This commit is contained in:
drewc 2023-05-10 18:23:48 +02:00
commit 51f41fceab
2 changed files with 1050 additions and 0 deletions

998
44-JHN.usfm Normal file
View File

@ -0,0 +1,998 @@
\id JHN Unlocked Literal Bible
\ide UTF-8
\h JOHN
\toc1 John
\toc2 John
\toc3 Jhn
\mt1 JOHN
\s5
\c 1
\p
\v 1 In het begin was er het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.
\v 2 Dit was in het begin bij God.
\v 3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder God is geen ding geworden dat geworden is.
\v 4 In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen.
\v 5 Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.
\v 6 Er kwam een mens die van God was gezonden en Johannes heette.
\v 7 Hij kwam als getuige van het licht zodat iedereen door hem tot geloof zou komen.
\v 8 Hij was het licht niet, maar kwam om van het licht te getuigen.
\v 9 Het echte licht dat ieder mens verlicht en in de wereld kwam.
\v 10 Hij was in de wereld en de wereld is door Hem geschapen en de wereld heeft Hem niet gekend.
\v 11 Hij kwam naar wie van Hem waren maar die hebben Hem niet aangenomen.
\v 12 Maar iedereen die Hem aangenomen heeft en in zijn naam geloven, die heeft Hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden.
\v 13 Zij zijn niet uit bloed, of uit de wil van het vlees, of uit de wil van een man geboren, maar uit God.
\v 14 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond. Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.
\v 15 Johannes heeft van Hem getuigd en geroepen: 'Hij is het, van wie ik zei: Hij die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was er al voor mij.'
\v 16 Want uit zijn volheid hebben we allemaal genade na genade ontvangen,
\v 17 want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen.
\v 18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de zijde van de Vader staat, heeft God bekend gemaakt.
\v 19 Dit is het getuigenis van Johannes toen de Joden priesters en Levieten vanuit Jeruzalem naar hem toe stuurden om hem te vragen: "Wie ben jij?"
\v 20 Hij bekende - hij ontkende niet, maar bekende - "Ik ben de Christus niet."
\v 21 Dus vroegen ze hem: "Wie ben jij dan? Ben jij Elia?" Hij zei: "Ik ben het niet." Ze zeiden: "Ben je de profeet?" Hij antwoordde: "Nee."
\v 22 Toen zeiden ze tegen hem: "Zeg ons wie je bent zodat we een antwoord kunnen geven aan degenen die ons hebben gestuurd". "Wat zeg je over jezelf?"
\v 23 Hij zei: "Ik ben een stem die roept in de woestijn: 'Maak de weg van de Here recht', precies zoals de profeet Jesaja zei."
\v 24 Nu werden er enkele van de Farizeeën gestuurd,
\v 25 en zij vroegen hem en zeiden tegen hem: "Waarom doop je dan als je niet de Christus bent, of Elia, of de profeet?"
\v 26 Johannes antwoordde hun en zei: "Ik doop met water. Maar onder jullie staat iemand die jullie niet kennen.
\v 27 Hij is degene die na mij komt en van wie ik niet waardig ben de riem van zijn sandaal los te maken."
\v 28 Dit gebeurde in Bethanië, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes aan het dopen was.
\v 29 De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zei: Kijk, daar is het lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt.
\v 30 Dit is degene van wie ik zei: 'Degene die na mij komt is meer dan ik, want hij was er al vóór mij.
\v 31 Tot nu toe wist ik niet van Hem, maar om Hem ben ik gekomen om Hem aan de Israëlieten bekend te maken en hen met water te dopen.'
\v 32 Johannes getuigde en zei: "Ik zag de Geest als een duif uit de hemel neerdalen, en hij bleef op hem.
\v 33 Ik herkende hem niet, maar Hij die mij stuurde om met water te dopen, zei tegen mij: 'Degene op wie je de Geest ziet neerdalen en blijven, is degene die zal dopen met de Heilige Geest.'
\v 34 En ik heb gezien en getuigd dat Hij de Zoon van God is.
\v 35 De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen.
\v 36 Ze zagen Jezus voorbij lopen en Johannes zei: "Kijk, het Lam van God!"
\v 37 Zijn twee discipelen hoorden hem dat zeggen en volgden Jezus.
\v 38 Toen keerde Jezus zich om en zag dat ze hem volgden en zei tegen hen: "Wat zoeken jullie?" Ze antwoordden: "Rabbi" (wat vertaald is met "Leraar"), "waar verblijft U?"
\v 39 Hij zei tegen hen: "Kom maar kijken." Toen zagen ze waar hij verbleef; ze bleven die dag bij hem, want het was ongeveer het tiende uur.
\v 40 Een van de twee die Johannes hoorden spreken en daarna Jezus volgden, was Andreas, de broer van Simon Petrus.
\v 41 Hij vond eerst zijn eigen broer Simon en zei tegen hem: "Wij hebben de Messias gevonden" (wat vertaald wordt met "Christus").
\v 42 Hij bracht hem bij Jezus. Jezus keek hem aan en zei: "Jij bent Simon, de zoon van Johannes. Je zult Kefas heten" (wat vertaald wordt met Petrus).
\v 43 De volgende dag toen Jezus wilde vertrekken om naar Galilea te gaan, vond hij Filippus en zei tegen hem: "Volg mij."
\v 44 Nu kwam Filippus uit Betsaïda, de stad van Andreas en Petrus
\v 45 Filippus vond Natanael en zei tegen hem: "Degene over wie Mozes in de wet schreef en de profeten, hebben wij gevonden: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth."
\v 46 Nathanael zei tegen hem: "Kan er iets goeds uit Nazareth komen?" Filippus zei tegen hem: 'Kom en zie.'
\v 47 Jezus zag Natanael naar hem toe komen en zei over hem: "Zie, een echte Israëliet, in wie geen bedrog is!"
\v 48 Nathanael zei tegen hem: "Hoe ken je mij?" Jezus antwoordde en zei tegen hem: "Voordat Filippus je riep, zag ik je onder de vijgenboom zitten."
\v 49 Nathanael antwoordde: "Rabbi, U bent de Zoon van God! U bent de koning van Israël!"
\v 50 Jezus antwoordde en zei tegen hem: "Omdat ik tegen je zei: 'Ik zag je onder de vijgenboom', geloof je? Je zult grotere dingen zien dan dit."
\v 51 Toen zei hij: "Voorwaar, voorwaar, ik zeg je, je zult de hemelen geopend zien en de engelen van God zien opstijgen en neerdalen op de Zoon des Mensen."
\s5
\c 2
\p
\v 1 En op de derde dag was er een bruiloft in het dorp Kana in Galilea en de moeder van Jezus was daar;
\v 2 en ook Jezus en zijn discipelen waren uitgenodigd voor de bruiloft.
\v 3 En toen er gebrek aan wijn kwam, zei de moeder van Jezus tegen Hem: Zij hebben geen wijn.
\v 4 En Jezus zei tegen haar: Vrouw, waarom kom je naar mij? Mijn tijd is nog niet gekomen.
\v 5 Zijn moeder zei tegen de bedienden: Wat Hij jullie ook zegt, doe dat!
\v 6 Nu waren daar zes stenen watervaten neergezet volgens het reinigingsgebruik van de Joden, elk met een inhoud van twee of drie metreten.\f + \ft 1 metreet is ongeveer 40 liter \f*
\v 7 Jezus zei: "Vul de vaten met water." En zij vulden ze tot de rand.
\v 8 En Hij zei tegen hen: "Schep nu en breng het naar de leider van het feest." En zij brachten het.
\v 9 Toen de leider van het feest het water proefde, dat wijn geworden was wist hij niet waar deze vandaan kwam maar de bedienden die het water geschept hadden wisten het. De leider van het feest riep de bruidegom en zei tegen hem:
\v 10 "Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er goed gedronken is, de mindere; jij daarentegen hebt de goede wijn bewaard tot dit tijdstip."
\v 11 Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen in het dorp Kana in Galilea en Hij heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem.
\v 12 Daarna ging Hij naar Kafarnaüm, Hij, zijn moeder, broers en zijn discipelen en bleven daar enkele dagen.
\v 13 En het was bijna Pascha van de Joden en Jezus vertrok naar Jeruzalem.
\v 14 En Hij vond in de tempel de verkopers van runderen en schapen en duiven, en de wisselaars, die daar zaten.
\v 15 En Hij maakte een zweep van touw en dreef iedereen uit de tempel, de schapen en de runderen; en het geld van de wisselaars wierp Hij op de grond en hun tafels gooide Hij omver.
\v 16 En tegen de duivenverkopers zei Hij: "Neem alles hier vandaan, maak het huis van mijn Vader niet tot een marktplaats."
\v 17 En zijn discipelen herinnerden zich, dat er geschreven staat: "De ijver voor Uw huis zal Mij verteren."
\v 18 Toen reageerden de Joodse autoriteiten en zeiden tegen Hem: "Welk teken toont U ons, dat U dit mag doen?"
\v 19 Jezus antwoordde: "Breek deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem opbouwen."
\v 20 De Joden zeiden: "Het duurde zesenveertig jaar om deze tempel te bouwen en U zult hem binnen drie dagen opnieuw bouwen?"
\v 21 Maar Hij sprak over de tempel van Zijn lichaam.
\v 22 Toen Hij opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Jezus gesproken had.
\v 23 En terwijl Hij op het Paasfeest in Jeruzalem was, geloofden velen in Zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die Hij uitvoerde,
\v 24 maar Jezus vertrouwde Zichzelf niet aan hun toe, omdat Hij hen allemaal kende
\v 25 en omdat het voor Hem niet nodig was dat iemand over de mens getuigde. Hij wist immers zelf wat in de mens was.
\s5
\c 3
\p
\v 1 En er was iemand uit de Farizeeën, zijn naam was Nikodemus, een overste van de Joden;
\v 2 deze man kwam 's nachts tot Hem en zei: "Rabbi, wij weten, dat U van God gekomen bent als leraar; want niemand kan die tekenen doen, die U doet, tenzij God met Hem is."
\v 3 Jezus antwoordde: "Waarlijk, ik verzeker je, tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien."
\v 4 Nikodemus zei tegen Hem: "Hoe kan een mens geboren worden, als hij oud is? Kan hij dan voor de tweede keer in de moederschoot gaan en geboren worden?"
\v 5 Jezus antwoordde: "Waarlijk, ik verzeker je, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan.
\v 6 Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest.
\v 7 Verwonder je niet, dat Ik tegen je zei: 'Jullie moeten opnieuw geboren worden.'
\v 8 De wind blaast waarheen hij wil en je hoort zijn geluid, maar je weet niet, waar het vandaan komt of waar het heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is."
\v 9 Nikodemus antwoordde Hem: "Hoe kan dit gebeuren?"
\v 10 Jezus antwoordde hem: "Jij bent de leraar van Israël, en deze dingen begrijp je niet?
\v 11 Waarlijk, Ik verzeker je: wij spreken van wat wij weten en wij getuigen van wat wij gezien hebben, en jij neemt ons getuigenis niet aan.
\v 12 Indien Ik jullie van het aardse gesproken heb, zonder dat je gelooft, hoe zullen jullie geloven wanneer Ik van het hemelse spreek?
\v 13 En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel is neergedaald, de Mensenzoon.
\v 14 En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Mensenzoon verhoogd worden,
\v 15 zodat iedereen die in Hem gelooft, eeuwig leven zal hebben.
\v 16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, zodat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.
\v 17 Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gestuurd, om de wereld te veroordelen, maar zodat de wereld door Hem behouden zal worden.
\v 18 Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.
\v 19 Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen en de mensen de duisternis liever hebben gehad dan het licht, want hun werken waren slecht.
\v 20 Want een ieder die kwaad uitvoert haat het licht, en gaat niet naar het licht, zodat zijn werken niet aan de dag komen;
\v 21 maar wie in waarheid handelt gaat naar het licht, zodat van zijn werken blijkt dat zij in God verricht zijn."
\v 22 Daarna ging Jezus met zijn discipelen naar het land van Judea en Hij verbleef daar met hen en doopte.
\v 23 Maar ook Johannes doopte, in Enon bij Salim, omdat daar veel water was, en de mensen kwamen daar en lieten zich dopen;
\v 24 want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.
\v 25 Er ontstond toen onenigheid tussen de discipelen van Johannes met een Jood over de reiniging.
\v 26 En zij kwamen naar Johannes en zeiden tegen hem: "Rabbi, de man die met u was aan de overkant van de Jordaan en van wie u getuigd hebt, doopt en iedereen gaat naar Hem toe."
\v 27 Johannes antwoordde: "Geen mens kan iets ontvangen tenzij het hem uit de hemel gegeven wordt.
\v 28 Jullie kunnen getuigen, dat ik gezegd heb: 'Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor Hem uit gezonden.'
\v 29 Die de bruid heeft, is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom, die erbij staat en naar hem luistert, is blij dat hij de stem van de bruidegom hoort. Zo word ook ik met blijdschap vervuld.
\v 30 Hij moet groter worden, ik moet minder worden.
\v 31 Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde voortkomt, is aards en spreekt van de aarde.
\v 32 Die uit de hemel komt, is boven allen; wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij en zijn getuigenis neemt niemand aan.
\v 33 Wie zijn getuigenis aanvaardt, heeft bezegeld, dat God waarachtig is.
\v 34 Want Hij, die God gezonden heeft, die spreekt de woorden van God, want Hij geeft de Geest niet met mate.
\v 35 De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven.
\v 36 Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de woede van God blijft op hem."
\s5
\c 4
\p
\v 1 Toen de Heer vernam dat de Farizeeën gehoord hadden dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes,
\v 2 (hoewel Jezus niet zelf doopte, maar zijn discipelen)
\v 3 verliet Hij Judea en ging weer terug naar Galilea.
\v 4 Daarvoor moest Hij door Samaria.
\v 5 Zo kwam Hij bij de Samaritaanse stad Sichar, dichtbij het veld dat Jakob aan zijn zoon Jozef had gegeven, waar de bron van Jakob was.
\v 6 Jezus was vermoeid van de reis en bleef zo bij de bron zitten. Het was ongeveer twaalf uur 's middags.
\v 7 Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zei tegen haar: "Geef Mij wat te drinken."
\v 8 Zijn discipelen waren naar de stad gegaan om eten te kopen.
\v 9 De Samaritaanse vrouw zei tegen Hem: "Hoe kunt U als Jood, van mij een Samaritaanse vrouw, wat te drinken vragen?" (Want Joden gaan niet om met Samaritanen.)
\v 10 Jezus antwoordde haar: "Als jij de gift van God kende en wist Wie het is die tegen jou zegt: 'Geef Mij wat te drinken', dan zou jij het Hem gevraagd hebben, en Hij zou je levend water gegeven hebben."
\v 11 Zij zei tegen Hem: "Heer, U hebt niets om water te putten, het is een diepe put, hoe komt U dan aan het levend water?
\v 12 Bent U dan belangrijker dan onze voorvader Jakob die ons de put gaf en er zelf uit dronk met zijn zonen en zijn vee?"
\v 13 Jezus antwoordde haar: "Iedereen die van dit water drinkt, zal weer dorst krijgen,
\v 14 maar wie van het water drinkt dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water wat Ik geef, wordt een bron waaruit eeuwig leven opspringt."
\v 15 De vrouw zei tegen Hem: "Heer, geef mij dat water zodat ik geen dorst meer zal hebben en ook niet meer hiernaar toe hoef te komen om water te putten."
\v 16 Hij zei tegen haar: "Ga, roep je man en kom samen terug."
\v 17 De vrouw antwoordde: "Ik heb geen man." Jezus zei tegen haar: "Dat is juist wat je zegt : 'Ik heb geen man,'
\v 18 want jij hebt vijf mannen gehad en die je nu hebt, is jouw man niet, hierin heb je de waarheid gesproken."
\v 19 De vrouw zei tegen Hem: "Heer, ik merk dat U een profeet bent.
\v 20 Onze voorouders vereerden God op deze berg, maar jullie zeggen dat men God in Jeruzalem moet aanbidden."
\v 21 Jezus zei tegen haar: "Geloof Mij, vrouw, de tijd komt, dat jullie niet op deze berg en ook niet in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden.
\v 22 Jullie weten niet wat jullie vereren, wij aanbidden wat wij weten, want de redding is uit de Joden,
\v 23 maar de tijd komt en is nu gekomen, dat de echte aanbidders de Vader vereren in geest en waarheid, want ook de Vader zoekt naar mensen die Hem zo aanbidden.
\v 24 God is geest, en wie Hem aanbidden horen Hem te aanbidden in geest en in waarheid."
\v 25 De vrouw zei tegen Hem: "Ik weet dat de Messias komt, die Christus genoemd wordt en wanneer Die komt, zal Hij ons alles verkondigen."
\v 26 Jezus zei tegen haar: "Ik, die met je spreek, ben het."
\v 27 En op dat moment kwamen Zijn discipelen terug en waren verbaasd dat Hij met een vrouw in gesprek was, en toch zei niemand van hen: "Wat zoekt U," of: "Waarom bent U met haar in gesprek?"
\v 28 De vrouw liet haar kruik staan, ging naar de stad en zei tegen de mensen:
\v 29 "Kom met mij mee en ontmoet een Man Die mij alles kon vertellen wat ik gedaan heb, zou het kunnen dat Hij de Messias is?"
\v 30 Ze verlieten de stad en gingen naar Hem toe.
\v 31 Intussen spoorden Zijn discipelen Hem aan met: "Rabbi, eet."
\v 32 Hij zei echter tegen hen: "Ik heb voedsel te eten, waar jullie niet van weten."
\v 33 De discipelen zeiden tegen elkaar: "Heeft iemand Hem iets te eten gebracht?"
\v 34 Jezus zei tegen hen: "Mijn voeding is, dat Ik de wil doe van Degene die Mij gezonden heeft en Zijn werk voltooien.
\v 35 Zeggen jullie niet: 'Nog vier maanden, dan komt de oogst?' Ik zeg jullie, kijk om je heen dan zie je dat de velden rijp zijn om geoogst te worden.
\v 36 Diegene die oogst, ontvangt zijn loon en verzamelt vruchten voor het eeuwig leven, zodat de zaaier en de maaier samen kunnen vieren.
\v 37 Want deze uitspraak is waar: 'De een zaait, de ander maait.'
\v 38 Ik heb jullie erop uitgestuurd om te oogsten waar je geen moeite voor hebt gedaan, anderen hebben hard gewerkt en jullie hebben de vruchten van hun werk geoogst."
\v 39 Vele Samaritanen van die stad kwamen tot geloof in Hem, vanwege wat de vrouw vertelde en bevestigde: 'Hij kon mij alles vertellen wat ik heb gedaan.'
\v 40 Daarom kwamen de Samaritanen bij Hem en zij nodigden Hem uit bij hen te blijven; Hij bleef daar twee dagen.
\v 41 Veel meer kwamen tot geloof door wat Hij zei.
\v 42 Zij zeiden tegen de vrouw: "Wij geloven nu niet meer om wat jij zei, maar wij hoorden nu zelf en zijn ervan overtuigd dat Hij werkelijk de Redder van de wereld is."
\v 43 Na die twee dagen vertrok Hij vandaar naar Galilea,
\v 44 want Jezus had zelf verklaard, dat een profeet in zijn vaderland niet geëerd wordt.
\v 45 Toen Hij in Galilea aankwam, ontvingen de Galileeërs Hem, omdat zij alles gezien hadden wat Hij op het feest in Jeruzalem gedaan had, want zij waren ook naar het feest geweest.
\v 46 Nu kwam Hij weer naar Kana in Galilea, waar Hij water in wijn had veranderd. Daar was een hoge functionaris uit Kafarnaüm, van wie de zoon ziek was.
\v 47 Omdat hij hoorde dat Jezus van Judea naar Galilea gekomen was, zocht hij Hem op met het verzoek aan Jezus om met hem mee te gaan om zijn zoon, die op sterven lag, te genezen.
\v 48 Jezus zei tegen hem: "Tenzij jullie tekenen en wonderen zien, geloven jullie niet."
\v 49 De hoge functionaris zei tegen Hem: "Heer, kom toch mee voordat mijn kind sterft."
\v 50 Jezus zei tegen hem: "Ga naar huis, je zoon leeft!" De man geloofde wat Jezus tegen hem zei en keerde terug naar huis.
\v 51 Terwijl hij onderweg was, kwamen zijn bedienden hem tegemoet en vertelden hem dat zijn zoon leefde.
\v 52 Hij vroeg hun hoe laat het was toen de genezing intrad. Zij antwoorden: "Gisteren op het zevende uur werd hij koortsvrij."
\v 53 Toen besefte de vader dat dat precies de tijd was dat Jezus tegen hem had gezegd: 'Je zoon zal leven.' En hij kwam tot geloof en al zijn huisgenoten.
\v 54 Dit was het tweede teken dat Jezus verrichte toen Hij terugkeerde van Judea naar Galilea.
\s5
\c 5
\p
\v 1 Daarna was er een feest van de Joden en Jezus ging naar Jeruzalem.
\v 2 Nu is er in Jeruzalem bij de Schapenpoort een bad, dat in het Hebreeuws de bijnaam Betesda draagt, met vijf zuilengangen.
\v 3 Daarin lag een menigte zieken, blinden, verlamden en verschrompelden, [die wachtten op de beweging van het water.
\v 4 Want van tijd tot tijd daalde een engel van de Heer neer in het bad; dan bewoog het water; wie er dan het eerst in kwam na de beweging van het water, werd gezond, wat voor ziekte hij ook had.]
\v 5 En daar was een man, die al achtendertig jaar lang ziek geweest was.
\v 6 Toen Jezus hem zag liggen en wist dat hij daar al een lange tijd was, zei Hij tegen hem: "Wil jij gezond worden?"
\v 7 De zieke antwoordde Hem: "Heer, ik heb geen mens om mij in het water te helpen zodra er beweging in het water komt, terwijl ik onderweg ben gaat een ander erin vóór mij."
\v 8 Jezus zei tegen hem: "Sta op, pak je matras op en loop."
\v 9 En meteen werd de man gezond en pakte zijn matras op en liep. Nu was het sabbat op die dag.
\v 10 De Joden dan zeiden tegen de genezen man: "Het is sabbat en dan mag jij je matras niet dragen."
\v 11 Maar hij antwoordde hun: "Degene die mij gezond heeft gemaakt, die heeft tegen mij gezegd: "Pak je matras op en loop."
\v 12 Zij vroegen hem: "Wie is de man, die tegen jou gezegd heeft: 'Pak je matras op en loop'?"
\v 13 En de genezen man wist niet wie het was; want Jezus was verdwenen vanwege de menigte.
\v 14 Daarna vond Jezus hem in de tempel en zei tegen hem: "Zie, je bent gezond geworden; zondig niet meer zodat iets ergers niet zal overkomen."
\v 15 De man ging heen en zei tegen de Joden, dat het Jezus was die hem gezond gemaakt had.
\v 16 En daarom wilden de Joden Jezus vervolgen, omdat Hij deze dingen op sabbat deed.
\v 17 Maar Hij antwoordde hun: "Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook."
\v 18 Daarom trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde en Zich dus met God gelijkstelde.
\v 19 Jezus antwoordde en zei tegen hen: "Waarlijk, Waarlijk, Ik verzeker jullie, de Zoon kan niets doen uit Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat de Vader doet, dat doet de Zoon op dezelfde wijze.
\v 20 Want de Vader heeft de Zoon lief en toont Hem al wat Hij zelf doet, en Hij zal Hem grotere werken tonen dan deze, zodat jullie verwonderd zullen zijn.
\v 21 Want zoals de Vader de doden opwekt en aan hen leven geeft, zo geeft ook de Zoon leven aan wie Hij wil.
\v 22 Want de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon overgedragen,
\v 23 zodat iedereen de Zoon zal eren net zoals zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet die Hem gezonden heeft.
\v 24 "Waarlijk, waarlijk, Ik verzeker jullie, wie mijn woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven.
\v 25 Waarlijk, waarlijk, Ik verzeker jullie, het tijdstip komt en is nu, dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen, en wie die horen, zullen leven.
\v 26 Want zoals de Vader leven heeft in Zichzelf, zo heeft ook de Zoon leven in Zichzelf; dat heeft de Vader Hem gegeven.
\v 27 En Hij heeft Hem macht gegeven om oordeel te vellen, omdat Hij de Mensenzoon is.
\v 28 Verwonder jullie hierover niet, want het tijdstip komt, dat allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen,
\v 29 en zij zullen tevoorschijn komen, wie het goede gedaan hebben, staat op om te leven, wie het kwade bedreven hebben, staat op om veroordeeld te worden.
\v 30 Ik kan uit Mijzelf niets doen. Zoals Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.
\v 31 Als Ik van Mijzelf getuig, is mijn getuigenis niet betrouwbaar.
\v 32 Een ander is het die van Mij getuigt, en Ik weet dat het getuigenis dat Hij van Mij aflegt, waar is.
\v 33 Jullie hebben boodschappers naar Johannes gezonden, en hij heeft van de waarheid getuigd.
\v 34 Maar het getuigenis dat ik ontvang is niet van een mens, Ik zeg dit, zodat jullie gered worden.
\v 35 Johannes was een lamp die brandde en helder scheen, en voor een tijd wilden jullie je in zijn licht verheugen.
\v 36 Maar het getuigenis dat ik heb is groter dan die van Johannes; want de werken die de Vader Mij gegeven heeft om te volbrengen, juist die werken die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft.
\v 37 En de Vader die Mij gezonden heeft, Die heeft van Mij getuigenis gegeven. Jullie hebben Zijn stem nooit gehoord of Zijn gedaante gezien,
\v 38 en Zijn woord hebben jullie niet blijvend in jullie, want jullie geloven niet in Diegene die Hij gezonden heeft .
\v 39 Jullie onderzoeken deze Schriften, want jullie denken daarin eeuwig leven te hebben, deze Schriften zijn het die van Mij getuigen,
\v 40 en jullie willen niet tot Mij komen om leven te hebben.
\v 41 Eer van mensen heb Ik niet nodig,
\v 42 maar Ik ken jullie, jullie hebben de liefde van God niet in jullie.
\v 43 Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader en jullie hebben Mij niet ontvangen; als een ander in zijn eigen naam komt, zouden jullie hem aannemen.
\v 44 Hoe kunnen jullie tot geloof komen, jullie die eer van elkaar aannemen en de eer die van de enige God komt niet zoeken?
\v 45 Denk niet dat Ik jullie zal aanklagen bij de Vader; jullie aanklager is Mozes, op wie jullie je hoop gevestigd hebben.
\v 46 Want als jullie Mozes geloofd hadden zouden jullie Mij geloven, want hij heeft van Mij geschreven.
\v 47 Maar als jullie zijn geschriften niet geloven, hoe zullen jullie mijn woorden geloven?"
\s5
\c 6
\p
\v 1 Daarna vertrok Jezus naar de overkant van de zee van Tiberias in Galilea.
\v 2 Een grote menigte volgde Hem, omdat ze de tekenen zagen die Hij had verricht op degenen die ziek waren.
\v 3 Jezus ging de berg op en ging daar met zijn dicipelen zitten.
\v 4 Het Joodse feest Pascha was nabij.
\v 5 Toen Jezus opkeek en zag dat er een grote groep mensen naar Hem was gekomen, zei Hij tegen Filippus: "Waar kunnen wij brood kopen om ze eten te geven?"
\v 6 Maar Jezus zei dit om Filippus op de proef te stellen, want Hij wist zelf wat Hij ging doen.
\v 7 Filippus antwoordde hem: "Tweehonderd denarius (zilverstukken) aan brood zou niet voldoende zijn voor iedereen om ook maar een beetje te hebben."
\v 8 Een van Zijn discipelen, Andreas, de broer van Simon Petrus, zei tegen Hem:
\v 9 "Hier is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft; maar wat betekent dit voor zoveel mensen?"
\v 10 Jezus zei: "Laat de mensen gaan zitten." Er was veel gras op die plaats. De mannen gingen zitten, ongeveer zon vijfduizend in totaal.
\v 11 Jezus nam toen de broden, hij dankte God hiervoor en verdeelde het onder hen die daar zaten. Hetzelfde deed Hij over de vissen en gaf alle mensen zoveel als zij wilden.
\v 12 Toen de menigte genoeg gegeten had, zei Hij tegen zijn discipelen: "Verzamel de overgebleven stukken brood en vis, zodat er niets weggegooid wordt."
\v 13 Zij verzamelden die dus en vulden twaalf manden met brokken van de vijf gerstebroden, die overgebleven waren nadat iedereen gegeten had.
\v 14 Toen de mensen dit teken zagen, zeiden ze tegen elkaar: "Hij moet wel de Profeet zijn die in de wereld zou komen."
\v 15 Toen Jezus zich realiseerde dat ze op het punt stonden te komen en hem met geweld te grijpen om hem koning te maken, trok hij zich weer alleen de berg op.
\v 16 Toen het avond was geworden, gingen zijn discipelen naar het meer.
\v 17 Zij stapten in een boot en voeren over het meer naar Kafarnaüm. Het was al donker geworden en Jezus was nog niet naar hen toe gekomen.
\v 18 Er stak een harde wind op en het meer werd onstuimig.
\v 19 Toen zij ongeveer vijf of zes kilometer geroeid hadden, zagen zij Jezus over het meer lopen richting de boot en zij werden bang.
\v 20 Maar Hij zei tegen hen: "Ik ben het, wees niet bang."
\v 21 Zij wilden Hem graag in de boot nemen en meteen bereikte de boot het land waar ze naar toe gingen.
\v 22 De volgende dag zag de menigte, die aan de overkant van het meer stond, dat er geen andere boot was geweest dan deze, en dat Jezus niet in de boot was gestapt met zijn discipelen, maar dat zijn discipelen alleen waren weggevaren.
\v 23 En andere kleine boten uit Tiberias kwamen dichtbij de plaats waar zij het brood hadden gegeten, nadat de Heer ervoor gedankt had.
\v 24 Toen de menigte zag, dat Jezus daar niet was en ook Zijn discipelen niet, voeren zij met hun bootjes naar Kafarnaüm om Jezus te zoeken.
\v 25 Nadat zij Hem aan de overkant van het meer hadden gevonden, vroegen zij Hem: "Rabbi, wanneer bent U hier aangekomen?"
\v 26 Jezus antwoordde hen en zei: "Waarlijk, ik verzeker jullie, jullie zoeken Mij, niet omdat jullie wonderen hebben gezien, maar omdat jullie aten van het brood en verzadigd waren.
\v 27 Werk niet voor voedsel dat bederft, maar werk voor voedsel dat eeuwig leven geeft, die de Mensenzoon jullie geven zal; want aan Hem heeft God, de Vader, Zijn volmacht gegeven."
\v 28 Zij zeiden tegen Hem: "Wat moeten wij doen, zodat wij de werken van God mogen doen?"
\v 29 Jezus antwoordde en zei tegen hen: "Dit is het werk van God, dat jullie in Hem geloven, die God gezonden heeft."
\v 30 En zij zeiden tegen Hem: "Welk teken gaat U dan doen, zodat wij het kunnen zien en U geloven? Wat voor werk doet U dan?
\v 31 Onze voorouders hebben manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven is: 'Hij gaf hun brood uit de hemel om te eten.'"
\v 32 Jezus zei tegen hen: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, het was niet Mozes die jullie brood uit de hemel heeft gegeven, maar het is mijn Vader die jullie het echte brood uit de hemel geeft;
\v 33 want dát is het brood van God, dat uit de hemel neerkomt en aan de wereld het leven geeft."
\v 34 Zij zeiden dan tegen Hem: "Heer, geef ons altijd dit brood."
\v 35 Jezus zei tegen hen: "Ik ben het brood van het leven; wie naar Mij komt, zal nooit meer honger hebben en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben.
\v 36 Maar Ik heb jullie gezegd, ook al hebben jullie Mij werkelijk gezien, jullie geloven niet.
\v 37 Iedereen die de Vader aan Mij geeft, zal naar Mij komen, en wie naar Mij komt, zal Ik zeker niet wegsturen.
\v 38 Want Ik ben uit de hemel neergedaald, niet om Mijn wil te doen, maar de wil van Hem die Mij gezonden heeft.
\v 39 En dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft, dat ik niemand van wie Hij Mij gegeven heeft, verloren laat gaan, maar dat ik hen allen laat opstaan op de laatste dag;
\v 40 Want dit is de wil van mijn Vader, dat een ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft; en Ikzelf zal hem opwekken op de laatste dag."
\v 41 De Joden mopperden over Hem, omdat Hij gezegd had: "Ik ben het brood dat uit de hemel neergedaald is."
\v 42 En zij zeiden: "Is dit niet Jezus, de zoon van Jozef, van wie wij de vader en moeder kennen? Hoe kan Hij nu zeggen: 'Ik ben uit de hemel neergedaald'?"
\v 43 Jezus antwoordde en zei tot hen: "Mopper niet onder elkaar.
\v 44 Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader die Mij gezonden heeft, hem bij Mij brengt, en Ik zal hem opwekken op de laatste dag.
\v 45 Er staat geschreven in de profeten: 'En zij zullen allen door God onderwezen worden.' Iedereen, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij.
\v 46 Niet dat iemand de Vader gezien heeft; alleen Hij die van God komt, heeft de Vader gezien.
\v 47 Waarlijk, Ik verzeker jullie: Wie gelooft, heeft eeuwig leven.
\v 48 Ik ben het brood dat leven geeft.
\v 49 Jullie voorouders hebben in de woestijn het manna gegeten en zij zijn gestorven.
\v 50 Dit is het brood dat uit de hemel neerkomt, zodat wie ervan eet, niet sterft.
\v 51 Ik ben het levende brood dat uit de hemel neergekomen is. Als iemand van dit brood eet, zal hij eeuwig leven; en het brood dat Ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam."
\v 52 De Joden dan discussieerden heftig en zeiden: "Hoe kan deze man ons zijn lichaam te eten geven?"
\v 53 Jezus zei dan tegen hen: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, als jullie het lichaam van de Mensenzoon niet eten en Zijn bloed niet drinken, hebben jullie geen leven in Mij.
\v 54 Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken op de laatste dag.
\v 55 Want mijn lichaam is echte spijs en mijn bloed is echte drank.
\v 56 Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.
\v 57 Zoals de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij.
\v 58 Dit is het brood dat uit de hemel is neergekomen; niet wat de vaderen gegeten hebben en gestorven zijn; wie dit brood eet zal eeuwig leven."
\v 59 Deze dingen zei Hij in de synagoge toen Hij de mensen onderwees in Kafarnaüm.
\v 60 Veel van zijn discipelen die dit hoorden, zeiden: "Dit zijn harde woorden; wie kan die aanhoren!"
\v 61 Maar Jezus was zich ervan bewust dat zijn discipelen mopperden en zei tegen hen: "Ergeren jullie je hieraan?
\v 62 Wat dan als jullie de Mensenzoon zien opvaren naar waar Hij voorheen was?
\v 63 Het is de Geest die levend maakt; het lichaam baat je niets; de woorden die Ik tegen jullie gesproken heb, zijn geest en zijn levend.
\v 64 Toch zijn er sommigen van jullie die niet geloven." Want Jezus wist vanaf het begin wie degenen waren die niet zouden geloven en wie het was die Hem zou verraden.
\v 65 En Hij zei: "Daarom heb Ik jullie gezegd, dat niemand tot Mij kan komen, tenzij het hem door de Vader is gegeven."
\v 66 Hierdoor gingen veel van zijn discipelen weg en liepen niet langer met hem mee.
\v 67 Jezus zei tegen de twaalven: "Willen jullie ook weggaan?"
\v 68 Simon Petrus antwoordde Hem: "Heer, naar wie zullen wij heengaan? U hebt woorden van eeuwig leven.
\v 69 Wij geloven en wij weten dat U de Heilige van God bent."
\v 70 Jezus zei tegen hen: "Heb Ik jullie, de twaalf, niet uitgekozen en een van jullie is een duivel?"
\v 71 Hij bedoelde Judas zoon van Simon Iskariot, want hij was het, één van de twaalf, die Jezus zou verraden.
\s5
\c 7
\p
\v 1 En daarna trok Jezus rond in Galilea; want Hij wilde zich in Judea niet ophouden, omdat de Joden probeerden Hem te doden.
\v 2 Nu was het bijna Loofhuttenfeest.
\v 3 Zijn broers zeiden daarom tegen Hem: "Vertrek van hieruit en ga naar Judea, zodat uw discipelen ook de werken mogen zien die U doet.
\v 4 Want niemand doet iets in het geheim en probeert tegelijk zelf de aandacht te trekken. Indien U zulke dingen doet, maak dat U bekend wordt aan de wereld."
\v 5 Want zelfs zijn broeders geloofden niet in Hem.
\v 6 Jezus zei dan tot hen: "Mijn tijd is nog niet gekomen, maar jullie tijd is altijd goed.
\v 7 De wereld kan jullie niet haten, maar zij haat Mij, omdat Ik van haar getuig, dat haar werken slecht zijn.
\v 8 Gaan jullie maar naar het feest; Ik ga niet naar dit feest, omdat mijn tijd nog niet gekomen is."
\v 9 En nadat Hij dit tegen hen gezegd had, bleef Hij in Galilea.
\v 10 Maar toen zijn broeders naar het feest waren gegaan, ging Hij er zelf ook naar toe, niet openlijk, maar in het geheim.
\v 11 De Joden zochten Hem op het feest en zeiden: "Waar is Hij?"
\v 12 Onder de mensen werd veel over Hem gesproken; sommigen zeiden: "Hij is een goed mens." Anderen zeiden: "Nee, maar Hij misleidt het volk."
\v 13 Toch sprak niemand vrijuit over Hem, uit vrees voor de Joden.
\v 14 Maar toen het Feest reeds op de helft was, ging Jezus naar de tempel en begon te onderwijzen.
\v 15 De Joden daar waren verbaasd en vroegen: "Hoe heeft deze man zo'n kennis gekregen zonder onderwezen te zijn?"
\v 16 Jezus antwoordde hun en zei: "Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem die Mij gezonden heeft.
\v 17 Iedereen die ervoor kiest om de wil van God te doen, zal ontdekken of mijn onderwijs van God komt of dat ik uit mezelf spreek.
\v 18 Wie uit zichzelf spreekt zoekt zijn eigen eer, maar wie de eer zoekt van hem die gezonden heeft, die is waar en er is geen onrecht in hem.
\v 19 Heeft Mozes jullie niet de wet gegeven? En toch houdt niemand zich aan de wet. Waarom proberen jullie Mij te doden?"
\v 20 Het publiek antwoordde: "U bent bezeten; wie probeert U te doden?"
\v 21 Jezus antwoordde en zei tegen hen: "Eén werk heb Ik verricht en jullie allen staan verwonderd.
\v 22 Mozes gaf jullie daarom de besnijdenis (niet dat het van Mozes is, maar van de aartsvaderen), en jullie besnijden een man op de sabbat.
\v 23 Als een man op sabbat de besnijdenis ontvangt, zodat de wet van Mozes niet verbroken wordt, waarom zijn jullie kwaad op Mij, omdat Ik op sabbat een mens helemaal gezond gemaakt heb?
\v 24 Oordeel niet op uiterlijk, maar oordeel rechtvaardig."
\v 25 Sommigen uit Jerusalem zeiden: "Is dit niet de man die ze proberen te doden?
\v 26 En zie, Hij spreekt vrijuit en ze zeggen niets tegen Hem. Zouden onze oversten inderdaad hebben ingezien, dat deze de Christus is?
\v 27 Van deze echter weten wij, vanwaar Hij is, doch wanneer de Christus komt, zal niemand weten van waar Hij is."
\v 28 Jezus riep, terwijl Hij in de tempel onderwees, en sprak: "Jullie kennen Mij en jullie weten van waar Ik ben; en Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar van Degene, die Mij gezonden heeft en die jullie niet kennen.
\v 29 Ik ken Hem, want Ik kom van Hem en Hij heeft Mij gezonden."
\v 30 Zij trachtten Hem te arresteren, maar niemand deed iets, want zijn uur was nog niet gekomen.
\v 31 Onder het volk waren veel mensen die in Hem gingen geloven en zeiden: "Wanneer de Christus komt, zal Hij dan meer tekenen doen dan die deze Man heeft gedaan?"
\v 32 Toen de farizeeën hoorden hoe er door de mensen over Hem werd gesproken, stuurden de overpriesters en de farizeeën dienaars om Hem te arresteren.
\v 33 Jezus zei: "Nog een korte tijd ben Ik bij jullie en dan ga Ik naar Hem, die Mij gezonden heeft.
\v 34 Jullie zullen Mij zoeken en niet vinden en waar Ik ben, kunnen jullie niet komen."
\v 35 De Joden zeiden tot elkaar: "Waar zal Deze heengaan, dat wij Hem niet zullen kunnen vinden? Hij is toch niet van plan naar de Griekse verstrooiing te gaan en de Grieken te onderwijzen?
\v 36 Wat is dit voor een woord, dat Hij gesproken heeft: 'Jullie zullen Mij zoeken en niet vinden, en waar Ik ben, kunnen jullie niet komen'?"
\v 37 Op de laatste dag, het hoogtepunt van het Feest, stond Jezus op en riep uit: "Als iemand dorst heeft, laat hem dan bij Mij komen en drinken.
\v 38 Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift heeft gezegd, 'zullen er stromen van levend water uit zijn binnenste vloeien.'"
\v 39 Maar dit zei Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen zouden ontvangen; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.
\v 40 Sommigen uit de menigte, die naar deze woorden geluisterd hadden, spraken: "Deze is waarlijk de profeet."
\v 41 Anderen zeiden: "Deze is De Christus." Weer anderen zeiden: "De Christus komt toch niet uit Galilea?
\v 42 Zegt de Schrift niet, dat De Christus uit het geslacht van David komt en van het dorp Betlehem, waar David was?"
\v 43 Er ontstond verdeeldheid bij de menigte om Hem;
\v 44 en sommigen van hen wilden Hem grijpen, maar niemand deed Hem iets.
\v 45 De dienaars gingen naar de overpriesters en farizeeën en die zeiden tegen hen: "Waarom hebben jullie Hem niet meegebracht?"
\v 46 De dienaars antwoordden hun: "Nooit heeft een mens zó gesproken."
\v 47 De farizeeën vroegen hun: "Zijn jullie soms ook misleid?
\v 48 Heeft soms één van de oversten of één van de farizeeën in Hem geloofd?
\v 49 Maar deze menigte, die de wet niet kent, vervloekt zijn zij."
\v 50 Nikodemus, die vroeger bij Hem was gekomen, iemand uit hun eigen kring, zei tegen hen:
\v 51 "Onze wet veroordeelt een mens toch pas nadat men zich eerst van hem op de hoogte gesteld heeft en kennis genomen heeft van wat hij doet?"
\v 52 Zij zeiden tegen hem: "Kom jij soms ook uit Galilea? Ga maar na en zie, dat uit Galilea geen profeet kan komen."
\v 53 Daarop ging iedereen terug naar huis.
\s5
\c 8
\p
\v 1 Maar Jezus ging naar de Olijfberg.
\v 2 's Morgens vroeg ging Hij weer naar de tempel, en al het volk kwam naar Hem toe. Hij ging zitten en onderwees hen.
\v 3 En de Schriftgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw die betrapt was op overspel en zij zetten haar in het midden,
\v 4 en zeiden tegen hem: "Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel;
\v 5 Nu, in de wet heeft Mozes ons bevolen om een vrouw als deze te stenigen; U dan, wat zegt U?"
\v 6 Dit zeiden ze om Hem in de val te laten lopen, zodat ze een reden zouden hebben om Hem aan te klagen. Maar Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond.
\v 7 Maar toen ze Hem bleven ondervragen, ging Hij staan en zei tegen hen: "Laat degene van jullie die zonder zonde is de eerste zijn die een steen naar haar gooit."
\v 8 En weer bukte Hij zich en schreef op de grond.
\v 9 Toen ze dit hoorden, gingen ze één voor één weg, de oudsten het eerst, en ze lieten Jezus alleen met de vrouw die in het midden stond.
\v 10 Jezus stond op en zei tegen haar: ''Vrouw, waar zijn je aanklagers? Heeft niemand je veroordeeld?''
\v 11 Ze zei, "Niemand Heer." Jezus zei, "Ik veroordeel je ook niet. Ga, maar zondig niet meer."
\v 12 Jezus sprak opnieuw tegen hen: "Ik ben het licht van de wereld; wie Mij volgt, zal nooit in duisternis wandelen, maar zal het licht hebben dat leven geeft."
\v 13 De Farizeeën zeiden tegen Hem: "U getuigt van Uzelf, Uw getuigenis is niet waar".
\v 14 Jezus antwoordde: "Zelfs al getuig Ik over Mijzelf, Mijn getuigenis is waar, want Ik weet waar Ik vandaan kom en waar Ik naar toe ga, maar jullie weten niet waar Ik vandaan kom of waar Ik naar toe ga.
\v 15 Jullie oordelen naar menselijke maatstaven. Ik oordeel niemand,
\v 16 en als Ik oordeel, dan is Mijn oordeel waarachtig, want Ik ben niet alleen, maar Ik ben met de Vader die Mij gezonden heeft.
\v 17 En zelfs in jullie wet staat geschreven dat de getuigenis van twee mensen geldig is.
\v 18 Ik ben Degene die van Mijzelf getuig, en ook de Vader die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij."
\v 19 Ze zeiden tegen Hem: "Waar is Uw Vader?" Jezus antwoordde: "Jullie kennen mij niet, en mijn Vader ook niet; als jullie mij kenden, zouden jullie ook mijn Vader kennen."
\v 20 Jezus sprak deze woorden toen Hij onderwees bij de schatkamer in de tempel; maar niemand arresteerde Hem, omdat Zijn tijd nog niet was gekomen.
\v 21 Hij sprak opnieuw tegen hen: "Ik ga weg, en jullie zullen Mij zoeken, maar jullie zullen sterven in jullie zonde. Waar Ik naar toe ga, kunnen jullie niet komen."
\v 22 De Joden zeiden: "Zal Hij zelfmoord plegen? Zegt Hij daarom: 'Waar ik naar toe ga, kunnen jullie niet komen?"
\v 23 Jezus zei tegen hen: "Jullie zijn van beneden, Ik ben van boven; jullie zijn van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld.
\v 24 Daarom heb Ik jullie gezegd dat jullie in jullie zonden zullen sterven, want als jullie niet geloven dat Ik ben wie ik zeg dat Ik ben, zullen jullie in jullie zonden sterven."
\v 25 Hierop zeiden ze tegen hem: "Wie bent U?" Jezus antwoordde: "precies wat Ik jullie vanaf het begin heb verteld.
\v 26 Ik heb veel dingen over jullie te zeggen en te oordelen; maar Degene die Mij heeft gestuurd is betrouwbaar; en wat Ik van Hem heb gehoord, dat vertel Ik aan de wereld."
\v 27 Ze begrepen niet dat Hij over de Vader sprak.
\v 28 Jezus zei tegen hen: "Wanneer jullie de Mensenzoon hoog verheven hebben, zullen jullie weten dat Ik het ben en dat Ik niets doe uit Mijzelf, maar alleen vertel wat de Vader Mij heeft geleerd.
\v 29 Want Hij die Mij gezonden heeft, is bij Mij; Hij heeft Mij niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat Hem behaagt."
\v 30 Terwijl Hij deze dingen sprak, kwamen velen tot geloof in Hem.
\v 31 Jezus dan zei tegen de Joden die in Hem geloofden: " Als jullie doen wat Ik zeg, dan zijn jullie echt Mijn discipelen
\v 32 en jullie zullen de waarheid kennen, en de waarheid zal jullie vrijmaken".
\v 33 Zij antwoordden Hem: " Wij zijn het nageslacht van Abraham en zijn nooit slaven van iemand geweest; hoe zegt U dan: `jullie zullen vrij zijn?` "
\v 34 Jezus antwoordde hen: " Waarlijk, Ik verzeker jullie, een ieder die de zonde doet, is een slaaf van de zonde.
\v 35 En de slaaf blijft niet voor altijd in het huis, de Zoon blijft voor altijd.
\v 36 Daarom, als de Zoon jullie vrijmaakt, zullen jullie werkelijk vrij zijn.
\v 37 Ik weet dat jullie van Abraham afstammen; maar jullie proberen mij te doden, omdat jullie Mijn woord niet ontvangen.
\v 38 Ik spreek over wat ik bij de Vader heb gezien; en jullie doen ook wat jullie van jullie vader hebben gehoord."
\v 39 Zij antwoordden en zeiden tegen Hem: "Onze vader is Abraham". Jezus antwoordde hen: "Als jullie kinderen van Abraham zijn, doe dan wat hij zou doen;
\v 40 maar nu proberen jullie Mij te doden, een man die jullie de waarheid heeft verteld, die Ik van God heb gehoord; Abraham zou dat niet doen.
\v 41 Jullie doen wat jullie vader doet". Dit was hun reactie: "Wij zijn geen bastaardkinderen, wij hebben één Vader, God."
\v 42 Jezus diende hen van repliek: "Als God jullie Vader was, zouden jullie Mij liefhebben, want Ik ben uit God gekomen; Ik ben niet uit Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gestuurd.
\v 43 Waarom begrijpen jullie niet wat Ik zeg? omdat jullie niet in staat zijn Mijn Woord te horen.
\v 44 Jullie zijn van jullie vader, de duivel, en jullie willen de verlangens van jullie vader uitvoeren. Vanaf het begin was hij een moordenaar en hij heeft nooit achter de waarheid gestaan, omdat er geen waarheid in hem is. Als hij een leugen vertelt, spreekt hij naar zijn aard; want hij is inderdaad een leugenaar, de vader van de leugen!
\v 45 Maar omdat Ik de waarheid vertel, geloven jullie Mij niet.
\v 46 Wie van jullie veroordeelt Mij vanwege zonde? Als Ik de waarheid spreek, waarom geloven jullie Mij niet?
\v 47 Hij die van God is, hoort de woorden van God; jullie horen ze niet omdat jullie niet van God zijn."
\v 48 Zij antwoordden Hem: "Zeggen wij niet terecht, dat U een Samaritaan bent en bezeten bent?"
\v 49 Jezus antwoordde: "Ik ben niet bezeten, maar Ik eer mijn Vader, en jullie onteren Mij ,
\v 50 Maar Ik zoek geen eer voor Mijzelf. Er is er één, die haar zoekt en die oordeelt.
\v 51 Waarlijk, Ik verzeker jullie, dat als iemand Mijn woord bewaart, zal hij de dood nooit zien".
\v 52 De Joden antwoordden Hem: "Nu weten wij, dat U bezeten bent. Abraham is gestorven en ook de profeten, en U zegt: indien iemand mijn woord bewaart, zal hij de dood nooit proeven.
\v 53 U bent toch niet meer dan onze vader Abraham, die al gestorven is? De profeten stierven ook; wie denk U wel dat U bent?"
\v 54 Jezus antwoordde: "Als ik Mijzelf eer, betekent mijn eer niets; het is mijn Vader die Mij eert, degene van wie jullie zeggen: Hij is onze God,
\v 55 jullie kennen Hem niet, maar Ik ken Hem wel. En als Ik zou zeggen dat Ik Hem niet ken, zou Ik een leugenaar zijn zoals jullie! Maar Ik ken Hem en bewaar Zijn woord.
\v 56 Uw vader Abraham verheugde zich bij het zien van mijn dag; hij zag het en was blij."
\v 57 Toen spraken zij tegen Hem: "U bent nog geen vijftig jaar oud, en U hebt Abraham gezien?"
\v 58 Jezus sprak: "Waarlijk, Ik verzeker jullie, voordat Abraham was, ben Ik".
\v 59 Toen namen ze stenen op om naar Hem te gooien; maar Jezus verborg Zich en verliet het gebied waar de tempel stond.
\s5
\c 9
\p
\v 1 En terwijl Hij verder ging, zag Hij een man die sinds zijn geboorte blind was.
\v 2 En zijn discipelen vroegen Hem: "Rabbi, wie heeft gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind geboren is?"
\v 3 Jezus antwoordde: "Zowel hij als zijn ouders hebben niet gezondigd, maar de werken van God moesten in hem bekend gemaakt worden.
\v 4 Zolang het dag is, moeten wij de werken doen van Hem die Mij gezonden heeft. Er komt een nacht waarin niemand werken kan.
\v 5 Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht van de wereld."
\v 6 Nadat Hij dit gezegd had, spuwde Hij op de grond en maakte slijk van dit speeksel en Hij legde het slijk op de ogen van de man
\v 7 en zei tegen hem: "Ga, was je in het badwater van Siloam" (wat vertaald wordt door: uitgezonden). Hij ging, waste zich en terwijl hij terugkwam, kon hij zien.
\v 8 De buren en de mensen die hem vroeger als bedelaar gekend hadden, zeiden: "Is hij dat niet, die zat te bedelen?"
\v 9 Sommigen zeiden: "Hij is het." Anderen zeiden: "Nee, maar hij lijkt op hem." Hij zei: "Ik ben het."
\v 10 Zij vroegen hem: "Hoe zijn je ogen geopend?"
\v 11 Hij antwoordde: "De man die Jezus genoemd wordt, maakte slijk, streek het op mijn ogen en zei tegen mij: 'Ga naar Siloam en was je.' Ik ging daar heen en toen ik mij gewassen had, kon ik zien."
\v 12 En zij vroegen hem: "Waar is Hij?" Hij zei: "Ik weet het niet."
\v 13 Zij brachten de man, die vroeger blind geweest was, naar de Farizeeën.
\v 14 Nu was het sabbat op de dag dat Jezus het slijk maakte en zijn ogen opende.
\v 15 Opnieuw vroegen ook de Farizeeën aan hem hoe het was gekomen dat hij kon zien. En hij zei tegen hen: "Hij legde slijk op mijn ogen, ik waste mij, en nu kan ik zien."
\v 16 Sommigen van de Farizeeën zeiden: "Deze man komt niet van God, want Hij houdt de sabbat niet." Anderen zeiden: "Hoe kan een zondig mens zulke tekenen doen?" En zij waren er verdeeld over.
\v 17 Zij zeiden nog een keer tegen de man die blind was geweest: "Wat zeg jij van Hem, want het waren jouw ogen die Hij geopend heeft?" En hij zei: "Hij is een profeet."
\v 18 De Joden geloofden nog steeds niet dat hij blind geweest was en nu kon zien totdat ze zijn ouders geroepen hadden.
\v 19 Zij vroegen hen: "Is dit jullie zoon, van wie jullie zeggen, dat hij blind geboren is? Hoe kan hij dan nu zien?"
\v 20 Zijn ouders antwoordden: "Wij weten, dat dit onze zoon is, en dat hij blind geboren is,
\v 21 maar hoe hij nu zien kan, weten wij niet en wie zijn ogen geopend heeft, weten wij ook niet. Vraag het hem zelf. Hij is oud genoeg. Hij zal voor zichzelf spreken."
\v 22 Dit zeiden zijn ouders, omdat zij bang waren voor de Joden, want de Joden hadden al afgesproken, dat als iemand zou bekennen dat Hij de Christus was, hij uit de synagoge gezet zou worden.
\v 23 Daarom zeiden zijn ouders: "Hij is oud genoeg, vraag het hem zelf".
\v 24 Zij riepen voor de tweede keer de man, die blind geweest was, en zeiden tegen hem: "Geef God de eer; wij weten, dat Hij een zondaar is."
\v 25 Hij antwoordde: "Of Hij een zondaar is, weet ik niet; één ding weet ik wel; dat ik die blind was, nu zien kan."
\v 26 Zij zeiden tegen hem: "Wat heeft Hij gedaan? Hoe heeft Hij je ogen geopend?"
\v 27 Hij antwoordde hun: "Ik heb het jullie al gezegd, en jullie hebben er niet naar geluisterd; waarom willen jullie het opnieuw horen? Willen jullie soms ook discipelen van Hem worden?"
\v 28 En zij scholden hem uit en zeiden: "Jij bent een discipel van Hem, maar wij zijn discipelen van Mozes;
\v 29 wij weten dat God tot Mozes gesproken heeft, maar van deze man weten wij niet waar Hij vandaan komt."
\v 30 De man, die blind geweest was, antwoordde hen: "Hierin is toch iets wonderlijks, dat jullie niet weten waar Hij vandaan komt, maar mijn ogen heeft Hij geopend.
\v 31 Wij weten dat God niet naar zondaars luistert, maar Hij verhoort degene die godvrezend is, en Zijn wil doet.
\v 32 Nooit eerder heeft men gehoord, van iemand die blind geboren was, dat zijn ogen door iemand geopend zijn.
\v 33 Als deze man niet van God was gekomen, had Hij niets kunnen doen."
\v 34 Zij antwoordden hem: "Jij bent compleet in zonden geboren en wil jij ons onderwijzen?" En zij zetten hem uit de synagoge.
\v 35 Jezus hoorde dat zij hem uit de synagoge gezet hadden, en Hij zei, toen Hij hem tegenkwam: "Geloof je in de Zoon des mensen?"
\v 36 Hij antwoordde: "En wie is Hij, Heer, dat ik in Hem mag geloven?"
\v 37 Jezus zei tegen hem: "Je hebt Hem niet alleen gezien, maar die met je spreekt, die is het."
\v 38 Hij zei: "Ik geloof Heer," en hij wierp zich voor Hem neer.
\v 39 En Jezus sprak: "Tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen, zodat wie niet zien, zien mogen, en wie zien, blind worden."
\v 40 Dit hoorden sommigen van de Farizeeën, die bij Hem waren, en zij zeiden tegen Hem: "Zijn wij soms ook blind?"
\v 41 Jezus zei tegen hen: "Als je blind was, zou je geen zonde hebben; maar nu jullie zeggen: 'Wij zien', blijft jullie zonde."
\s5
\c 10
\p
\v 1 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats naar binnen klimt, die is een dief en een rover;
\v 2 maar wie door de deur binnenkomt, is de herder van de schapen.
\v 3 Voor hem doet de deurwachter open en de schapen luisteren naar zijn stem en hij roept zijn schapen bij naam en leidt ze naar buiten.
\v 4 Wanneer hij al zijn schapen naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen;
\v 5 maar een vreemde zullen zij nooit volgen, maar zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem van een vreemde niet herkennen.
\v 6 Jezus sprak tegen hen in deze gelijkenis, maar zij begrepen niet wat Hij hen vertelde.
\v 7 Jezus zei het nog eens: "Ik ben de deur voor de schapen.
\v 8 Iedereen die vóór Mij gekomen is, is een dief en een rover, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.
\v 9 Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij worden gered; en hij zal binnenkomen en naar buiten gaan en hij zal weidegrond vinden.
\v 10 De dief komt alleen om hen te stelen en te doden en te vernietigen; Ik ben gekomen om leven te geven in overvloed.
\v 11 Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen;
\v 12 maar een ingehuurde knecht is geen herder en de schapen zijn niet van hem. Als Hij een wolf ziet aankomen, laat hij de schapen in de steek en vlucht en de wolf rooft de schapen en jaagt ze uiteen
\v 13 want hij is een ingehuurde knecht en hij heeft geen hart voor de schapen.
\v 14 Ik ben de goede herder en Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij,
\v 15 zoals de Vader mij kent en Ik de Vader ken. Ik zet mijn leven in voor mijn schapen.
\v 16 Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren en het zal één kudde, één herder worden.
\v 17 Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef om het later weer terug te nemen.
\v 18 Niemand neemt het van Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf. Ik heb macht het geven en macht het weer terug te nemen. De Vader heeft mij de opdracht gegeven om dit te doen".
\v 19 Er ontstond weer verdeeldheid bij de Joden om die woorden.
\v 20 En velen van hen zeiden: "Hij heeft een duivelse geest en is waanzinnig; waarom luisteren jullie naar Hem?"
\v 21 Anderen zeiden: "Dit zijn geen woorden voor een duivelse geest. Een duivelse geest kan toch niet de ogen van blinden openen?"
\v 22 Toen kwam het Vernieuwingsfeest in Jeruzalem; het was winter.
\v 23 En Jezus wandelde in de tempel, in de zuilengang van Salomo.
\v 24 De Joden omringden Hem en zeiden tegen Hem: "Hoelang houdt U onze ziel nog in spanning? Als U de Christus bent, zeg het ons dan."
\v 25 Jezus antwoordde hun: "Ik heb het jullie gezegd en jullie geloven het niet; de werken, die Ik doe namens mijn Vader, die getuigen van Mij;
\v 26 maar jullie geloven niet omdat jullie niet bij mijn schapen horen.
\v 27 Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij,
\v 28 en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen zeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven.
\v 29 Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand van mijn Vader.
\v 30 Ik en de Vader zijn één."
\v 31 De Joden kwamen weer met stenen aan om Hem te stenigen.
\v 32 Jezus antwoordde hun: "Ik heb jullie laten zien wat voor geweldige werken mijn Vader doet; Voor welke van deze willen jullie Mij stenigen?"
\v 33 De Joden antwoordden Hem: "Wij willen U niet stenigen vanwege goede werken, maar omdat U God beledigt en omdat U, een mens, Uzelf tot God maakt."
\v 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in jullie wet: "Ik heb gezegd: Gij zijt goden?"
\v 35 Hij noemt hén goden, tot wie Hij spreekt, (en we moeten ons houden aan wat er in de boeken staat),
\v 36 Als ik speciaal door de Vader geroepen ben om naar de wereld te gaan; Hoe kunnen jullie dan zeggen dat Ik God beledig als ik zeg: Ik ben Gods Zoon?
\v 37 Als Ik niet de werken doe die de Vader mij zegt, geloof Mij dan niet,
\v 38 maar als Ik ze doe en jullie Mij toch niet geloven, geloof dan de werken, zodat jullie weten en erkennen zullen, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader.
\v 39 Zij probeerden Hem weer te grijpen, maar Hij wist te ontkomen.
\v 40 En Hij vertrok weer naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats, waar Johannes de eerste keer doopte. Hij bleef daar.
\v 41 Er kwamen veel mensen naar Hem toe en zeiden: "Ook al heeft Johannes nooit een teken gedaan, alles wat Johannes van Hem gezegd heeft, is waar."
\v 42 En veel mensen daar geloofden in Hem.
\s5
\c 11
\p
\v 1 Er was iemand ziek, Lazarus van Betanië, het dorp van Maria en haar zus Marta.
\v 2 Maria was het, die de Heer gezalfd had met mirre en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. En haar broer Lazarus was ziek.
\v 3 De zussen stuurden Hem het bericht: 'Heer, Lazarus, die U liefhebt, is ziek.'
\v 4 Toen Jezus het hoorde, zei Hij: "Deze ziekte leidt niet tot de dood, maar tot eer van God, omdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt wordt."
\v 5 Jezus had Marta en haar zus en Lazarus lief.
\v 6 Toen Hij hoorde, dat Lazarus ziek was, bleef Hij nog twee dagen op de plek, waar Hij was;
\v 7 daarna zei Hij tegen zijn discipelen: "Laten wij weer naar Judea gaan."
\v 8 Maar de discipelen zeiden tegen Hem: "Rabbi, kort geleden probeerden de Joden U te stenigen en nu gaat U daar weer heen?"
\v 9 Jezus antwoordde: "Gaan er geen twaalf uren in een dag? Als iemand overdag loopt, stoot hij zich niet, omdat hij het licht van deze wereld kan zien;
\v 10 maar wanneer iemand 's nachts loopt, stoot hij zich, omdat hij geen licht heeft."
\v 11 Nadat Hij dat gezegd had zei Hij: "Onze vriend Lazarus slaapt, maar Ik ga daarheen om hem wakker te maken."
\v 12 De discipelen zeiden daarop tegen Hem: "Heer, als hij slaapt, zal hij beter worden."
\v 13 Jezus sprak echter over zijn dood, maar ze dachten dat Hij bedoelde dat hij rust kreeg in zijn slaap.
\v 14 Toen zei Jezus openlijk tegen hen: "Lazarus is gestorven
\v 15 en om jullie ben Ik blij dat Ik daar niet geweest ben, zodat jullie tot geloof komen; laten wij maar naar hem toe gaan."
\v 16 Tomas bijgenaamd Didymus, zei tegen zijn medediscipelen: "Laten wij ook gaan om met Hem te sterven."
\v 17 Toen Jezus daar aankwam, hoorde Hij, dat Lazarus reeds vier dagen in het graf lag.
\v 18 Betanië ligt dichtbij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadiën.
\v 19 Veel van de Joden kwamen naar Marta en Maria om hen te troosten na het verlies van hun broer.
\v 20 Toen Marta hoorde, dat Jezus kwam, ging zij Hem tegemoet, maar Maria bleef thuis.
\v 21 Marta zei toen tegen Jezus: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn.
\v 22 Ook nu weet ik, dat God U geven zal wat U van God vraagt."
\v 23 Jezus zei tegen haar: "Jouw broer zal opstaan."
\v 24 Marta zei tegen Hem: "Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding op de jongste dag."
\v 25 Jezus zei tegen haar: "Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven,
\v 26 en iedereen, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; geloof jij dat?"
\v 27 Zij zei tegen Hem: "Ja, Heer, ik geloof, dat U de Christus bent, de Zoon van God, die in de wereld zou komen."
\v 28 Na deze woorden ging zij weg en riep haar zus Maria in stilte en zei: "Daar is de Meester en Hij roept je."
\v 29 En toen zij dat hoorde, stond zij direct op en ging naar Hem toe.
\v 30 Jezus was echter nog niet in het dorp aangekomen, maar was nog op de plek, waar Marta Hem ontmoet had.
\v 31 Toen de Joden, die met haar in het huis waren en haar troostten, zagen dat Maria direct opstond en naar buiten ging, volgden zij haar, in de veronderstelling, dat zij naar het graf ging om daar te rouwen.
\v 32 Toen Maria op de plaats aankwam waar Jezus was en Hem zag, viel ze aan zijn voeten en zei tegen hem: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn."
\v 33 Toen Jezus haar zag huilen en ook de Joden, die met haar meegekomen waren, zag huilen, ergerde Hem dat en Hij werd diep ontroerd.
\v 34 Hij zei: "Waar hebben jullie hem neergelegd?" Zij zeiden tegen Hem: "Heer, kom en kijk maar."
\v 35 Jezus huilde.
\v 36 De Joden zeiden: "Kijk toch, hoe veel Hij van hem hield!"
\v 37 Maar sommigen van hen zeiden: "Had Hij, die de ogen van de blinde heeft geopend, het niet zo kunnen maken, dat ook deze niet stierf?"
\v 38 Jezus was opnieuw geërgerd en ging naar het graf; het was een grot en er lag een steen tegenaan.
\v 39 Jezus zei: "Neem de steen weg!" Marta, de zus van de dode, zei tegen Hem: "Heer, er is al een lijklucht, want het is al de vierde dag."
\v 40 Jezus zei tegen haar: "Heb Ik je niet gezegd, dat je de heerlijkheid van God zult zien als je gelooft?"
\v 41 Toen namen zij de steen weg. Jezus hief zijn ogen op en zei: "Vader, ik dank U dat U naar Mij hebt geluisterd.
\v 42 Zelf wist Ik wel, dat U altijd naar Mij luistert, maar vanwege de mensen om Mij heen, zei Ik dit, zodat zij geloven, dat U Mij hebt gestuurd."
\v 43 En nadat Hij dit had gezegd riep Hij met harde stem: "Lazarus, kom naar buiten!"
\v 44 De dode kwam naar buiten, de voeten en de handen omwonden met grafdoeken en er was een zweetdoek om zijn hoofd gebonden. Jezus zei tegen de omstanders: "Maak hem los en laat hem gaan."
\v 45 Veel van de Joden, die naar Maria toe waren gekomen en gezien hadden wat Hij gedaan had, geloofden in Hem;
\v 46 maar anderen gingen naar de Farizeeën en vertelden hen, wat Jezus had gedaan.
\v 47 De overpriesters en de Farizeeën riepen de Raad bijeen en zeiden: "Wat moeten wij doen, want deze mens doet veel wonderen?
\v 48 Als wij Hem zo door laten begaan, zal iedereen in Hem gaan geloven en de Romeinen zullen komen en zowel onze plaats als ons volk wegnemen."
\v 49 Maar één van hen, Kajafas, de hogepriester van dat jaar, zei tegen hen: "Jullie weten niets
\v 50 en jullie beseffen niet, dat het in jullie eigen belang is, dat één mens sterft voor het volk en niet het hele volk verloren gaat."
\v 51 Maar dit zei hij niet uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij, dat Jezus zou sterven voor het volk
\v 52 en niet alleen voor het volk, maar ook om de kinderen van God die verspreid zijn, bijeen te brengen.
\v 53 Dus vanaf die dag overlegden ze hoe ze Jezus konden doden.
\v 54 Jezus trad niet meer in het openbaar onder de Joden op, maar vertrok vandaar naar de landstreek dichtbij de woestijn, naar een stad, die Efraïm heette, en Hij bleef daar met zijn discipelen.
\v 55 Nu naderde het Joodse feest Pesach en veel mensen van het platteland gingen naar Jeruzalem, nog vóór Pesach, om zich te reinigen.
\v 56 Zij zochten naar Jezus en spraken onder elkaar, terwijl zij in de tempel stonden: "Wat denk je? Zou Hij nog wel op het feest komen?"
\v 57 De overpriesters en de Farizeeën hadden opdracht gegeven Hem aan te geven als men wist waar Hij was, zodat zij Hem konden arresteren.
\s5
\c 12
\p
\v 1 Jezus kwam zes dagen vóór Pascha in Bethanië, waar Lazarus was, die Jezus uit de doden had opgewekt.
\v 2 Zij richtten daar dan een maaltijd voor Hem aan en Marta bediende, en Lazarus was één van hen, die met Hem aan tafel waren.
\v 3 Maria nam toen een pond, echte kostbare nardusmirre, en zij zalfde de voeten van Jezus en droogde zijn voeten af met haar haren; en de geur van de mirre verspreidde zich door het gehele huis.
\v 4 Maar Judas Iskariot, één van zijn discipelen, die Hem zou verraden, zei:
\v 5 "Waarom is deze mirre niet voor driehonderd schellingen verkocht en aan de armen gegeven?"
\v 6 Maar dit zei hij niet, omdat hij zich om de armen gaf, maar omdat hij een dief was en als beheerder van de kas de inkomsten stal.
\v 7 Jezus zei toen: "Laat haar met rust; zij heeft dit bewaard voor de dag van mijn begrafenis,
\v 8 want de armen zijn altijd bij jullie, maar Ik ben niet altijd bij jullie."
\v 9 Nu wisten een groot aantal joden dat Hij daar was; en zij kwamen, niet alleen om Jezus, maar zodat zij ook Lazarus zouden zien, die Hij uit de dood had opgewekt.
\v 10 En de hogepriesters bedachten plannen om Lazarus te doden,
\v 11 want door hem gingen velen joden in Jezus geloven.
\v 12 De volgende dag, toen de grote menigte, die voor het feest gekomen was, hoorde dat Jezus naar Jeruzalem kwam,
\v 13 nam takken van palmbomen en ging naar buiten om Hem te ontmoeten, en riep uit: "Hosanna! 'Gezegend is Hij die komt in de naam van de Heer!'
De Koning van Israël!"
\v 14 En Jezus vond een jonge ezel en Hij ging erop zitten zoals het stond geschreven:
\v 15 'Wees niet bevreesd, dochter Sion, zie, je Koning komt en gezeten op het ezelsveulen.'
\v 16 Zijn discipelen begrepen deze dingen eerst niet; maar toen Jezus verheerlijkt werd, herinnerden zij zich dat deze dingen over Hem geschreven waren en dat zij deze dingen met Hem hadden gedaan.
\v 17 De mensen die erbij waren geweest toen Hij Lazarus uit het graf riep en uit de dood opwekte, waren van die gebeurtenis blijven getuigen.
\v 18 Om deze reden ontmoette de menigte Hem ook, omdat ze hoorde dat Hij dit teken had gedaan.
\v 19 De Farizeeën zeiden tegen elkaar: "Je ziet dat we niets bereikt hebben. Kijk, de wereld loopt achter Hem aan."
\v 20 Er waren enige Grieken onder hen, die naar het feest gingen om God te aanbidden.
\v 21 Toen kwamen ze naar Filippus, die uit Betsaïda van Galilea kwam, en vroegen hem: "Meneer, wij willen Jezus zien."
\v 22 Filippus ging en vertelde dit aan Andreas; Andreas en Filippus gingen en zeiden het tegen Jezus.
\v 23 Maar Jezus antwoordde hun en zei: "Nu is de tijd gekomen om de Mensenzoon te verheerlijken.
\v 24 Waarachtig, ik verzeker jullie, als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel; maar indien het sterft, brengt het veel vrucht voort.
\v 25 Wie zijn leven liefheeft, maakt dat het verloren gaat, maar wie zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren voor het eeuwige leven.
\v 26 Wanneer iemand Mij wil dienen, laat hem Mij volgen; en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Indien iemand Mij dienen wil, zal de Vader hem eren."
\v 27 "Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, laat dit uur aan mij voorbijgaan. Maar hiervoor ben ik juist gekomen.
\v 28 Vader, verheerlijk Uw naam." Toen kwam er een stem uit de hemel, die zei: "Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem opnieuw verheerlijken."
\v 29 Daarom zeiden de mensen die erbij stonden en het hoorden dat het had gedonderd. Anderen zeiden: "Een engel heeft tot Hem gesproken."
\v 30 Jezus antwoordde en zei: "Deze stem kwam niet vanwege Mij, maar omwille van jullie.
\v 31 Nu is het oordeel over deze wereld geveld; nu zal de heerser van deze wereld worden verstoten.
\v 32 En Ik, als Ik van de aarde ben opgeheven, zal Ik alle volken tot Mij trekken."
\v 33 Dit zei Hij, om aan te geven hoe Hij zou sterven.
\v 34 De menigte antwoordde Hem: "Wij hebben van de wet gehoord dat de Christus eeuwig blijft; en hoe kunt U zeggen: 'De Mensenzoon moet verhoogd worden'? Wie is deze Mensenzoon?"
\v 35 Toen zei Jezus tegen hen: "Nog even is het licht bij jullie. Wandel zolang het licht is, zodat de duisternis je niet overvalt; wie in duisternis wandelt, weet niet waar hij naartoe gaat.
\v 36 Zolang jullie het licht hebben, geloof dan in het licht, zodat jullie zonen van het licht worden." Na deze woorden ging Jezus weg en hield zich voor hen schuil.
\v 37 Maar hoewel Hij zoveel tekenen voor hen had gedaan, geloofden zij niet in Hem,
\v 38 zodat de woorden van Jesaja de profeet vervuld zou worden, dat hij sprak:
'Heer, wie heeft ons rapport geloofd? En aan wie is de arm van de Heer geopenbaard?'
\v 39 Hierom konden zij niet geloven, omdat Jesaja verkondigd heeft:
\v 40 "Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, zodat zij niet met hun ogen zouden zien, zodat zij niet met hun hart zouden begrijpen en zich zouden bekeren, en Ik ze zou genezen."
\v 41 Dit zei Jesaja toen hij Zijn heerlijkheid zag en over Hem sprak.
\v 42 Niettemin geloofden velen zelfs onder de heersers in Hem, maar vanwege de Farizeeën kwamen zij niet voor Hem uit, om niet uit de synagoge te worden gezet;
\v 43 want zij hielden meer van de lofprijzing van de mensen dan van de lof van God.
\v 44 Jezus riep en zei: "Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem, die Mij gezonden heeft;
\v 45 en wie Mij aanschouwt, aanschouwt Hem, die Mij gezonden heeft.
\v 46 Ik ben als een licht in de wereld gekomen, zodat een ieder die in Mij gelooft niet in duisternis moet blijven.
\v 47 En als iemand Mijn woorden hoort en niet gelooft, oordeel Ik niet over hem; want Ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen, maar om de wereld te redden.
\v 48 Degene die Mij afwijst en die Mijn woorden niet ontvangt, heeft iemand die hem oordeelt. Het woord dat Ik gesproken heb, zal hem op de laatste dag oordelen.
\v 49 Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader, die Mij heeft gezonden, heeft zelf Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen en spreken moet.
\v 50 Ik weet dat Zijn gebod eeuwig leven is. Alles wat Ik zeg, zeg Ik zoals de Vader het Mij heeft verteld."
\s5
\c 13
\p
\v 1 Het was kort vóór het Joodse Paasfeest. Jezus wist, dat zijn tijd gekomen was om uit deze wereld terug te gaan naar de Vader. Hij had de mensen lief die bij Hem hoorden en Hij hield van ze tot het einde toe..
\v 2 De duivel had Judas, zoon van Simon Iskariot, er al toe aangezet om Hem te verraden. Onder de maaltijd
\v 3 stond Jezus op. Hij wist, dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God uitgegaan was en naar God terugging.
\v 4 Hij deed zijn tuniek uit en sloeg een linnen doek om.
\v 5 Daarna deed Hij water in de waskom en begon de voeten van de discipelen te wassen en af te drogen met de doek, die Hij omgeslagen had.
\v 6 Toen Hij bij Simon Petrus kwam, zei Petrus tegen Hem: "Heer, wilt U mij de voeten wassen?"
\v 7 Jezus antwoordde hem: "Wat Ik doe, begrijp jij nu niet, maar later zul je het begrijpen."
\v 8 Petrus zei tegen Hem: "U zult mijn voeten niet wassen, nooit." Jezus antwoordde hem: "Als Ik ze niet was, kun je niet bij Mij horen."
\v 9 Simon Petrus zei tegen Hem: "Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!"
\v 10 Jezus zei tegen hem: "Wie in bad is geweest, hoeft alleen de voeten te laten wassen, want hij is al helemaal schoon; en jullie zijn schoon, maar niet allemaal."
\v 11 Want Hij wist wie Hem verraden zou; daarom zei Hij: 'Jullie zijn niet allemaal schoon.'
\v 12 Toen Hij hun voeten had gewassen en zijn tuniek weer aangedaan had en weer was gaan zitten, zei Hij tegen hen: "Begrijpen jullie wat Ik heb gedaan?
\v 13 Jullie noemen Mij Meester en Heer, en jullie zeggen dat terecht, want Ik ben het.
\v 14 Zoals Ik, jullie Heer en Meester, jullie de voeten gewassen heb, horen ook jullie elkaar de voeten te wassen,
\v 15 want Ik heb jullie een voorbeeld gegeven: wat Ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen.
\v 16 Waarlijk, ik verzeker jullie, een slaaf is niet meer dan zijn heer, en een boodschapper niet meer dan wie hem stuurt.
\v 17 Jullie zullen gelukkig zijn als jullie dit begrijpen en er ook naar handelen.
\v 18 Ik bedoel niet jullie allemaal; Ik weet wie Ik heb uitgekozen. Wat in de Schrift staat zal in vervulling gaan: 'Hij, die at van mijn brood, heeft zich tegen Mij gekeerd.'
\v 19 Ik zeg het jullie nu al voordat het gebeurt, zodat jullie, als het dan gebeurt, zullen geloven dat Ik het ben.
\v 20 Waarlijk, ik verzeker jullie: Wie iemand ontvangt, die door Mij gezonden is, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft."
\v 21 Na deze woorden werd Jezus diepontroerd en Hij verklaarde: "Waarlijk, ik verzeker jullie: één van jullie zal Mij verraden."
\v 22 De discipelen keken elkaar aan en vroegen zich af over wie Hij sprak.
\v 23 Eén van de discipelen, van wie Jezus veel hield, lag naast Hem aan tafel aan.
\v 24 Simon Petrus gaf hem een teken om te vragen wie het was, van wie Hij sprak.
\v 25 Hij boog zich dicht naar Jezus toe en vroeg aan Hem: "Wie is het, Heer?"
\v 26 Jezus antwoordde: "Diegene voor wie Ik het stuk brood in de schaal doop en aan wie Ik het geef." Hij doopte het stuk brood in de schaal en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot.
\v 27 Na dat moment nam de satan bezit van Judas. Jezus zei tegen hem: "Wat jij doen wilt, doe het maar gauw."
\v 28 Maar niemand aan tafel begreep waarom Hij dit zei;
\v 29 sommigen dachten dat Jezus dit tegen hem zei, omdat Judas de kas beheerde: Koop wat wij nodig hebben voor het feest, of dat hij iets aan de armen moest geven.
\v 30 Judas nam het stuk brood en vertrok meteen. Het was nacht.
\v 31 Toen hij weggegaan was, zei Jezus: "Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt.
\v 32 Als God in Hem is verheerlijkt, zal God ook Hem in Zichzelf verheerlijken, en Hem onmiddelijk verheerlijken.
\v 33 Kinderen, nog een korte tijd ben Ik bij jullie. Jullie zullen Mij zoeken en zoals Ik de Joden heb gezegd: 'Waar Ik heenga, kunnen jullie niet komen', zo spreek Ik nu ook tegen jullie:
\v 34 Een nieuw gebod geef Ik jullie: heb elkaar lief. Zoals Ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben.
\v 35 Aan jullie onderlinge liefde zal iedereen kunnen zien, dat jullie Mijn discipelen zijn."
\v 36 Simon Petrus zei tegen Hem: "Heer, waar gaat U heen?" Jezus antwoordde: "Waar Ik heenga, kun jij Mij nu niet volgen, maar later zul jij Mij volgen."
\v 37 Petrus zei tegen Hem: "Heer, waarom kan ik U nu niet volgen? Ik zal mijn leven voor U inzetten!"
\v 38 Jezus antwoordde: "Zul jij je leven voor Mij inzetten? Waarlijk, Ik verzeker je, voordat de haan kraait, zul je Mij drie keer verraden".
\s5
\c 14
\p
\v 1 "Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en ook op Mij.
\v 2 In het huis van mijn Vader zijn veel woningen als het niet zo was, zou Ik het jullie hebben gezegd want Ik ga heen om voor jullie een plaats klaar te maken,
\v 3 en wanneer Ik voor jullie een plaats klaargemaakt heb, kom Ik terug en zal jullie met Mij meenemen, zodat ook jullie zijn waar Ik ben.
\v 4 En jullie kennen de weg naar waar Ik heenga."
\v 5 Tomas zei tegen Hem: "Heer, wij weten niet waar U heengaat; hoe weten wij dan de weg?"
\v 6 Jezus zei tegen hem: "Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij.
\v 7 Als jullie Mij kennen, zouden jullie ook mijn Vader gekend hebben. Vanaf nu kennen jullie Hem en hebben jullie Hem gezien."
\v 8 Filippus zei tegen Hem: "Heer, toon ons de Vader en het is ons genoeg."
\v 9 Jezus zei tegen hem: "Ben Ik zolang bij jullie, Filippus, en ken je Mij nog niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; waarom zeg je dan: 'Toon ons de Vader?'
\v 10 Geloof je niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tegen jullie spreek, zeg Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader die in Mij blijft, doet Zijn werk door Mij.
\v 11 Geloof Mij dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij. Als je Mij niet gelooft, geloof het dan om de daden.
\v 12 Waarlijk, ik verzeker jullie: wie in Mij gelooft zal hetzelfde doen als Ik, en zelfs grotere dan deze, want Ik ga naar de Vader;
\v 13 en wat jullie ook vragen in Mijn naam, Ik zal het doen, zodat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden.
\v 14 Wanneer jullie iets vragen in Mijn naam, zal Ik het doen.
\v 15 Als jullie Mij liefhebben, zullen jullie Mijn geboden onderhouden.
\v 16 En Ik zal de Vader bidden en Hij zal jullie een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij jullie te zijn:
\v 17 de Geest van de waarheid die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar jullie kennen Hem want Hij blijft bij jullie en zal in jullie zijn.
\v 18 Ik zal jullie niet als wezen achterlaten. Ik kom bij jullie terug.
\v 19 Nog een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, maar jullie zien Mij wel, want Ik leef en ook jullie zullen leven.
\v 20 Dan zullen jullie weten dat Ik in Mijn Vader ben en jullie in Mij en Ik in jullie.
\v 21 Wie mijn geboden kent en zich eraan houdt, die heeft Mij lief en wie Mij liefheeft zal de liefde van Mijn Vader ontvangen en Ik zal hem liefhebben en Mij aan hem bekend maken."
\v 22 Judas, niet Iskariot, zei tegen Hem: "Heer, waarom zult U zich aan ons bekendmaken en niet aan de wereld?"
\v 23 Jezus antwoordde hem: "Als iemand Mij liefheeft, zal hij zich houden aan wat ik zeg en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen bij hem komen en bij hem wonen.
\v 24 Wie Mij niet liefheeft houdt zich niet aan wat Ik zeg. De woorden die jullie Mij horen zeggen, zijn niet van Mij, maar van de Vader die Mij gezonden heeft.
\v 25 Dit heb Ik tegen jullie gesproken terwijl Ik nog bij jullie ben,
\v 26 maar de Trooster, de Heilige Geest, die de Vader zenden zal in Mijn naam, zal jullie alles duidelijk maken en jullie in herinnering brengen wat Ik jullie geleerd heb.
\v 27 Ik laat jullie vrede na: Mijn vrede geef Ik jullie, zoals de wereld die niet geven kan. Maak je niet ongerust en verlies de moed niet.
\v 28 Jullie hebben toch gehoord, dat Ik tegen jullie gezegd heb: 'Ik ga heen en kom bij jullie terug.' Als jullie Mij liefhebben, zouden jullie blij zijn dat Ik naar de Vader ga, want de Vader is meer dan Ik.
\v 29 Ik heb jullie dit nu gezegd vóórdat het gebeurt zodat jullie het zullen geloven wanneer het zover is.
\v 30 Ik zal niet veel meer met jullie spreken want de overste van de wereld komt. Hij heeft geen macht over Mij,
\v 31 maar de wereld moet weten dat Ik de Vader liefheb en doe wat de Vader Mij heeft opgedragen. Kom, laten we hier weggaan."
\s5
\c 15
\p
\v 1 Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman.
\v 2 Elke tak aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke tak die wel vrucht draagt, snoeit Hij, zodat die meer vrucht zal dragen.
\v 3 Jullie zijn nu zuiver door het woord, dat Ik jullie verteld heb; blijft in Mij zoals Ik in jullie ben.
\v 4 Zoals de tak uit zichzelf geen vrucht kan dragen wanneer die niet meer aan de wijnstok zit, zo is het ook met jullie wanneer jullie niet in Mij blijven.
\v 5 Ik ben de wijnstok, jullie zijn de takken. Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, die draagt veel vrucht, maar zonder Mij kunnen jullie niets doen.
\v 6 Wie niet in Mij blijft, wordt als tak weggegooid en verdort en men verzamelt ze en gooit ze in het vuur en ze worden verbrand.
\v 7 Wanneer jullie in Mij blijven en mijn woorden in jullie blijven, kunnen jullie vragen wat je maar wilt en het zal gebeuren.
\v 8 De grootheid van mijn Vader zal zichtbaar worden wanneer jullie veel vrucht dragen en mijn discipelen zijn.
\v 9 Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik jullie liefgehad; blijf in Mijn liefde.
\v 10 Wanneer jullie Mijn geboden bewaren, zullen jullie in Mijn liefde blijven, zoals Ik de geboden van Mijn Vader bewaard heb en blijf in Zijn liefde.
\v 11 Dit heb Ik tegen jullie gezegd, zodat mijn blijdschap in jullie is en jullie blijdschap volkomen wordt.
\v 12 Dit is mijn gebod: heb elkaar lief zoals Ik jullie heb liefgehad.
\v 13 Er is geen grotere liefde dan je leven inzetten voor je vrienden.
\v 14 Jullie zijn mijn vrienden als jullie doen wat Ik je opdraag.
\v 15 Ik noem jullie geen slaven meer want de slaaf weet niet wat zijn heer doet; maar jullie heb Ik vrienden genoemd omdat Ik jullie alles heb verteld wat Ik van mijn Vader heb gehoord.
\v 16 Niet jullie hebben Mij, maar Ik heb jullie uitgekozen en jullie opgedragen op weg te gaan en vrucht te dragen, een blijvende vrucht, zodat de Vader jullie alles zal geven, wat jullie Hem in Mijn naam bidden.
\v 17 Dit gebied Ik jullie: dat jullie elkaar liefhebben.
\v 18 Wanneer de wereld jullie haat, wees je er dan van bewust dat zij Mij eerder hebben gehaat.
\v 19 Als jullie van de wereld zouden zijn, zou de wereld jullie liefhebben als iets van haarzelf, maar jullie zijn niet van de wereld omdat Ik jullie uit de wereld heb weggeroepen; daarom haat de wereld jullie.
\v 20 Herinner je wat Ik tegen jullie heb gezegd: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Als zij Mij vervolgd hebben, zullen zij jullie ook vervolgen; als zij Mijn woord hebben bewaard, zullen zij ook die van jullie bewaren.
\v 21 Maar dit alles zullen zij jullie aandoen vanwege Mijn naam, want zij kennen Hem niet die Mij gezonden heeft.
\v 22 Wanneer Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zouden zij geen zonde hebben, maar nu hebben zij geen excuus voor hun zonde.
\v 23 Wie Mij haat, haat ook mijn Vader.
\v 24 Wanneer Ik de werken onder hen niet had gedaan die niemand anders heeft gedaan, dan zouden zij geen zonde hebben; maar hoewel zij de werken hebben gezien, hebben zij Mij en mijn Vader toch gehaat.
\v 25 Maar zo ging het woord in vervulling dat in hun wet is geschreven : 'Zij hebben Mij zonder reden gehaat.'
\v 26 Wanneer de Trooster komt, die Ik jullie van de Vader zal zenden, de Geest van de Waarheid, die van de Vader komt, zal Hij over Mij getuigen;
\v 27 en ook jullie moeten mijn getuigen zijn, want jullie zijn vanaf het begin bij Mij geweest.
\s5
\c 16
\p
\v 1 Dit heb Ik tot jullie gesproken, zodat jullie niet ten val komen.
\v 2 Men zal jullie uit de synagoge zetten; ja, de tijd komt, dat een ieder, die jullie doodt, zal denken God een heilige dienst te bewijzen.
\v 3 En dit zullen zij doen, omdat zij de Vader en Mij niet kennen.
\v 4 Maar deze dingen heb Ik tot jullie gesproken, zodat, wanneer hun tijd komt, jullie je kunnen herinneren, dat Ik ze jullie heb gezegd. Maar dit heb Ik niet van het begin tegen jullie gezegd, omdat Ik bij jullie was.
\v 5 En nu ga Ik heen tot Hem, die Mij gezonden heeft, en niemand van jullie vraagt Mij: "Waar gaat U heen?"
\v 6 Maar omdat Ik dit tot jullie gesproken heb, zijn jullie verdrietig.
\v 7 Maar Ik vertel de waarheid aan jullie: Het is beter voor jullie dat Ik heenga. Want als Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot jullie komen, maar indien Ik heenga, zal Ik Hem voor jullie zenden.
\v 8 En als Hij komt, zal Hij de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel;
\v 9 van zonde, omdat zij in Mij niet geloven;
\v 10 van gerechtigheid, omdat Ik heenga tot de Vader en jullie Mij niet langer zullen zien;
\v 11 van oordeel, omdat de heerser van deze wereld veroordeeld is.
\v 12 Nog veel heb Ik jullie te zeggen, maar jullie kunnen het nu niet verdragen;
\v 13 maar wanneer de Geest van de waarheid komt zal Hij jullie de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij aan jullie bekend maken.
\v 14 Hij zal mij eren, want Hij zal jullie vertellen over alles wat van Mij is.
\v 15 Al wat de Vader heeft, is van Mij; daarom zei Ik: Hij neemt uit alles wat van Mij is en zal het aan jullie bekend maken.
\v 16 Nog een korte tijd en jullie zien Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en jullie zullen Mij weer zien.
\v 17 Sommige van Zijn discipelen zeiden toen tegen elkaar: "Wat betekent dit, dat Hij tegen ons zegt: Nog een korte tijd en jullie zien Mij niet en nogmaals een korte tijd en jullie zulllen Mij weer zien? En: Ik ga heen tot de Vader?"
\v 18 Zij zeiden dan: "Wat is dit, dat Hij zegt: 'Nog een korte tijd?' Wij weten niet, wat Hij bedoelt".
\v 19 Jezus merkte, dat zij Hem iets wilden vragen en zei tegen hen: ''Redeneren jullie hierover met elkaar dat Ik zei: 'Nog een korte tijd en jullie zien Mij niet en nogmaals een korte tijd en jullie zullen Mij weer zien'?
\v 20 Maar ik verzeker jullie dat jullie zullen huilen en klagen, maar de wereld zal zich verblijden; jullie zullen droevig zijn maar jullie droefheid zal tot blijdschap worden.
\v 21 Een vrouw, die baart, heeft droefheid, omdat haar uur gekomen is; maar wanneer zij het kind ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan haar benauwdheid, maar uit vreugde, dat een mens in de wereld is gekomen.
\v 22 Ook jullie hebben dan nu wel droefheid, maar Ik zal jullie terugzien en jullie hart zal zich verblijden en niemand ontneemt jullie je blijdschap.
\v 23 En in die dagen zullen jullie Mij niets vragen. Ik verzeker jullie dat als jullie de Vader om iets bidden zal Hij het jullie geven in mijn naam.
\v 24 Tot nu toe hebben jullie niet om iets gebeden in mijn naam; bidt en jullie zullen ontvangen, zodat jullie vreugde volmaakt zal zijn.
\v 25 Dit heb Ik in beelden tot jullie gesproken; er komt een tijd, dat Ik niet meer in beelden tegen jullie zal spreken, maar vrij met jullie over de Vader zal spreken.
\v 26 In die tijd zullen jullie in Mijn naam bidden en Ik zeg jullie niet, dat Ik de Vader voor julle zal vragen,
\v 27 want de Vader zelf heeft jullie lief, omdat jullie Mij hebben liefgehad en geloofd hebben, dat Ik van God ben gekomen.
\v 28 Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen; Ik verlaat de wereld weer en ga naar de Vader.''
\v 29 Zijn discipelen zeiden: "Zie, nu spreekt U vrijuit, zonder beeldspraak te gebruiken.
\v 30 Nu weten wij, dat U alles weet en niet nodig hebt, dat iemand U vraagt; hierom geloven wij, dat U van God bent gekomen."
\v 31 Jezus antwoordde hun: "Nu geloven jullie?
\v 32 Zie, de tijd komt en is gekomen, dat jullie verstrooid worden, een ieder naar zijn eigen weg en Mij alleen laat. En toch ben Ik niet alleen, want de Vader is met Mij.
\v 33 Dit heb Ik tegen jullie gezegd, zodat jullie in Mij vrede hebben. In de wereld lijden jullie verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen."
\s5
\c 17
\p
\v 1 Dit sprak Jezus en Hij hief zijn ogen op naar de hemel en zei: "Vader, het uur is gekomen; verheerlijk Uw Zoon, zodat Uw Zoon U verheerlijkt,
\v 2 Zoals U Hem macht hebt gegeven over alle mensen, om aan al wat U Hem gegeven hebt, eeuwig leven te geven.
\v 3 Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die U gestuurd hebt.
\v 4 Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voltooien, dat U Mij hebt gegeven om te doen.
\v 5 En nu verheerlijkt U Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, voordat de wereld bestond.
\v 6 Ik heb Uw naam bekend gemaakt bij de mensen, die U Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij behoorden U toe en U hebt hen Mij gegeven en zij hebben Uw woord bewaard.
\v 7 Nu weten zij, dat alles wat U Mij gegeven hebt, van U komt,
\v 8 want de woorden, die U Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven en zij hebben ze aangenomen en in waarheid erkend, dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd, dat U Mij gestuurd hebt.
\v 9 Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die U Mij gegeven hebt, want zij zijn van U,
\v 10 en alles wat van mij is, is van U en wat van U is, is van Mij, en Ik ben in hen verheerlijkt.
\v 11 En Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en Ik kom bij U. Heilige Vader, bewaar hen in Uw naam, welke U Mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals Wij.
\v 12 Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in Uw naam, welke U Mij hebt gegeven en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, behalve de zoon van het verderf, zodat de Schrift vervuld werd.
\v 13 Maar nu kom Ik bij U en Ik spreek dit in de wereld, zodat zij volledig met mijn blijdschap gevuld zullen zijn.
\v 14 Ik heb hun Uw woord gegeven en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet uit de wereld zijn, zoals Ik niet uit de wereld ben.
\v 15 Ik bid niet, dat U hen uit de wereld wegneemt, maar dat U hen beschermt tegen de duivel.
\v 16 Zij zijn niet uit de wereld, zoals Ik niet uit de wereld ben.
\v 17 Heilig hen door Uw waarheid; Uw woord is de waarheid.
\v 18 Zoals U Mij gestuurd hebt in de wereld, heb ook Ik hen gestuurd in de wereld;
\v 19 en Ik heilig Mijzelf voor hen, zodat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid.
\v 20 En Ik bid niet alleen voor hen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven,
\v 21 zodat zij allen één zijn, net zoals U, Vader in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; zodat de wereld gelooft, dat U Mij hebt gestuurd.
\v 22 En de heerlijkheid, die U Mij hebt gegeven, heb Ik hun gegeven, zodat zij één zijn, net zoals Wij één zijn:
\v 23 Ik in hen en U in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, zodat de wereld erkent dat U Mij hebt gestuurd en dat U hen hebt liefgehad , net zoals U Mij hebt liefgehad.
\v 24 Vader, wat U Mij hebt gegeven wil Ik, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te zien, die U Mij hebt gegeven, want U hebt Mij liefgehad voordat de wereld bestond.
\v 25 Rechtvaardige Vader, de wereld kent U niet, maar Ik ken U, en zij weten, dat U Mij hebt gestuurd;
\v 26 en Ik heb hun Uw naam bekend gemaakt en Ik zal hem bekend maken, zodat de liefde, waarmee U Mij hebt liefgehad in hen is en Ik in hen."
\s5
\c 18
\p
\v 1 Nadat Hij dit gezegd had ging Jezus met zijn discipelen naar de overkant van de beek Kidron. Daar was een hof, waar Hij met zijn discipelen binnenging.
\v 2 En ook Judas, zijn verrader, kende die plaats, omdat Jezus daar vaak was samengekomen met zijn discipelen.
\v 3 Judas kwam daar met een afdeling soldaten en dienaars van de overpriesters en de Farizeeën. Ze hadden lantaarns, fakkels en wapens bij zich.
\v 4 Jezus, die alles wist wat Hem zou overkomen, kwam naar voren en vroeg hen: "Wie zoeken jullie?"
\v 5 Zij antwoordden Hem: "Jezus, de Nazoreeër." Hij zei: "Ik ben het." Ook Judas, zijn verrader, stond bij hen.
\v 6 Toen Hij tegen hen zei: 'Ik ben het', traden zij terug en vielen op de grond.
\v 7 Opnieuw stelde Jezus hun de vraag: "Wie zoeken jullie?" En zij zeiden: "Jezus, de Nazoreeër."
\v 8 Jezus antwoordde: "Ik heb jullie al gezegd, dat Ik het ben. Wanneer jullie Mij zoeken, laat deze mensen dan gaan."
\v 9 Daarmee ging de uitspraak, die Hij had gedaan, in vervulling, "Geen van hen wie U Mij gegeven hebt, heb Ik verloren laten gaan."
\v 10 Simon Petrus trok zijn zwaard en trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het rechteroor af; de naam van de slaaf was Malchus.
\v 11 Jezus zei tegen Petrus: "Steek het zwaard in de schede; zou Ik de beker, die de Vader Mij gegeven heeft, niet drinken?"
\v 12 De afdeling soldaten en de overste en de dienaars van de Joden namen Jezus gevangen, boeiden Hem,
\v 13 en brachten Hem eerst voor Annas, want hij was de schoonvader van Kajafas, die dat jaar hogepriester was;
\v 14 Kajafas was het, die de Joden de raad had gegeven: "Het is nuttig, dat één mens sterft voor het hele volk."
\v 15 Simon Petrus en een andere discipel volgden Jezus. Die discipel was een bekende van de hogepriester en ging met Jezus het paleis van de hogepriester binnen,
\v 16 maar Petrus stond buiten aan de poort. De andere discipel, de bekende van de hogepriester, kwam naar buiten, sprak met de portierster en nam Petrus mee naar binnen.
\v 17 De slavin, die portierster was, zei tegen Petrus: "Jij hoort toch ook bij de discipelen van deze mens?" Hij zei: "Ik niet!"
\v 18 De slaven en de dienaars stonden zich te warmen bij een kolenvuur dat zij hadden aangelegd, want het was koud, en ook Petrus stond bij hen om zich te warmen.
\v 19 De hogepriester vroeg Jezus over Zijn discipelen en over Zijn leer.
\v 20 Jezus antwoordde hem: "Ik heb in het openbaar tot de wereld gesproken; Ik heb voortdurend in de synagoge onderwezen en in de tempel waar al de Joden bijeenkomen, maar in het geheim heb Ik niets gesproken.
\v 21 Waarom vraagt u Mij? Vraag het hun, die gehoord hebben, wat Ik tegen hen gezegd heb; zij weten wat Ik gezegd heb."
\v 22 En toen Hij dit zei, gaf één van de dienaars die erbij stond, Jezus een klap in het gezicht en zei: "Antwoordt U zó de hogepriester?"
\v 23 Jezus antwoordde hem: "Als Ik iets verkeerds gezegd heb, geef Mij aan wat verkeerd was, maar als het goed was, waarom sla je Mij?"
\v 24 Daarna stuurde Annas Hem geboeid naar Kajafas, de hogepriester.
\v 25 Simon Petrus stond zich te warmen. "Hoor jij ook niet bij Zijn discipelen?" vroegen ze. Hij ontkende het en zei: "Ik niet!"
\v 26 Eén van de slaven van de hogepriester, een familielid van degene van wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: "Zag ik je ook niet in de hof met Hem?"
\v 27 Petrus ontkende het opnieuw en direct daarop kraaide een haan.
\v 28 Zij brachten Jezus van Kajafas naar het gerechtsgebouw. Het was vroeg in de morgen; maar zelf gingen zij het gerechtsgebouw niet binnen, om zich niet te verontreinigen, maar het Paschamaal te kunnen eten.
\v 29 Pilatus kwam naar buiten en zei: "Welke aanklacht brengen jullie tegen deze mens in?"
\v 30 Zij antwoordden hem: "Als Hij geen misdadiger was, zouden wij Hem niet aan u uitleveren!"
\v 31 Pilatus zei tegen hen: "Nemen jullie Hem dan mee en oordeel Hem naar jullie wet." Maar de Joden zeiden: "Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen."
\v 32 Zo ging de uitspraak van Jezus in vervulling, waarin Hij duidelijk maakte, welke dood Hij zou sterven.
\v 33 Pilatus ging terug in het gerechtsgebouw, liet Jezus bij zich komen en zei tegen Hem: "Bent U de Koning van de Joden?"
\v 34 Jezus antwoordde: "Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over Mij gezegd?"
\v 35 Pilatus antwoordde: "Ben ik soms een Jood? Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij uitgeleverd; wat hebt U misdaan?"
\v 36 Jezus antwoordde: "Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; als mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden mijn dienaars gevochten hebben zodat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; maar mijn Koninkrijk is niet van hier."
\v 37 Pilatus zei tegen Hem: "Bent U dus toch een koning?" Jezus antwoordde: "U zegt het, dat Ik koning ben. Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen en iedereen, die voor de waarheid kiest, luistert naar mijn stem."
\v 38 Pilatus zei tegen Hem: "Wat is waarheid?" En nadat hij dit gezegd had, kwam hij weer naar buiten naar de Joden en zei tegen hen: "Ik vind geen schuld in Hem.
\v 39 Maar het is bij jullie gebruikelijk, dat ik jullie op Pascha iemand vrijlaat: willen jullie dan, dat ik jullie de Koning van de Joden vrijlaat?"
\v 40 Zij schreeuwden opnieuw: "Hem niet, maar Barabbas!" Barabbas was een dief.
\s5
\c 19
\p
\v 1 Toen liet Pilatus Jezus geselen.
\v 2 En de soldaten vlochten een kroon van doornen, zetten die op Jezus' hoofd en deden Hem een purperen kleed om,
\v 3 en zij stapten op Hem af en zeiden: "Gegroet, Koning van de Joden!" En zij sloegen Hem in het gezicht.
\v 4 En Pilatus kwam weer naar buiten en zei tegen hen: "Kijk, ik breng Hem voor jullie naar buiten, zodat jullie weten, dat ik geen schuld in Hem vind."
\v 5 Jezus kwam naar buiten gekleed met de doornenkroon en het purperen kleed. En Pilatus zei tegen hen: "Kijk, de mens!"
\v 6 Toen de overpriesters en hun dienaars Hem zagen, schreeuwden zij en zeiden: "Kruisig Hem, kruisig Hem!" Pilatus zei tegen hen: "Nemen jullie Hem en kruisig Hem, want ik vind geen schuld in Hem."
\v 7 De Joden antwoordden hem: "Wij hebben een wet en naar die wet moet Hij sterven, want Hij heeft verklaard dat Hij Gods Zoon is."
\v 8 Toen Pilatus deze woorden hoorde, werd hij nog banger;
\v 9 en hij ging weer het gerechtsgebouw in en zei tegen Jezus: "Waar komt U vandaan?" Maar Jezus gaf hem geen antwoord.
\v 10 Toen zei Pilatus tegen Hem: "Spreekt U niet tegen mij? Weet U niet, dat ik macht heb U vrij te laten, maar ook macht om U te kruisigen?"
\v 11 Jezus antwoordde: "Je zou geen macht over Mij hebben, als het je niet van boven gegeven was: diegene die Mij aan jou heeft overgeleverd, heeft daarom een groter zonde."
\v 12 Vanaf toen probeerde Pilatus Hem vrij te laten, maar de Joden schreeuwden en zeiden: "Als je deze Man vrij laat, dan ben je geen vriend van de keizer; iedereen die zich koning maakt, verzet zich tegen de keizer."
\v 13 Toen Pilatus deze woorden hoorde, liet hij Jezus naar buiten brengen en ging op de rechterstoel zitten, op de plaats genaamd Litostrotos, in het Hebreeuws Gabbata.
\v 14 En het was de dag van Voorbereiding voor het Pascha, ongeveer het zesde uur, en hij zei tegen de Joden: "Kijk, uw koning!"
\v 15 Toen schreeuwden zij: "Weg met Hem! Weg met Hem! Kruisig Hem!" Pilatus vroeg hen: "Moet ik jullie koning kruisigen?" De overpriesters antwoordden: "Wij hebben geen koning, alleen de keizer!"
\v 16 Pilatus leverde Jezus aan hen uit om gekruisigd te worden.
\v 17 Toen namen ze Jezus mee en Hij droeg Zelf zijn kruis naar de zogeheten Schedelplaats, in het Hebreeuws genaamd Golgota,
\v 18 waar zij Hem kruisigden en met Hem twee andere mannen, aan weerskanten één, en Jezus in het midden.
\v 19 En Pilatus schreef ook een opschrift en plaatste het op het kruis. Er stond geschreven: JEZUS VAN NAZARETH, DE KONING VAN DE JODEN.
\v 20 Dit opschrift lazen veel Joden, want de plaats waar Jezus gekruisigd werd, was dichtbij de stad, en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Latijn en in het Grieks.
\v 21 De overpriesters van de Joden zeiden tegen Pilatus: "Schrijf niet: 'De Koning van de Joden', maar dat Hij gezegd heeft: 'Ik ben de Koning van de Joden.'"
\v 22 Pilatus antwoordde: "Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven."
\v 23 Toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen zij Zijn kleren en maakten daarvan vier delen, voor iedere soldaat één deel en ook zijn tuniek. Dit kleed nu was zonder naad, aan één stuk geweven.
\v 24 Zij zeiden tegen elkaar: "Laten wij dit niet scheuren, maar erom loten voor wie het zal zijn." Hiermee werd het Schriftwoord vervuld: 'Zij hebben mijn kleren onder elkaar verdeeld en over mijn kleding hebben zij het lot geworpen.' Dit hebben dan de soldaten gedaan.
\v 25 En bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder en de zus van zijn moeder, Maria, de vrouw van Klopas en Maria van Magdala.
\v 26 Toen Jezus zijn moeder zag en de discipel die Hij liefhad en die bij haar stond, zei Hij tegen zijn moeder: "Vrouw, kijk je zoon."
\v 27 Daarna zei Hij tegen de discipel: "Kijk, je moeder." En vanaf die tijd nam de discipel haar bij zich in huis.
\v 28 Omdat Jezus wist dat alles al was volbracht en omdat de Schrift zou worden vervuld, zei Hij: "Ik heb dorst!"
\v 29 Er stond een kruik vol zure wijn; zij staken een spons, gedrenkt met zure wijn, op een hysopstengel en brachten die aan Zijn mond.
\v 30 Toen Jezus de zure wijn genomen had, zei Hij: "Het is volbracht!" En Hij boog het hoofd en gaf de geest.
\v 31 Omdat het Voorbereidingsdag was en de lichamen niet op sabbat aan het kruis mochten blijven want de dag van die sabbat was bijzonder vroegen de Joden aan Pilatus of hun benen gebroken mochten worden en zij daarna weggenomen zouden worden.
\v 32 De soldaten kwamen en braken de benen van de eerste man en van de andere man, die met Hem gekruisigd waren;
\v 33 maar toen zij bij Jezus gekomen waren en zagen dat Hij reeds gestorven was, braken zij zijn benen niet,
\v 34 maar één van de soldaten stak met een speer in Zijn zij en meteen kwam er bloed en water uit.
\v 35 En die het gezien heeft, heeft ervan getuigd en zijn getuigenis is waar en hij weet, dat hij de waarheid spreekt, zodat ook jullie geloven.
\v 36 Want zo ging het Schriftwoord in vervulling: 'Geen been van Hem zal verbrijzeld worden.'
\v 37 En een ander Schriftwoord zegt ook: 'Zij zullen zien op Hem, die zij doorstoken hebben.'
\v 38 En daarna vroeg Jozef van Arimatea, een discipel van Jezus, maar in het geheim uit vrees voor de Joden, aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen meenemen; en Pilatus stond het toe. Hij kwam en nam het lichaam van Jezus weg.
\v 39 En Nikodemus kwam ook, die de eerste keer 's nachts bij Hem gekomen was, en hij bracht een mengsel van mirre en aloë, ongeveer honderd pond.
\v 40 En zo namen zij het lichaam van Jezus en wikkelden het in linnen windsels met de specerijen, zoals het bij de Joden gebruikelijk is te begraven.
\v 41 En op de plaats waar Hij gekruisigd was, was er een hof en in die hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand was bijgezet.
\v 42 Omdat het voor de Joden Voorbereidingsdag was en dat graf dichtbij was, legden zij Jezus daarin.
\s5
\c 20
\p
\v 1 En op de eerste dag van de week ging Maria van Magdala vroeg, terwijl het nog donker was, naar het graf en zag dat de steen van het graf was verwijderd.
\v 2 Toen rende ze naar Simon Petrus en de andere discipel, van wie Jezus hield, en zei tegen hen: "Ze hebben de Heer uit het graf weggenomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd."
\v 3 Toen gingen Petrus en de andere discipel naar buiten en gingen naar het graf;
\v 4 en de twee renden samen weg; maar de andere discipel rende sneller dan Petrus en kwam als eerste bij het graf.
\v 5 Hij boog zich voorover en zag de linnen windsels liggen; hij ging echter niet naar binnen.
\v 6 Simon Petrus kwam ook en volgde hem en ging het graf binnen en zag de linnen windsels liggen,
\v 7 maar de zweetdoek, die Jezus' hoofd had bedekt, zag hij niet bij de linnen windsels liggen, maar apart opgerold op een andere plaats.
\v 8 Toen ging ook de andere discipel, die het eerst bij het graf was gekomen, naar binnen en hij zag het en geloofde;
\v 9 want zij hadden uit de Schrift nog niet begrepen, dat Hij uit de doden moest opstaan.
\v 10 De discipelen gingen weer naar huis.
\v 11 En Maria stond buiten dicht bij het graf en huilde. Terwijl zij huilde, boog zij zich voorover naar het graf
\v 12 en zag twee engelen zitten, in witte klederen, één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus had gelegen.
\v 13 En zij zeiden tegen haar: "Vrouw, waarom huil je?" Zij zei tegen hen: "Omdat zij mijn Heer hebben weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd."
\v 14 Na deze woorden keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet, dat het Jezus was.
\v 15 Jezus zei tot haar: "Vrouw, waarom huil je? Wie zoek je?" Zij dacht, dat het de hovenier was, en zei tegen Hem: "Heer, als U Hem hebt weggehaald, zeg mij dan, waar U Hem hebt neergelegd en ik zal Hem meenemen."
\v 16 Jezus zei tot haar: "Maria!" Zij keerde zich om en zei tegen Hem in het Hebreeuws: "Rabboeni," dat wil zeggen: Meester!
\v 17 Jezus zei tegen haar: "Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zusters en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God."
\v 18 Maria van Magdala ging heen en vertelde de discipelen, dat zij de Heer had gezien en dat Hij haar dit gezegd had.
\v 19 Op de avond van die eerste dag van de week waren de discipelen bij elkaar. De deuren waren gesloten uit vrees voor de Joden. Toen stond Jezus in hun midden en zei tegen hen: "Vrede is met jullie!"
\v 20 En nadat Hij dit had gezegd, toonde Hij hun zijn handen en zijn zij. De discipelen waren blij toen zij de Heer zagen.
\v 21 Jezus zei nog een keer tegen hen: "Vrede is met jullie! Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook jullie."
\v 22 Nadat Hij dit had gezegd, blies Hij op hen en zei tegen hen: "Ontvangt de Heilige Geest.
\v 23 Wie jullie hun zonden vergeven, die zijn ze vergeven; wie jullie ze toerekenen, die zijn ze toegerekend."
\v 24 En Tomas, één van de twaalven, genaamd Didymus, was niet bij hen toen Jezus daar kwam.
\v 25 De andere discipelen zeiden tegen hem: "Wij hebben de Heer gezien!" Maar hij zei tegen hen: "Als ik de wonden van de nagels in zijn handen niet zie en mijn vinger niet kan steken in de plaats van de nagels en mijn hand niet kan steken in zijn zij, zal ik zeker niet geloven."
\v 26 En na acht dagen waren zijn discipelen weer in het huis en Tomas met hen. Jezus kwam, terwijl de deuren gesloten waren en Hij stond in hun midden en zei: "Ik wens jullie vrede!"
\v 27 Daarna zei Hij tegen Tomas: "Breng je vinger hier en zie mijn handen en steek je hand in mijn zij, en wees niet ongelovig, maar gelovig."
\v 28 Tomas antwoordde en zei tegen Hem: "Mijn Heer en mijn God!"
\v 29 Jezus zei tegen hem: "Omdat je Mij gezien hebt, heb je geloofd? Gezegend zijn zij, die niet gezien hebben en toch geloven."
\v 30 Jezus heeft nog wel veel andere tekenen voor de ogen van zijn discipelen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek,
\v 31 maar deze zijn wel beschreven, zodat jullie geloven, dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en zodat jullie door te geloven, leven hebben in Zijn naam.
\s5
\c 21
\p
\v 1 Hierna verscheen Jezus opnieuw aan de discipelen bij de zee van Tiberias.
\v 2 Het gebeurde toen Simon Petrus, Tomas, genaamd Didymus, Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee van zijn discipelen bij elkaar waren.
\v 3 Simon Petrus zei tegen hen: "Ik ga vissen." Zij zeiden tegen hem: "Wij gaan met je mee." Zij vertrokken en gingen aan boord, en in die nacht vingen zij niets.
\v 4 Toen het al morgen werd, stond Jezus aan de oever. De discipelen wisten echter niet, dat het Jezus was.
\v 5 Jezus zei tegen hen: "Jongens, hebben jullie wat vis gevangen? Zij antwoordden Hem: "Nee."
\v 6 Hij zei tegen hen: "Werp het net uit aan de rechterzijde van het schip en jullie zullen wat vinden." Zij wierpen het (net) uit en konden het niet meer binnen trekken vanwege de grote hoeveelheid vissen.
\v 7 De discipel die Jezus liefhad, zei tegen Petrus: "Het is de Heer." Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, deed hij zijn bovenkleding aan, want die had hij uitgetrokken, en sprong in het water;
\v 8 maar de andere discipelen kwamen met het schip, want zij waren niet ver van het land, ongeveer 100 meter, en zij sleepten het net met de vissen.
\v 9 Toen zij aan land gekomen waren, zagen zij een houtskoolvuur met vis daarop en brood.
\v 10 Jezus zei tegen hen: "Breng wat van de vissen, die jullie net gevangen hebben."
\v 11 Simon Petrus ging aan boord en sleepte het net aan land, vol met grote vissen, honderddrieënvijftig; en hoewel er zoveel waren, scheurde het net niet.
\v 12 Jezus zei tegen hen: "Kom en eet ontbijt." Niemand van de discipelen durfde Hem de vraag stellen: "Wie bent U?" Zij wisten dat het de Heer was.
\v 13 Jezus kwam en Hij nam het brood en gaf het hun en ook de vis.
\v 14 Dit was al de derde keer, dat Jezus na zijn opwekking uit de doden verscheen aan zijn discipelen.
\v 15 Toen zij klaar waren met eten, zei Jezus tegen Simon Petrus: "Simon, zoon van Johannes, heb jij Mij echt lief, meer dan dezen?" Hij zei tegen Hem: "Ja Heer, U weet dat ik U liefheb." Hij zei tegen hem: "Weid mijn lammeren."
\v 16 Hij zei voor de tweede keer tegen hem: "Simon, zoon van Johannes, heb jij Mij echt lief?" En hij zei tegen Hem: "Ja Heer, U weet het, dat ik U liefheb." Hij zei tegen hem: "Hoed mijn schapen."
\v 17 Hij zei voor de derde keer tegen hem: "Simon, zoon van Johannes, heb jij Mij lief?" Petrus werd verdrietig, omdat Hij voor de derde keer tegen hem zei: 'Heb jij Mij lief?' En hij zei tegen Hem: "Heer, U weet alles, U weet dat ik U liefheb." Jezus zei tegen hem: "Weid mijn schapen.
\v 18 Werkelijk, werkelijk, Ik zeg je: Toen je jonger was, kleedde je jezelf aan en je ging waar je wilde, maar wanneer je eenmaal oud wordt, zul je je handen uitstrekken en een ander zal je aankleden en je brengen waar je niet wilt."
\v 19 En dit zei Hij, om aan te duiden met welke dood hij God verheerlijken zou. En toen Hij dit gezegd had, sprak Hij tegen hem: "Volg Mij."
\v 20 En Petrus, zich omkerende, zag de discipel volgen die Jezus liefhad. Het was de discipel die zich bij de maaltijd aan zijn borst geworpen had en gezegd had: "Here, wie is het die U verraadt?"
\v 21 Toen hij hem zag, zei Petrus tegen Jezus: "Heer, maar wat zal er met hem gebeuren?"
\v 22 Jezus zei tegen hem: "Als Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het jou aan? Volg jij Mij."
\v 23 Dit gerucht ging rond onder de broeders, dat die discipel niet sterven zou, maar Jezus had niet tegen hem gezegd dat hij niet zou sterven, maar: 'Als Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het jou aan?'
\v 24 Dit is de discipel, die van deze dingen getuigt en die deze beschreven heeft en wij weten, dat zijn getuigenis waar is.
\v 25 Er zijn echter nog vele andere dingen die Jezus gedaan heeft. Als deze één voor één beschreven werden, dan denk ik dat de wereld zelf niet genoeg ruimte zou hebben om de boeken, die geschreven werden, te kunnen bevatten.

52
manifest.yaml Normal file
View File

@ -0,0 +1,52 @@
---
dublin_core:
conformsto: rc0.2
contributor:
- Anja Vissers
- Chase Yonge
- Melissa Yonge
- Marieke Griffioen
- Ina De Jong
- Marella Nahr-Angelica
- Jurjen Doornbos
- Andre Nahr
- Dicla Barrientos
- Lola Levenstone
creator: Wycliffe Associates
description: ""
format: text/usfm
identifier: ulb
issued: 2023-05-10
modified: 2023-05-10
language:
direction: ltr
identifier: nl
title: Nederlands, Vlaams
publisher: unfoldingWord
relation:
- nl/tw
- nl/tq
- nl/tn
rights: CC BY-SA 4.0
source:
-
identifier: ulb
language: en
version: "1"
subject: Bible
title: Unlocked Literal Bible
type: bundle
version: "1"
checking:
checking_entity:
- Wycliffe Associates
checking_level: "2"
projects:
-
title: John
versification: other
identifier: jhn
sort: 44
path: ./44-JHN.usfm
categories:
- bible-nt