einde nabij is.
\v 34 Ik verzeker jullie, Ik zeg u, dit geslacht zal zeker niet voorbijgaan, voordat dit alles gebeurt.
\v 35 De hemelen en de aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen zeker niet verdwijnen.
\v 36 Maar van die dag en van het tijdstip weet niemand, ook de engelen van de hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen.
\v 37 Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de komst van de Mensenzoon zijn.
\v 38 Want zoals zij in [die] dagen vóór de zondvloed waren, aan het eten en aan het drinken, huwend en ten huwelijk gevend, tot op de dag, waarop Noach in de ark ging,
\v 39 en zij niets merkten, voordat de grote overstroming kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Mensenzoon zijn.
\v 40 Dan zullen er twee in het veld zijn, één zal aangenomen worden en één achtergelaten worden;
\v 41 twee vrouwen zullen aan het malen zijn met de molen, één zal aangenomen worden, en één achtergelaten worden.
\v 42 Wees dan waakzaam, want jullie weten niet, op welke dag jullie Heer komt.
\v 43 Maar weet dit: Als de heer van het huis wist, in welke nacht de dief zou komen, zou hij gewaakt hebben en in zijn huis niet hebben laten inbreken.
\v 44 Daarom moeten jullie klaarstaan want de Mensenzoon komt op een tijdstip dat jullie het niet verwachten.
\v 45 Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf, die de heer over zijn volk gesteld heeft om hun op tijd hun voedsel te geven?
\v 46 Gelukkig die dienaar, die zijn heer bij zijn komst zó bezig zal vinden.
\v 47 Ik verzeker jullie, Ik zeg het aan jullie dat hij hem over al zijn bezit zal stellen.
\v 48 Maar als die dienaar slecht was, en in zijn hart zou zeggen:
\v 49 'Mijn heer blijft uit', en hij zou beginnen zijn mededienaren te slaan en met de dronkaards zou eten en drinken,
\v 50 dan zal de heer van die slaaf komen op een dag, dat hij het niet verwacht, en op een tijdstip,
\v 51 dat hij het niet weet, en hij zal hem straffen en hem in het lot van schijnheiligen laten ondergaan. Daar zal het gehuil en het tandengeknars zijn''.
\s5
\c 25
\p
\v 1 "Dan zal het Koninkrijk van de hemel vergeleken worden met tien bruidsmeisjes, die hun lampen namen om de bruidegom tegemoet te gaan.
\v 2 Vijf van hen waren wijs en vijf dwaas.
\v 3 Want de dwazen namen wel hun lampen mee, maar niet de olie ervoor,
\v 4 maar de verstandige namen een kruikje olie met hun lampen mee.
\v 5 Terwijl de bruidegom verlaat was, werden ze slaperig en vielen in slaap.
\v 6 In het midden van de nacht werd er geroepen; 'Kijk, de bruidegom komt eraan, ga hem tegemoet!'
\v 7 De bruidsmeisjes stonden op en maakten hun lampen in orde.
\v 8 De dwaze meisjes zeiden tegen de wijze; ' geef ons wat van jullie olie, anders gaan onze lampen uit.'
\v 9 Maar de wijze antwoordden met: 'Nee, anders is er voor niemand genoeg, ga maar naar een verkoper en koop wat voor jullie zelf.'
\v 10 Terwijl zij onderweg waren voor de olie, kwam de bruidegom, en degenen die voorbereid waren gingen met hem mee naar het bruiloftsfeest en de deur sloot achter hen.
\v 11 Later kwamen ook de andere bruidsmeisjes, ze riepen: 'Heer, heer, laat ons erin.'
\v 12 Maar hij antwoordde; 'Ik zeg jullie, ik ken jullie niet.'
\v 13 Wees daarom waakzaam, want jullie weten niet welke dag en evenmin op welk uur Hij komt.
\v 14 Het zal zijn als wanneer een man op het punt staat naar het buitenland te gaan. Hij roept zijn dienaren bij zich en vertrouwt hen zijn bezittingen toe.
\v 15 De een geeft hij vijf talenten, en de ander twee en weer een ander één talent. Ieder naar zijn bekwaamheid, en de man vertrok.
\v 16 Hij, die vijf talenten ontving ging er direct mee aan het werk en verdiende er vijf bij.
\v 17 Zo ook degene met twee talenten verdiende er twee bij.
\v 18 Maar degene die één talent toevertrouwd kreeg, verborg het geld van zijn heer in een gat dat hij groef in de grond.
\v 19 Na een lange tijd kwam de heer van die dienaren terug en vroeg hun rekenschap over de toevertrouwde talenten.
\v 20 Degene die vijf talenten had ontvangen stapte naar voren, bracht de extra vijf mee en zei: 'Heer, de vijf talenten die u mij toevertrouwde, daarvan heb ik er vijf bijverdiend.'
\v 21 Zijn heer zei tegen hem: 'Uitstekend, jij bent een goede en betrouwbare dienaar, je bent betrouwbaar met weinig. Ik zal je over veel dingen verantwoording geven. Kom en deel in de vreugde van je heer.
\v 22 Die met de twee talenten stapte ook naar voren en zei: 'Heer, twee talenten hebt u mij toevertrouwd; zie, ik heb er twee talenten bij verdiend.'
\v 23 Zijn heer zei tegen hem: 'Uitstekend, jij bent een goede en betrouwbare dienaar, je bent betrouwbaar met weinig. Ik zal je over veel dingen verantwoording geven. Kom en deel in de vreugde van je heer.'
\v 24 Nu kwam ook die het ene talent had ontvangen naar voren en zei: 'Heer, Ik wist dat u een hard mens bent, die maait waar u niet gezaaid heeft, en oogst waar u niet plantte.
\v 25 Ik was bang, dus ik ging weg en verborg uw talent in de grond. Kijk, hier hebt u uw talent terug.'
\v 26 Zijn heer reageerde met; 'Jij luie, bedorven dienaar, als jij wist dat ik maai waar ik niet gezaaid heb en oogst waar ik niet gepland heb,
\v 27 dan had je mijn geld kunnen investeren bij de bank en zou ik nu bij mijn terugkomst het met rente opgevraagd hebben.
\v 28 Neem daarom zijn talent van hem af en geef het aan hem met de tien talenten.'
\v 29 Want aan iedereen die heeft zal meer gegeven worden, en die zal overvloed hebben. Maar wie niets heeft, zal zelfs wat hij heeft ontnomen worden.
\v 30 Zet de nutteloze dienaar buiten de deur in de diepste duisternis, waar het jammeren zal zijn met tandengeknars.
\v 31 Wanneer de Mensenzoon in zijn heerlijkheid komt met al de engelen, dan neemt Hij plaats op Zijn glorierijke troon.
\v 32 Dan zullen alle volken vóór Hem samengebracht worden, Hij zal ze scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt,
\v 33 en Hij zal de schapen aan de rechterkant plaatsen en de bokken links.
\v 34 Dan zal de Koning tegen hen aan de rechterkant zeggen: 'Kom, jullie die gezegend zijn bij mijn Vader, beërf het koninkrijk wat voorbereid is voor jullie sinds de grondvesting van de wereld.
\v 35 Want Ik heb honger geleden en jullie gaven mij te eten. Ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie gaven mij onderdak,
\v 36 Ik was naakt en jullie kleedden mij, Ik was ziek en jullie bezochten mij, Ik zat gevangen en jullie kwamen naar Mij toe.'
\v 37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: 'Wanneer hebben wij U hongerig gezien en eten gegeven, of dorstig en drinken gegeven?
\v 38 Wanneer zagen wij U als een vreemdeling en gaven U onderdak, of naakt en kleedden U?
\v 39 Wanneer zagen wij U ziek of in de gevangenis en bezochten U?'
\v 40 En de Koning zal hun antwoorden met: 'Voorwaar, Ik zeg jullie, toen jullie dit voor één van mijn minste broeders of zusters deden, deden jullie het voor Mij.'
\v 41 Dan zal Hij ook tegen hen aan Zijn linkerhand zeggen: 'Ga weg van Mij, jullie vervloekten, naar het eeuwig vuur dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is.
\v 42 Want Ik heb honger geleden en jullie hebben Mij niet te eten gegeven, Ik heb dorst geleden en jullie hebben Mij niet te drinken gegeven;
\v 43 Ik ben een vreemdeling geweest en jullie hebben mij geen onderdak gegeven, Ik was naakt en jullie hebben Mij niet gekleed, Ik was ziek en in de gevangenis en jullie hebben Mij niet bezocht.'
\v 44 Dan zullen ook zij Hem antwoorden: 'Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of als vreemdeling, of naakt of ziek, of in de gevangenis, en hebben wij niet voor U gezorgd?'
\v 45 Dan zal Hij hun antwoorden: 'Voorwaar, Ik zeg jullie, wat jullie niet voor één van mijn minste broeders of zusters deden, deden jullie ook niet voor Mij.'
\v 46 Dezen zullen naar de eeuwige straf gaan, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven."
\s5
\c 26
\p
\v 1 Toen Jezus Zijn toespraak beëindigd had, zei Hij tegen zijn discipelen:
\v 2 "Jullie weten, dat het over twee dagen Paasfeest is en dan wordt de Mensenzoon overgeleverd om gekruisigd te worden."
\v 3 Ondertussen kwamen de overpriesters en de oudsten van het volk bijeen in het paleis van de hogepriester Kajafas.
\v 4 Daar bedachten ze een plan om Jezus door een list gevangen te nemen en Hem te doden.
\v 5 "Maar niet op het feest," zeiden ze, "want dan ontstaat er opschudding onder het volk."
\v 6 Toen Jezus in Betanië was, in het huis van Simon de melaatse,
\v 7 kwam een vrouw naar Hem toe met een albasten kruik vol kostbare mirre en goot die uit over zijn hoofd, terwijl Hij aan tafel zat.
\v 8 Toen de discipelen dit zagen, waren zij verontwaardigd en zeiden: "Waarvoor die verspilling?
\v 9 Want deze (mirre) had duur verkocht kunnen worden en aan de armen worden gegeven."
\v 10 Jezus hoorde het en zei tegen hen: "Waarom vallen jullie deze vrouw lastig? Zij heeft een goede daad aan Mij verricht.
\v 11 De armen hebben jullie immers altijd bij je, maar Mij hebben jullie niet altijd.
\v 12 Toen zij deze mirre over mijn lichaam uitgoot, heeft zij dat gedaan om mijn begrafenis voor te bereiden.
\v 13 Waarlijk, ik verzeker jullie, overal waar dit evangelie verkondigd zal worden in de gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van wat zij heeft gedaan."
\v 14 Daarop ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de overpriesters,
\v 15 en vroeg: "Wat willen jullie mij geven als ik Hem aan jullie uitlever."
\v 16 Ze gaven hem dertig zilverlingen en vanaf dat moment zocht hij een goede gelegenheid om Hem uit te leveren.
\v 17 Op de eerste dag van het feest van de ongezuurde broden, kwamen de discipelen bij Jezus en vroegen: "Waar wilt U dat wij voorbereidingen treffen zodat U het Pascha kunt eten?"
\v 18 Hij zei: "Ga naar de stad en zeg tegen de persoon die jullie bekend is: De Meester zegt: 'Mijn tijd is nabij; bij jou wil Ik met mijn discipelen het Pascha houden.'"
\v 19 De discipelen deden wat Jezus hun had opgedragen en zij maakten het Pascha gereed.
\v 20 Toen het avond geworden was, zat Hij samen met de twaalf [discipelen] aan de maaltijd.
\v 21 Onder het eten zei Hij: "Waarlijk, ik verzeker jullie, dat één van jullie Mij zal verraden."
\v 22 En zeer bedroefd, begonnen zij één voor één, tegen Hem te zeggen: "Ik ben het toch niet, Heer?"
\v 23 Hij antwoordde hun en zei: "Diegene die samen met Mij zijn hand in de schotel heeft gedoopt, die zal Mij verraden.
\v 24 De Mensenzoon gaat wel heen zoals van Hem geschreven staat, maar wee die mens, die de Mensenzoon verraadt.
\v 25 Het zou voor die mens beter zijn geweest, dat hij niet geboren was." Judas, zijn verrader, zei: "Ik ben het toch niet, Rabbi?" Jezus antwoordde hem: "Jij hebt het gezegd."
\v 26 En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zei: "Neem het en eet, dit is mijn lichaam."
\v 27 En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die en zei: "Drink allen daaruit.
\v 28 Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.
\v 29 Maar Ik zeg jullie, Ik zal vanaf nu niet meer van deze vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met jullie nieuw zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader."
\v 30 Nadat ze de lofzang gezongen hadden, vertrokken ze naar de Olijfberg.
\v 31 Onderweg zei Jezus tegen hen: "Jullie zullen Mij deze nacht allemaal afvallen. Want er staat geschreven: 'Ik zal de herder doden en de schapen van de kudde zullen uiteengedreven worden.'
\v 32 Maar nadat Ik uit de dood ben opgewekt, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea."
\v 33 Petrus zei daarop tegen Hem: "Al zou iedereen U afvallen, ik nooit!"
\v 34 Jezus antwoorde hem: "Waarlijk, ik verzeker je, voordat de haan kraait, zul je deze nacht driemaal zeggen dat je Mij niet kent."
\v 35 Petrus zei tegen Hem: "Zelfs al moest ik met U sterven, ik zal nooit zeggen dat ik U niet ken. Zo spraken ook de andere discipelen.
\v 36 Daarna ging Jezus met hen naar een plaats, genaamd Getsemane, en Hij zei tegen de discipelen: "Blijven jullie hier zitten, dan ga Ik daar bidden."
\v 37 Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs mee. Toen begon Hij zich bedroefd en angstig te voelen
\v 38 en zei tegen hen: "Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier en waak met Mij."
\v 39 En Hij ging nog een stukje verder, knielde toen en bad diep voorovergebogen: "Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker aan Mij voorbijgaan; maar laat het niet gebeuren zoals Ik wil, maar zoals U het wilt."
\v 40 Hij liep terug naar zijn discipelen en zag dat ze sliepen. Hij zei tegen Petrus: "Konden jullie niet eens één uur met Mij waken?
\v 41 Blijf wakker en bidt dat je niet in beproeving komt; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak."
\v 42 Voor de tweede keer liep Hij van hen weg en bad: "Mijn Vader, als deze beker niet aan mij voorbij kan gaan zonder dat Ik uit die drink, laat dan Uw wil gebeuren!"
\v 43 Toen Hij weer terugkwam, zag Hij dat ze weer sliepen, want ze waren zeer vermoeid.
\v 44 Hij liet hen daar achter en ging weer wat verder en bad voor de derde keer opnieuw met dezelfde woorden.
\v 45 Daarna kwam Hij weer bij de discipelen en zei tegen hen: "Slapen en rusten jullie nu nog steeds? Het moment is aangebroken dat de Mensenzoon wordt uitgeleverd in de handen van zondaren.
\v 46 Sta op, laten wij gaan. Kijk, degene die Mij uitlevert, is vlakbij."
\v 47 En terwijl Hij nog sprak, kwam Judas er aan, één van de twaalf, en met hem een grote menigte met zwaarden en stokken, gezonden door de overpriesters en oudsten van het volk.
\v 48 Met hen had Judas een teken afgesproken: 'Die ik zal kussen, die is het; die moet je gevangen nemen.'
\v 49 En direct liep hij op Jezus af en zei: "Wees gegroet, Rabbi", en kuste Hem.
\v 50 Maar Jezus zei tegen hem: "Vriend, waarvoor ben je hier gekomen?" Daarop kwamen ze dichterbij, grepen Jezus vast en namen Hem gevangen.
\v 51 Eén van Jezus' discipelen greep zijn zwaard en trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het oor af.
\v 52 Toen zei Jezus tegen hem: "Breng uw zwaard weer op zijn plaats, want iedereen, die naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen.
\v 53 Of denken jullie, dat Ik mijn Vader niet kan aanroepen en Hij zal Mij direct meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking stellen?
\v 54 Hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, die zeggen, dat het zo moet gebeuren?"
\v 55 Toen zei Jezus tegen de menigte: "Als tegen een rover zijn jullie met zwaarden en stokken uitgetrokken om Mij gevangen te nemen? Dagelijks zat Ik in de tempel te leren, maar toen hebben jullie Mij niet gevangen genomen.
\v 56 Maar dit alles is gebeurd, zodat de schriften van de profeten in vervulling zouden gaan." Daarop lieten alle discipelen Hem alleen en vluchtten.
\v 57 Zij die Jezus gevangen genomen hadden, leidden Hem voor aan Kajafas, de hogepriester, bij wie de schriftgeleerden en oudsten bijeengekomen waren.
\v 58 Petrus volgde Hem op een afstand tot aan de hof van de hogepriester; daar binnengekomen ging hij tussen de dienaars zitten om de afloop te zien.
\v 59 De overpriesters en de gehele Raad probeerden een valse getuigenverklaring tegen Jezus te vinden om Hem ter dood te veroordelen, maar zij vonden er geen,
\v 60 hoewel zich veel valse getuigen meldden.
\v 61 Tenslotte traden er twee op, die verklaarden: "Deze man heeft gezegd: 'Ik kan de tempel van God afbreken en binnen drie dagen weer opbouwen.'"
\v 62 De hogepriester stond op en zei tegen Hem: "Geeft U geen antwoord? Wat getuigen ze tegen U?*
\v 63 Maar Jezus bleef zwijgen. De hogepriester zei tegen Hem: "Ik bezweer U bij de levende God, dat U ons zegt, of U de Christus, de Zoon van God, bent."
\v 64 Jezus zei tegen hem: "U hebt het gezegd. Maar Ik zeg jullie, van nu aan zullen jullie de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en Hem zien komen op de wolken van de hemel."
\v 65 Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: "Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben wij nog getuigen nodig? Nu hebben jullie de godslastering zelf gehoord. Wat denken jullie?"
\v 66 Zij antwoordden: "Hij is schuldig en verdient de doodstraf."
\v 67 Daarop spuwden zij Hem in het gezicht en stompten Hem met vuisten;
\v 68 anderen sloegen Hem in het gezicht en zeiden: "Profeteer ons, Christus, wie is het, die u geslagen heeft?"
\v 69 Petrus zat buiten in de hof toen er een slavin naar hem toe kwam en zei: "Jij hoort ook bij Jezus, de Galileeër."
\v 70 Maar hij ontkende dat zeer stellig zodat allen het konden horen en zei: "Ik weet niet waar je het over hebt."
\v 71 Toen hij naar het portaal ging, zag een andere hem en zij zei tegen hen, die daar waren: "Die man was ook bij Jezus, de Nazoreeër."
\v 72 En opnieuw ontkende hij het stellig met een eed: "Ik ken die man niet."
\v 73 Even later kwamen omstanders naar Petrus toe en zeiden: "Ook jij hoort wel degelijk bij hen, want ook je accent verraadt je."
\v 74 Daarop begon hij te vloeken en bezwoer hen: "Ik ken die man niet."
\v 75 En meteen kraaide een haan. En Petrus herinnerde zich de woorden van Jezus: 'Voordat de haan kraait, zul jij driemaal zeggen dat je Mij niet kent.' En hij ging naar buiten en huilde bitter.
\s5
\c 27
\p
\v 1 Toen het morgen geworden was, namen alle overpriesters en de oudsten van het volk het besluit om Jezus te doden.
\v 2 En zij boeiden Hem, leidden Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus, de stadhouder.
\v 3 Toen kreeg Judas die Hem verraden had, berouw, omdat hij zag dat Hij veroordeeld was en hij bracht de dertig zilverstukken bij de overpriesters en oudsten terug,
\v 4 en zei: "Ik heb gezondigd, onschuldig bloed verraden!" Maar zij zeiden: "Wat gaat dat ons aan? Dat is jouw probleem!"
\v 5 Judas gooide de zilverstukken de tempel in. Toen liep hij weg en hing zichzelf op.
\v 6 De overpriesters namen de zilverstukken en zeiden: "Wij mogen die niet in de offerkist doen, want het is bloedgeld."
\v 7 En zij namen het besluit daarvoor het land van de pottenbakker te kopen als begraafplaats voor de vreemdelingen.
\v 8 Daarom heet dat land Bloedakker, tot op deze dag.
\v 9 Toen werd vervuld wat gesproken is door de profeet Jeremia, toen hij zei: "Zij namen de dertig zilverstukken. Dat was wat zij een man van het volk Israël waard vonden.
\v 10 Ze kochten daarmee het land van de pottenbakker. Dit moest ik zeggen van de Heer."
\v 11 Jezus werd naar de stadhouder gebracht. En de stadhouder ondervroeg Hem: "Bent U de Koning van de Joden?" Jezus zei: "U zegt het zelf."
\v 12 En op de beschuldiging die de overpriesters en oudsten tegen Hem inbrachten, antwoordde Hij niets.
\v 13 Toen zei Pilatus tegen Hem: "Hoort U niet, hoeveel zij tegen U getuigen?"
\v 14 En Hij antwoordde hem op geen enkele vraag, zodat de stadhouder zich zeer verwonderde.
\v 15 Nu was het de gewoonte van de stadhouder om bij elk feest een gevangene, die het volk kiest, vrij te laten.
\v 16 Barabbas nu was een een berucht gevangene.
\v 17 Omdat zij nu toch bijeen waren, zei Pilatus tegen hen: "Wie willen jullie dat ik zal vrijlaten, Barabbas of Jezus, die Christus genoemd wordt?"
\v 18 Want hij wist, dat zij Hem uit afgunst hadden overgeleverd.
\v 19 Terwijl hij op de rechterstoel zat, zond zijn vrouw hem de boodschap: "Bemoei je toch niet met die rechtvaardige, want ik heb vannacht in een droom veel geleden om Hem."
\v 20 Maar de overpriesters en de oudsten hitste de menigte op, om te vragen Barabbas vrij te laten en Jezus te laten doden.
\v 21 De stadhouder antwoordde en zei: "Wie van die twee willen jullie dat ik vrij laat?" Zij zeiden: "Barabbas."
\v 22 Pilatus zei tegen hen: "Wat moet ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt?" Zij zeiden allen: "Hij moet gekruisigd worden!"
\v 23 Hij zei: "Wat heeft Hij dan toch voor kwaad gedaan?"
Zij schreeuwden nog meer: "Hij moet gekruisigd worden!"
\v 24 Toen Pilatus zag, dat niets baatte, maar dat er integendeel oproer ontstond, nam hij water, waste zo zijn handen dat iedereen het zag en zei: "Ik ben onschuldig aan zijn bloed; jullie moeten zelf maar zien, wat ervan komt.".
\v 25 En het hele volk antwoordde: "Laat zijn bloed over ons komen en over onze kinderen!"
\v 26 Daarna liet hij Barabbas vrij, maar Jezus geselde hij en gaf Hem over om gekruisigd te worden.
\v 27 De soldaten van de stadhouder namen Jezus mee naar het gerechtsgebouw en riepen de hele afdeling soldaten samen.
\v 28 En zij trokken Hem zijn kleren uit en deden Hem een scharlaken mantel om;
\v 29 ook vlochten zij van doornen een kroon en zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in zijn rechterhand. Toen vielen zij voor Hem op de knieën en bespotten Hem met: "Wees gegroet, Koning van de Joden!"
\v 30 en spuugden op Hem, pakten de rietstok en sloegen Hem op het hoofd.
\v 31 Nadat zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit en deden Hem zijn kleren aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen.
\v 32 Bij het weggaan, troffen zij iemand uit Cyrene aan, die Simon heette en dwongen hem zijn kruis te dragen.
\v 33 En zij kwamen op een plaats: Golgota, dat betekent Schedelplaats,
\v 34 en zij gaven Hem wijn vermengd met gal te drinken. En toen Hij die proefde, wilde Hij niet drinken.
\v 35 Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij zijn kleren door erom te dobbelen,
\v 36 en bleven daar zitten om Hem te bewaken .
\v 37 En boven zijn hoofd hingen zij een bord met de beschuldiging: "Dit is Jezus, de Koning der Joden."
\v 38 Twee misdadigers werden met Hem gekruisigd, de één rechts, de ander links van Hem.
\v 39 En de voorbijgangers scholden Hem uit, schudden hun hoofd
\v 40 en zeiden: "U, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, als U de Zoon van God bent, en kom van dat kruis af!"
\v 41 Eveneens spotten de overpriesters samen met de schriftgeleerden en oudsten en zeiden:
\v 42 "Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Hij is de Koning van Israël; laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen in Hem geloven.
\v 43 Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld; laat die Hem nu verlossen, indien Hij van Hem houdt; want Hij heeft gezegd: 'Ik ben Gods Zoon.' "
\v 44 Op dezelfde wijze scholden ook de misdadigers, die met Hem gekruisigd waren, Hem uit.
\v 45 Omstreeks twaalf uur `s middags werd het donker in het hele land. Dit duurde tot drie uur.
\v 46 Om drie uur riep Jezus met luide stem, en zei: "Eli, Eli, lama sabachtani?" Dat is: "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?"
\v 47 Omstanders hoorden dit en zeiden: "Hij roept Elia".
\v 48 En meteen liep een van hen naar Hem toe nam een spons, drenkte die met zure wijn, stak het op een rietstok en gaf Hem te drinken.
\v 49 Maar de anderen zeiden: "Stil, laat ons zien, of Elia komt om Hem te redden."
\v 50 Jezus riep nogmaals met een luide stem en toen gaf Hij de geest.
\v 51 Op dat moment scheurde het voorhangsel van boven tot beneden in tweeën, en de aarde beefde, en de rotsen scheurden,
\v 52 en de graven gingen open en vele lichamen van ingeslapen heiligen werden opgewekt.
\v 53 Zij kwamen uit de graven. En nadat Jezus uit de dood was opgestaan, gingen zij naar de heilige stad Jeruzalem, waar zij aan veel verschenen.
\v 54 De hoofdman en degenen die met hem Jezus bewaakten, zagen de aardbeving en wat er plaats vond en raakten zeer bevreesd en zeiden: "Waarlijk dit was de Zoon van God."
\v 55 Daar waren veel vrouwen, die Jezus gevolgd hebben vanuit Galilea om Hem te dienen, op een afstand toe te kijken.
\v 56 Onder hen behoorden Maria van Magdala, Maria de moeder van Jakobus en Jozef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs.
\v 57 Toen het avond geworden was, kwam een rijk man van Arimatea, die Jozef heette en ook een discipel van Jezus was geworden.
\v 58 Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus het hem te geven.
\v 59 En Jozef nam het lichaam en wikkelde het in zuiver linnen,
\v 60 en hij legde het in zijn nieuwe graf, dat hij in de rots had laten uithouwen, en na een grote steen voor de ingang van het graf te hebben gewenteld, vertrok hij.
\v 61 Maria van Magdala en de andere Maria, waren daar en zaten tegenover het graf.
\v 62 De volgende dag, dat is de dag na de Voorbereiding, kwamen de overpriesters en de Farizeeën gezamenlijk bij Pilatus,
\v 63 en zeiden: "Heer, wij herinnerden ons, dat die verleider tijdens Zijn leven nog gezegd heeft: 'Na drie dagen word Ik opgewekt.'
\v 64 Geef daarom bevel het graf te verzegelen tot de derde dag; anders zouden zijn discipelen Hem kunnen stelen, en tot het volk zeggen: 'Hij is opgewekt uit de doden, en de laatste dwaling zou erger zijn dan de eerste.'"
\v 65 Pilatus zei tegen hen: "Hier hebben jullie een paar soldaten. Ga er naartoe en verzegel het graf naar jullie beste weten."
\v 66 Zij gingen erheen en verzekegelden het graf met de wacht, na de steen verzegeld te hebben.
\s5
\c 28
\p
\v 1 Laat na de sabbat, tegen het aanbreken van de eerste dag van de week, gingen Maria van Magdala en de andere Maria naar het graf kijken.
\v 2 Plotseling was er een grote aardbeving, want een engel van de Heer daalde uit de hemel neer, kwam dichterbij, rolde de steen weg en ging erop zitten.
\v 3 Zijn uiterlijk was als een bliksem en zijn kleren waren wit als sneeuw.
\v 4 De bewakers beefden van angst voor de engel en vielen als dood neer.
\v 5 Maar de engel richtte zich tot de vrouwen en zei: "Wees niet bang, want ik weet, dat jullie Jezus zoeken, de gekruisigde.
\v 6 Hij is hier niet, want Hij is immers opgewekt, zoals Hij gezegd heeft; kom, bekijk de plaats, waar Hij gelegen heeft.
\v 7 Ga direct naar zijn discipelen en zeg hen, dat Hij is opgestaan uit de dood. En zie, Hij gaat jullie voor naar Galilea; daar zullen jullie Hem zien. Zie, ik heb het jullie gezegd."
\v 8 Met angst en grote vreugde verlieten ze direkt het graf en renden om het Zijn discipelen te vertellen.
\v 9 Op dat moment kwam Jezus hen tegemoet en zei: "Wees gegroet." Zij naderden Hem, grepen zijn voeten en aanbaden Hem.
\v 10 Toen zei Jezus tegen hun: "Weest niet bang. Ga naar mijn broeders en vertel hun, dat zij naar Galilea moeten gaan en daar zullen zij Mij zien."
\v 11 Toen zij onderweg waren, gingen enkele van de bewakers naar de stad om de overpriesters alles te vertellen wat er gebeurd was.
\v 12 In een vergadering met de oudsten besloten zij de soldaten veel geld te geven,
\v 13 en zij zeiden: "Zeg maar, dat Zijn discipelen 's nachts gekomen zijn en Hem hebben gestolen, terwijl wij sliepen.
\v 14 Als de gouverneur dit hoort, zullen wij er voor zorgen, dat jullie buiten schot blijven."
\v 15 Zij namen het geld aan en deden wat hun was opgedragen. En dit gerucht is onder de Joden verspreid tot de dag van vandaag.
\v 16 En de elf discipelen vertrokken naar Galilea, naar de berg, waar Jezus hen had onderricht.
\v 17 En toen zij Hem zagen, aanbaden zij Hem, maar sommigen twijfelden.
\v 18 En Jezus kwam dichterbij en zei: "Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde.
\v 19 Ga dan heen, maak al de volken tot mijn discipelen en doop hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en leer hen te gehoorzamen al wat Ik jullie opgedragen heb.
\v 20 Onthoud dit: Ik ben met jullie alle dagen tot aan de voleinding van de wereld."