nl_act_text_ulb/45-ACT.usfm

1159 lines
138 KiB
Plaintext
Raw Permalink Blame History

This file contains invisible Unicode characters

This file contains invisible Unicode characters that are indistinguishable to humans but may be processed differently by a computer. If you think that this is intentional, you can safely ignore this warning. Use the Escape button to reveal them.

This file contains Unicode characters that might be confused with other characters. If you think that this is intentional, you can safely ignore this warning. Use the Escape button to reveal them.

\id ACT Unlocked Literal Bible
\ide UTF-8
\h ACTS
\toc1 Acts
\toc2 Acts
\toc3 Act
\mt1 ACTS
\s5
\c 1
\p
\v 1 Mijn eerste boek heb ik gemaakt, Teofilus, over alles wat Jezus begonnen is te doen en te leren,
\v 2 tot de dag dat Hij werd opgenomen, nadat Hij aan de apostelen die Hij had uitgekozen door de heilige Geest, zijn instructies had gegeven;
\v 3 aan wie Hij Zich ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang verscheen hij aan hun en hij sprak over al wat het Koninkrijk van God betrof.
\v 4 En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die jullie van Mij gehoord hebben.
\v 5 Want Johannes doopte met water, maar jullie zullen met de heilige Geest gedoopt worden, niet veel dagen na deze.
\v 6 Zij die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem: "Heer, herstelt U in deze tijd het koningschap voor Israël?"
\v 7 Hij zei tegen hen: "Het is niet jullie zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft,
\v 8 maar jullie zullen kracht ontvangen wanneer de heilige Geest over jullie komt en jullie zullen mijn getuigen zijn in Jeruzalem en in heel Judea en Samaria en tot het uiterste van de aarde."
\v 9 En nadat Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen.
\v 10 En toen zij naar de hemel staarden terwijl Hij wegging, stonden er plotseling twee mannen in witte kleren bij hen,
\v 11 die ook zeiden: "Galileese mannen, waarom staan jullie daar naar de hemel te kijken? Deze Jezus, die van jullie opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen, als jullie Hem naar de hemel hebben zien varen."
\v 12 Toen keerden zij terug naar Jeruzalem van de berg, genaamd de Olijfberg, die dicht bij Jeruzalem is, een sabbatsreis daarvandaan.
\v 13 En toen zij in de stad gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal waar zij verbleven: Petrus en Johannes, Jakobus en Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeüs en Matteüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon de Zeloot en Judas, de zoon van Jakobus.
\v 14 Zij allen bleven eendrachtig volharden in gebed, met enige vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broers.
\v 15 In die dagen stond Petrus op onder de broeders en er was een groep van ongeveer honderd twintig personen bijeen en hij sprak:
\v 16 "Broeders, het schriftwoord moest in vervulling gaan, dat de heilige Geest voorheen door mond van David gesproken heeft over Judas, die de gids is geweest van hen die Jezus gevangen namen;
\v 17 want hij werd tot ons getal gerekend en had deel aan deze bediening gekregen."
\v 18 (Deze man nu heeft een stuk grond gekocht van het loon van zijn ongerechtigheid, en bij een val werd zijn buik opengereten zodat zijn ingewanden naar buiten kwamen.
\v 19 Dit werd bekend bij allen die in Jeruzalem wonen, zodat dat stuk land in hun eigen taal 'Akeldama' werd genoemd, dat wil zeggen, 'Bloedgrond'.)
\v 20 Want er staat geschreven in het boek van de Psalmen: 'Laat zijn plaats verlaten worden en laat er niemand erop wonen'; 'Laat een ander zijn taak overnemen.'
\v 21 Er moet dan van de mannen die zich bij ons hebben aangesloten in al de tijd dat de Heer Jezus bij ons in- en uitgegaan is,
\v 22 -te beginnen met de doop van Johannes tot de dag dat Hij van ons werd opgenomen- één van hen met ons getuige worden van zijn opstanding.
\v 23 En zij stelden twee mannen voor: Jozef, genaamd Barsabbas, die ook de bijnaam Justus had, en Mattias.
\v 24 En zij baden en zeiden: "U, Heer, die alle harten kent, wijs aan welke van deze twee U hebt uitgekozen,
\v 25 om de plaats van deze dienst en dit apostelschap over te nemen van Judas die zijn ondergang tegemoet is gegaan."
\v 26 Zij lieten hen loten en het lot viel op Mattias, en hij werd gekozen verklaard bij de elf apostelen.
\s5
\c 2
\p
\v 1 Toen de dag van het Pinksterfeest aanbrak, waren ze allemaal bij elkaar.
\v 2 En plotseling kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het hele huis waar ze zich bevonden;
\v 3 en er verschenen bij hen een soort vlammen als van vuurtongen, die zich over hen verdeelden en op hen rustte;
\v 4 en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en begonnen in andere talen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken.
\v 5 In die dagen woonden er religieuze Joden in Jeruzalem, afkomstig uit alle volken op aarde;
\v 6 en toen zij dit geluid hoorden, dromden ze samen en verbaasden ze zich, want iedereen hoorde hen in zijn eigen taal spreken.
\v 7 En buiten zichzelf van verwondering zeiden zij: "Zijn zij niet allemaal Galileeërs die daar spreken?
\v 8 En hoe kan het dan dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen?
\v 9 Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia,
\v 10 Frygië en Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten,
\v 11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal over de grote daden van God spreken."
\v 12 Verbijsterd en geheel met de zaak verlegen, vroegen ze aan elkaar: "Wat heeft dit te betekenen?"
\v 13 Maar anderen zeiden spottend: "Zij hebben te veel zoete wijn gehad!"
\v 14 Petrus stond samen met de elf discipelen op, verhief zijn stem en sprak hen toe: "Jullie Joden en iedereen die in Jeruzalem wonen, luister en neem mijn woorden ter harte.
\v 15 Deze mensen zijn niet dronken, zoals jullie veronderstellen, want het is pas negen uur 's morgens;
\v 16 wat hier gebeurt, is al over gesproken door de profeet Joël:
\v 17 'En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik mijn Geest zal uitstorten over alle mensen; dan zullen uw zonen en dochters profeteren en uw jongeren zullen visioenen zien en uw ouderen zullen dromen dromen:
\v 18 ja, zelfs over mijn dienaren en dienaressen zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren.
\v 19 En Ik zal wonderen doen in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rook.
\v 20 De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en stralende dag van de Heer komt.
\v 21 Dan zal iedereen die de naam van de Heer aanroept, behouden worden.'
\v 22 "Mannen van Israël, luister naar deze woorden: zoals jullie weten is Jezus, de Nazoreeër, door God naar jullie gezonden. Dit werd duidelijk door de krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden heeft verricht.
\v 23 Deze Jezus, die volgens Gods bedoeling en voorkennis is uitgeleverd, hebben jullie door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood.
\v 24 God heeft Hem echter opgewekt, want Hij hief de last van de dood op, waardoor het niet mogelijk was, dat de dood zijn macht over Hem kon behouden.
\v 25 Want David zegt over Hem: 'Ik zie de Heer steeds voor mij; want Hij is aan mijn rechterhand, zodat ik niet wankel.
\v 26 Daarom is mijn hart verheugd en mijn tong verblijd, ja, ook mijn lichaam zal nog een schuilplaats vinden in hoop,
\v 27 omdat U mijn ziel niet aan het dodenrijk zult overleveren en evenmin mijn lichaam laten ontbinden;
\v 28 U hebt mij wegen naar het leven laten zien; U zult mij vervullen met blijdschap voor uw aangezicht.'
\v 29 Broeders en zusters, ik mag dit toch vrijuit tegen jullie zeggen over de aartsvader David, dat hij èn gestorven èn begraven is, en zijn graf is bij ons tot op deze dag.
\v 30 Maar omdat hij een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had dat één van zijn nakomelingen op zijn troon zou zitten,
\v 31 heeft hij de toekomst voorzien en gesproken over de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan het dodenrijk is overgeleverd en dat zijn lichaam niet tot ontbinding zou overgaan.
\v 32 God heeft deze Jezus opgewekt en daarvan zijn wij allen getuigen.
\v 33 Nu is Hij door de rechterhand van God verhoogd en heeft de belofte van de heilige Geest van de Vader ontvangen. Die Geest heeft Hij op ons doen neerdalen en dit is wat jullie zien en horen.
\v 34 Want David is niet opgevaren naar de hemel, maar hij zegt zelf: 'De Heer heeft gezegd tot mijn Heer: Neem plaats aan mijn rechterhand,
\v 35 totdat Ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.'
\v 36 Dus moet ook het hele huis van Israël zeker weten, dat Jezus, die jullie gekruisigd hebben, door God is aangesteld tot Heer en Messias."
\v 37 Toen zij dit hoorden, werden zij diep in hun hart getroffen, en zij zeiden tegen Petrus en de andere apostelen: "Wat moeten wij doen, broeders?"
\v 38 Petrus antwoordde hun: "Keer je af van je huidige leven en laat iedereen zich dopen in de naam van Jezus Christus, tot vergeving van jullie zonden. Dan zullen jullie de Heilige Geest ontvangen.
\v 39 Want voor jullie is de belofte en voor jullie kinderen en voor iedereen die nog ver weg is, zoveel als de Heer onze God tot zich zal roepen."
\v 40 Met nog meer andere woorden getuigde hij en hij spoorde hen dringend aan met: "Laat je redden uit dit goddeloze mensengeslacht."
\v 41 Degenen die zijn woorden aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden ongeveer drieduizend zielen toegevoegd.
\v 42 En zij bleven trouw aan de onderwijzing van de apostelen en vormden een gemeenschap, braken het brood en wijdden zich aan gebed.
\v 43 Iedereen werd vervuld met ontzag over de vele wonderen en tekenen die de apostelen verrichtten.
\v 44 En iedereen die tot het geloof was gekomen bleef bijeen en ze hadden alles gemeenschappelijk.
\v 45 Steeds waren er die al hun bezittingen verkochten en ze uitdeelden aan wie er behoefte aan hadden.
\v 46 Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind in de tempel, braken het brood aan huis en gebruikten hun maaltijden in een geest van blijdschap en eenvoud.
\v 47 Zij loofden God en stonden in de gunst bij het gehele volk. En de Heer voegde dagelijks toe aan de kring, die gered werden.
\s5
\c 3
\p
\v 1 Petrus en Johannes gingen naar de tempel toen het tijd was voor gebed om drie uur 's middags.
\v 2 Een man die verlamd was vanaf zijn geboorte, werd dagelijks naar de tempelpoort 'de Schone' gedragen en daar neergezet om te bedelen bij de tempelgangers.
\v 3 Toen hij zag dat Petrus en Johannes de tempel zouden binnengaan, vroeg hij om geld.
\v 4 En Petrus keek hem direct aan, en Johannes ook, en zei: "Kijk ons aan!"
\v 5 En de man keek hen aan in de verwachting iets van hen te krijgen.
\v 6 Maar Petrus zei: "Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb, geef ik je; in de naam van Jezus Christus van Nazareth: Sta op en wandel!"
\v 7 En Petrus nam hem bij de rechterhand en hielp hem overeind, en meteen kwam er kracht in zijn voeten en enkels.
\v 8 Hij sprong op zijn voeten en begon te lopen. Hij ging met hen de tempel binnen, lopend en springend en God vererend.
\v 9 Toen alle mensen hem zagen lopen en God vereren,
\v 10 herkenden zij hem als degene, die gewoonlijk aan de Schone Poort van de tempel zat te bedelen; en zij werden met verbazing en ontzetting vervuld, over wat er met hem gebeurd was.
\v 11 Terwijl de man Petrus en Johannes stevig vasthield, stroomden alle mensen vol van verbazing samen in de zuilengang van Salomo.
\v 12 Toen Petrus dat zag, begon hij tegen de mensen te spreken: "Israëlieten, waarom zijn jullie hier verbaasd over? Waarom staren jullie ons aan, alsof wij door eigen kracht of godsvrucht deze man hebben laten lopen?
\v 13 De God van Abraham, Isaak en Jakob, de God van onze voorvaders, heeft Zijn dienaar Jezus verheerlijkt. Jullie hebben Hem overgeleverd en afgewezen in bijzijn van Pilatus, ook al had hij besloten om Hem vrij te laten.
\v 14 Toch hebben jullie de Heilige en Rechtvaardige afgewezen en gevraagd dat een moordenaar vrijgelaten zou worden.
\v 15 Jullie hebben de Grondlegger van het leven gedood, maar God heeft Hem opgewekt uit de dood en wij zijn daar getuigen van.
\v 16 En door geloof in de naam van Jezus, is deze man die jullie zien en kennen, sterk gemaakt. Jezus' naam en het geloof door Hem heeft hem dit volkomen herstel gegeven in jullie aanwezigheid.
\v 17 En nu, broeders en zusters, ik weet dat jullie uit onwetendheid hebben gehandeld, net als jullie leiders;
\v 18 maar zo heeft God in vervulling laten gaan wat Hij van tevoren had voorzegd door alle profeten, dat Zijn Christus moest lijden.
\v 19 Heb spijt en bekeer je, zodat jullie zonden uitgewist worden en er tijden van herleving zullen komen door de aanwezigheid van de Heer.
\v 20 Hij zal Jezus de Christus sturen, die van tevoren voor jullie bestemd was.
\v 21 De hemel moest Hem opnemen tot de tijd zou komen van het herstel van alle dingen, die God lang geleden aangekondigd heeft door zijn heilige profeten.
\v 22 Mozes heeft gezegd: 'De Heer jullie God zal een profeet zoals ik laten opstaan uit jullie broeders. Jullie moeten naar Hem luisteren in alles wat Hij tegen jullie zegt.
\v 23 Iedereen die niet luistert naar deze profeet zal volledig uit het volk worden uitgeroeid.'
\v 24 En alle profeten, van Samuël af aan, die gesproken hebben, hebben deze dagen aangekondigd.
\v 25 Jullie zijn de zonen en dochters van de profeten en van het verbond, dat God met jullie voorvaderen gemaakt heeft, toen Hij tegen Abraham zei: 'Door jouw nageslacht zullen alle volken op aarde gezegend worden.'
\v 26 God heeft in de eerste plaats voor jullie Zijn Dienaar laten opstaan en Hem naar jullie gestuurd om jullie te zegenen door iedereen van zijn zondige daden af te laten keren."
\s5
\c 4
\p
\v 1 Terwijl Petrus ren Johannes de menigte nog toespraken, overvielen de priesters, de hoofdman van de tempel en de Sadduceeën hen,
\v 2 Zij waren zeer verontwaardigd, omdat zij het volk onderwezen en in het vertellen over Jezus ook spraken over de opstanding uit de doden;
\v 3 en zij arresteerden hen en hielden hen gevangen tot de volgende dag, want het was al avond.
\v 4 Maar velen van hen die het woord gehoord hadden werden gelovig, alleen al vijfduizend mannen.
\v 5 En het gebeurde tegen de volgende dag, dat de oversten, de oudsten en de schriftgeleerden bij elkaar kwamen in Jeruzalem,
\v 6 en Annas, de hogepriester, en Kajafas, Johannes, Alexander en allen die uit het hogepriesterlijk geslacht kwamen;
\v 7 en toen zij hen hadden laten voorkomen, wilden zij van hen weten: "Door welke kracht of in welke naam hebben jullie dit gedaan?"
\v 8 Toen zei Petrus, vervuld met de heilige Geest, tegen hen: "Oversten van het volk en oudsten,
\v 9 als wij nu verhoord worden in de zaak van een weldaad aan een zieke, die daardoor gezond geworden is,
\v 10 dan moeten jullie allen en het hele volk van Israël weten, dat het door de naam van Jezus Christus is, de Nazoreeër, die jullie gekruisigd hebben maar die God heeft opgewekt uit de doden, dat deze man hier gezond voor jullie staat.
\v 11 'Jezus is de steen die door jullie, de bouwlieden, afgekeurd is, maar die nu tot hoeksteen is geworden.'
\v 12 En onze redding is in niemand anders, want er is onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij gered moeten worden."
\v 13 Toen zij de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen en zich realiseerden, dat zij niet gestudeerd hadden en eenvoudige mensen uit het volk waren, verwonderden zij zich en zij herkenden hen van toen zij met Jezus waren;
\v 14 en omdat zij de genezen man bij hen zagen staan, konden zij er niets tegen inbrengen.
\v 15 Zij geboden hun buiten de raadzaal te gaan en overlegden met elkaar,
\v 16 Zij zeiden: "Wat moeten wij met deze mensen doen? Er is een wonderteken door hen verricht is. Dat is duidelijk voor iedereen in Jeruzalem. Wij kunnen dat niet ontkennen;
\v 17 maar we moeten voorkomen dat het geloof nog meer onder het volk verspreid wordt. Laten we hun dreigend gebieden met niemand meer te spreken op gezag van de naam Jezus."
\v 18 En toen zij hen binnengeroepen hadden, bevalen zij hun op geen enkele manier meer te spreken over of te leren op gezag van de naam van Jezus.
\v 19 Maar Petrus en Johannes zeiden tegen hen: "Beslis zelf, of het recht is voor God, meer naar jullie dan naar God te luisteren;
\v 20 want wij kunnen niet stoppen te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben."
\v 21 Maar zij dreigden nog meer, maar lieten hen toch vrij, want zij konden niks vinden om ze te straffen nu de mensen God loofden en eerden om wat er gebeurd was.
\v 22 want de man, die zo wonderbaarlijk genezen was, was meer dan veertig jaar verlamd geweest.
\v 23 Toen zij vrijgelaten waren, gingen ze naar hun geliefden en vrienden en deelden daar alles wat de overpriesters en oudsten tegen hen gezegd hadden.
\v 24 En toen zij het hoorden waren zij eensgezind in gebed tot God en zeiden: "U, Heer, bent het die de hemel, de aarde, de zee en al wat daarin is geschapen hebt,
\v 25 die door de heilige Geest door onze vader David, uw knecht, gezegd hebt: 'Waarom komen de volken in opstand en smeden de steden plannen die toch niet zullen slagen?
\v 26 De koningen op aarde hebben zich opgesteld en de oversten zijn samengekomen tegen de Heer en tegen zijn Gezalfde.'
\v 27 Want in deze stad zijn tegen uw heilige knecht Jezus, die U gezalfd hebt, Herodes en Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël bijeengekomen,
\v 28 om te doen wat uw hand en uw raad van tevoren al bepaald had, dat gebeuren zou.
\v 29 En nu, Heer, let op hun dreigingen en geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken,
\v 30 doordat U uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen gebeuren door de naam van uw heilige knecht Jezus."
\v 31 En terwijl zij in gebed waren, begon de plaats waar zij samen waren te beven; en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en spraken het woord van God vrijmoedig.
\v 32 En allen die tot het geloof gekomen waren, waren één van hart en ziel, en zelfs niet één van hen zei, dat iets van wat hij bezat zijn persoonlijk eigendom was, maar zij hadden alles gemeenschappelijk.
\v 33 En met grote kracht gaven de apostelen hun getuigenis van de opstanding van de Heer Jezus, en God begunstigde allen rijkelijk.
\v 34 Niemand kwam te kort; want allen die eigenaars waren van stukken grond of van huizen, verkochten die en brachten de opbrengst van de verkoop en legden die aan de voeten van de apostelen;
\v 35 en aan iedereen werd uitgedeeld naar behoefte.
\v 36 En Jozef, die van de apostelen de bijnaam Barnabas gekregen had wat betekent: zoon van troost , een Leviet, uit Cyprus afkomstig,
\v 37 die eigenaar was van een akker, verkocht die en bracht het geld en legde het aan de voeten van de apostelen.
\s5
\c 5
\p
\v 1 Een zekere Ananias verkocht samen met zijn vrouw Saffira een stuk land,
\v 2 hij hield iets van de opbrengst achter met medeweten van zijn vrouw en een gedeelte daarvan legde hij aan de voeten van de apostelen.
\v 3 Maar Petrus zei: “Ananias, waarom liet je satan in je hart toe, waardoor je je liet misleiden om de Heilige Geest te bedriegen en een deel van de opbrengst van het stuk land achter hield?
\v 4 Als het niet verkocht was, bleef het dan niet jouw eigendom? En nadat je het verkocht, was de opbrengst toch tot jouw beschikking? Hoe komt het, dat je het in je hart toeliet om je zo te gedragen. Je hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God”.
\v 5 En bij het horen van deze woorden viel Ananias neer en blies zijn laatste adem uit. En iedereen die hierover hoorde werden door grote schrik bevangen.
\v 6 De jonge mannen stonden op en legden hem af, droegen hem naar buiten en begroeven hem.
\v 7 Ongeveer drie uur later, kwam zijn vrouw binnen, niet wetende wat er voorgevallen was.
\v 8 Petrus zei tegen haar: “Zeg me, verkochten jullie het stuk land voor dit bedrag?” En zij zei: “Ja, voor dat bedrag.”
\v 9 Toen zei Petrus tegen haar: “Hoe hebben jullie durven besluiten de Geest van de Heer te trotseren? Kijk, de mannen die jouw man begraven hebben, staan bij de deur en zij zullen ook jou naar buiten dragen."
\v 10 Op hetzelfde moment viel zij bij zijn voeten neer en blies haar laatste adem uit, de jonge mannen kwamen binnen en vonden haar dood en droegen haar naar buiten en begroeven haar bij haar man.
\v 11 De hele gemeente en iedereen die hierover hoorde werd door grote schrik bevangen.
\v 12 Vele tekenen en wonderen vonden plaats onder het volk, verricht door de apostelen. De gelovigen waren eensgezind bij elkaar in de zuilengang van Salamo.
\v 13 Alhoewel anderen veel respect voor hen hadden, durfden ze zich niet bij hen aan te sluiten.
\v 14 Steeds meer mensen werden toegevoegd die in de Heer geloofden, een groot aantal mannen zowel als vrouwen,
\v 15 zelfs de zieken werden op veldbedden en matten naar buiten gebracht, zodat wanneer Petrus voorbij kwam, zijn schaduw op hen zou vallen.
\v 16 Ook de menigte uit de steden rondom Jeruzalem stroomde toe, ze brachten zieken mee en mensen die gekweld werden door onreine geesten, en iedereen werd genezen.
\v 17 Maar de hogepriester stond op en allen die met hem waren de zogenaamde partij van de Sadduceeën en vervuld van jaloezie
\v 18 lieten ze de apostelen gevangen nemen en sloten hen op in de publieke gevangenis.
\v 19 Maar in de nacht opende een engel van de Heer de deuren van de gevangenis en leidde hen naar buiten en zei:
\v 20 “Ga naar de tempel en spreek daar tot de mensen al deze woorden van dit leven.”
\v 21 De apostelen gaven hieraan gehoor en gingen tegen de ochtend de tempel binnen en onderwezen. Toen de hogepriester met al die bij hem waren arriveerden, riepen zij de Raad bijeen, ook de oudsten van de Israëlieten en stuurden bewakers naar de gevangenis om de apostelen te laten voorkomen.
\v 22 Maar daar aangekomen, konden de bewakers hen niet vinden in de gevangenis. Ze keerden terug en deden verslag,
\v 23 dat de gevangenis zorgvuldig was afgesloten, de bewakers bij de deuren stonden maar nadat die werden geopend, niemand werd aangetroffen.
\v 24 Toen het hoofd van de tempel en de overpriesters dit hoorden wisten ze niet wat ze daarvan moesten denken en vroegen zich af hoe dit zou aflopen.
\v 25 Daarop kwam er iemand naar hen toe met de mededeling dat de mannen die zij gevangen hadden gezet, in de tempel de mensen onderwezen.
\v 26 Daarop ging het hoofd van de tempel met zijn wachters erheen en brachten hen mee terug, niet met geweld want ze waren bang dat de bevolking hen zou stenigen.
\v 27 Terug gekomen leidden ze hen voor de Raad. De hogepriester begon de ondervraging met:
\v 28 "Wij hebben jullie nadrukkelijk verboden om in deze Naam te onderwijzen, en toch weet geheel Jeruzalem door jullie van deze leerstelling en jullie stellen ons aansprakelijk voor de dood van deze man."
\v 29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden: "Men moet God meer gehoorzamen dan mensen.
\v 30 De God van onze voorouders heeft Jezus opgewekt, nadat jullie Hem hadden gedood door Hem aan het kruishout te hangen.
\v 31 Hem heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot Leider en Redder om Israël tot inkeer te brengen en hun zonden te vergeven.
\v 32 Wij zijn getuigen van deze dingen en zo ook de Heilige Geest, die God gegeven heeft aan wie die Hem gehoorzamen."
\v 33 Toen ze dit hoorden ontstaken ze in woede en wilden ze de apostelen ter dood laten brengen.
\v 34 Maar ene Farizeeër in de Raad, Gamaliël, een bij de mensen gerespecteerde wetgeleerde, stond op en gaf opdracht dat de mannen voor een korte tijd buiten moesten wachten.
\v 35 Daarna zei hij: "Mannen van Israël, overweeg nog eens goed wat je van plan bent met deze mensen.
\v 36 Een tijd geleden kwam Teudas op de voorgrond en beweerde bijzonder te zijn, ongeveer vierhonderd mensen sloten zich bij hem aan, maar hij werd gedood, en zijn hele aanhang viel uiteen en het liep op niets uit.
\v 37 Na hem was er Judas de Galileeër, die in de tijd van de volkstelling volgelingen wist te winnen. Ook hij kwam om en al degenen die door hem waren overtuigd, werden uiteengedreven.
\v 38 Daarom raad ik jullie aan om je afzijdig te houden van deze mensen en om ze alleen te laten; want als hun plan mensenwerk is, zal het op niets uitlopen,
\v 39 maar als het Gods werk is, zullen jullie niets tegen hen kunnen uitrichten of het zou blijken dat jullie tegen God strijden." En zij lieten zich door hem overtuigen,
\v 40 en riepen de apostelen weer binnen. Ze lieten hen geselen en bevalen hen niet meer in de naam van Jezus te spreken en lieten hen vrij.
\v 41 De apostelen verlieten de Raad, verheugd dat ze waardig geacht waren om voor de Naam vernedering te lijden.
\v 42 Iedere dag bleven ze onderwijzen in de tempel en bij de mensen thuis en verkondigden zij het evangelie dat Jezus de Messias is.
\s5
\c 6
\p
\v 1 Het aantal discipelen werd talrijker. Dat bracht met zich mee dat de Grieks sprekende volgelingen over de Hebreeën gingen klagen, omdat hun weduwen bij de dagelijkse verzorging verwaarloosd werden.
\v 2 En de twaalf apostelen riepen alle discipelen samen en zeiden: Het is niet goed dat wij minder aandacht aan het woord van God schenken om de tafels te moeten bedienen.
\v 3 Zoek dan, broeders, zeven mannen onder jullie, die goed bekend staan, vol van Heilige Geest en wijsheid, zodat wij hen voor deze taak kunnen aanstellen;
\v 4 maar wij zullen ons toewijden aan het gebed en de bediening van het woord.
\v 5 De hele menigte vond het een goed voorstel, en zij kozen Stefanus, een man vol van geloof en heilige Geest, Filippus, Prochorus, Nikanor, Timon, Parmenas en Nikolaüs, een Jodengenoot uit Antiochië;
\v 6 zij stelden hen voor aan de apostelen, die, na gebeden te hebben, hun de handen oplegden.
\v 7 En het woord van God kon zich verder verspreiden en het aantal discipelen in Jeruzalem nam zeer toe en een talrijke groep van de priesters gaf gehoor aan het geloof.
\v 8 En Stefanus, vol van genade en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk.
\v 9 Maar er stonden sommigen van hen op, die waren van de zogenaamde synagoge van de Libertijnen, van de Cyreneeërs en van de Alexandrijnen en van de Joden uit Cilicië en Asia en redetwistten met Stefanus,
\v 10 en zij waren niet in staat om de wijsheid en de Geest, waardoor hij sprak, te weerstaan.
\v 11 Toen schoven zij mannen naar voren, die zeiden: ¨Wij hebben hem lasterlijke woorden tegen Mozes en God horen spreken¨.
\v 12 En zij brachten zowel het volk als de oudsten en de schriftgeleerden in opschudding; en door hun aandringen, sleepten zij hem mee en leidden hem voor de Raad,
\v 13 en kwamen met valse getuigen, die zeiden: "Deze mens spreekt onophoudelijk lasterlijke woorden tegen de tempel en de wet,
\v 14 want wij hebben hem horen zeggen, dat deze Jezus, de Nazoreeër, deze plaats zal afbreken en de goede gewoonten veranderen, die Mozes ons heeft overgeleverd".
\v 15 Alle leden van de Raad vestigden hun blik op Stefanus en zagen dat gezicht leek op dat van een engel.
\s5
\c 7
\p
\v 1 En de hogepriester zei: Is dat zo?
\v 2 Hij antwoordde: "Jullie, mannen broeders en vaders, luister goed! De God van de heerlijkheid is verschenen aan onze vader Abraham, toen hij nog in Mesopotamië was, voordat hij in Haran ging wonen,
\v 3 Hij zei tegen hem: "Verlaat je land en je bloedverwanten en kom herwaarts naar het land, dat Ik je wijzen zal."
\v 4 Toen vertrok hij uit het land van de Chaldeeën en vestigde zich in Haran. En nadat zijn vader gestorven was, bracht God hem naar dit land, waar jullie nu wonen;
\v 5 en Hij gaf hem geen erfdeel daarin, zelfs niet één voet, maar Hij beloofde hem zijn nakomelingen het in bezit te geven, hoewel hij geen kinderen had.
\v 6 En God sprak aldus, dat zijn nakomelingen zouden wonen in een vreemd land, waar ze in slavernij zouden leven en 400 jaar slecht behandeld zouden worden;
\v 7 maar het volk, dat zij dienen zullen, zal Ik oordelen, sprak God, en daarna zullen zij uittrekken en Mij vereren op deze plaats.
\v 8 En Hij gaf hem het verbond van de besnijdenis; en aldus verwekte hij Isaak en besneed hem op de achtste dag; en Isaak verwekte Jakob en Jakob de twaalf aartsvaders.
\v 9 En de aartsvaders verkochten uit jaloezie Jozef naar Egypte, maar God was met hem,
\v 10 en verloste hem uit al zijn verdrukkingen en gaf hem genade en wijsheid tegenover Farao, de koning van Egypte, die hem aanstelde tot hoofd over Egypte en over zijn hele huishouden.
\v 11 En er kwam hongersnood over heel Egypte en Kanaän en grote verdrukking, en onze vaderen hadden niets meer te eten.
\v 12 Maar toen Jakob hoorde, dat er koren was in Egypte, stuurde hij onze vaderen de eerste keer daarheen;
\v 13 en bij de tweede keer maakte Jozef zich aan zijn broeders bekend. Toen hoorde ook de Farao uit welk volk en welke familie Jozef kwam.
\v 14 Jozef liet zijn vader Jakob overkomen en al zijn bloedverwanten, vijfenzeventig zielen.
\v 15 Zo vertrok Jakob naar Egypte, waar hij stierf, evenals onze voorouders en
\v 16 zij werden overgebracht naar Sichem en bijgezet in het graf, dat Abraham voor een bepaald bedrag van de zonen van Hemor te Sichem gekocht had.
\v 17 Naarmate de tijd naderde dat Gods belofte aan Abraham in vervulling zou gaan, vermeerderde het volk en vermenigvuldigde zich in Egypte,
\v 18 totdat er over Egypte een andere koning aan het bewind kwam, die Jozef niet gekend had.
\v 19 Hij was sluw en nam een maatregel tegen ons volk door hun baby's te vondeling te leggen, zodat het volk zich niet zou vermeerderen.
\v 20 In die tijd werd Mozes geboren en hij was mooi voor God; drie maanden werd hij opgevoed in het huis van zijn vader.
\v 21 En toen hij te vondeling was gelegd, nam de dochter van Farao hem aan en liet hem als haar eigen zoon opvoeden.
\v 22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren en was machtig in woord en daad.
\v 23 Toen hij de leeftijd van veertig jaar bereikt had, kwam het in zijn hart op, naar zijn volk, het volk van Israël, om te zien.
\v 24 Toen hij zag dat een man door een Egyptenaar werd geslagen, beschermde hij hem. Hij nam het op voor de man die geslagen werd en doodde de Egyptenaar.
\v 25 Hij dacht, dat zijn broeders zouden inzien, dat God hen door zijn hand verlossing wilde geven, maar zij zagen het niet in.
\v 26 De volgende dag ging hij weer naar hen toe en zag twee mannen met elkaar vechten. Hij probeerde hen uit elkaar te halen. Hij zei tegen hen: 'Mannen, jullie zijn broeders. Waarom vechten jullie met elkaar?'
\v 27 Maar hij, die zijn naaste mishandelde, wees hem af en zei: 'Wie heeft je als leider en rechter over ons aangesteld?
\v 28 Wil je mij soms ombrengen, zoals je gisteren de Egyptenaar hebt omgebracht?'
\v 29 Toen Mozes dit hoorde, vluchtte hij en ging wonen in het land Midjan, waar hij twee zonen verwekte.
\v 30 Toen er veertig jaren voorbijgegaan waren, verscheen hem in de woestijn van de berg Sinai een engel in de vlam van een brandende braamstruik.
\v 31 En toen Mozes dit zag, verwonderde hij zich over het schouwspel en toen hij erheen ging om het te onderzoeken, hoorde hij de stem van de Heer:
\v 32 'Ik ben de God van je voorouders, de God van Abraham en Isaak en Jakob.' Bevend van schrik durfde Mozes de braamstruik niet te onderzoeken.
\v 33 En de Heer zei tegen hem: 'Doe je sandalen van je voeten, want de plaats, waar je staat, is heilige grond.
\v 34 Ik heb de mishandeling van mijn volk in Egypte zeer wel gezien en Ik heb hun zuchten gehoord en ben neergedaald om hen te verlossen; daarom stuur Ik je nu naar Egypte.'
\v 35 Mozes, die zij verloochend hadden door te zeggen: 'Wie heeft je tot leider en rechter aangesteld?' heeft God als een leider en bevrijder gestuurd, met de macht van de engel, die hem verschenen was in de brandende braamstruik.
\v 36 Hij heeft hen uitgeleid onder het verrichten van wonderen en tekenen in het land Egypte, in de Rode zee en in de woestijn, veertig jaren lang.
\v 37 Dit is die Mozes, die tegen de Israëlieten gezegd heeft: 'Een profeet net zoals ik zal God uit jullie doen opstaan.'
\v 38 Deze is het, die in de vergadering in de woestijn met de engel was, die tot hem sprak op de Sinai, en met onze voorouders; en hij ontving levende woorden om aan jullie door te geven.
\v 39 En onze voorouders wilden hem niet gehoorzamen, maar wezen hem af en verlangden terug naar Egypte
\v 40 en zeiden tegen Aäron: 'maak ons goden, die vóór ons uit zullen gaan; want van Mozes, die ons uit het land Egypte geleid heeft, weten wij niet, wat er met hem gebeurd is.'
\v 41 Toen maakten ze een beeld in de vorm van een stierkalf, brachten er offers aan en verheugden zich over de werken van hun handen.
\v 42 Toen verliet God hen. Hij liet hen hun gang gaan toen ze liever de sterren wilden aanbidden. Zo staat het ook in de Boeken van de profeten: 'Volk van Israël, hebben jullie ook vlees-offers en meel-offers aan Míj gebracht, veertig jaar lang in de woestijn?
\v 43 Hebben jullie niet de tent van Moloch gedragen en de ster van de god Romfa, de afbeeldingen, die jullie gemaakt hebben om die te aanbidden? Daarom zal ik jullie wegsturen tot voorbij Babylon.'
\v 44 De tent van de getuigenis hadden onze voorouders in de woestijn bij zich, zoals Hij het geboden had, die tegen Mozes zei, dat hij haar moest maken naar het voorbeeld, dat hij gezien had.
\v 45 Onze voorouders namen deze tent over en met Jozua brachten zij haar verder, bij de verovering van de volken, die God heeft verdreven voor onze voorouders, (in het land), tot de dagen van David.
\v 46 Deze heeft genade gevonden bij God en Hem gevraagd een tempel voor God te mogen bouwen, een plek waar de God van Jakob zou kunnen wonen.
\v 47 Maar pas zijn zoon Salomo bouwde die tempel.
\v 48 De Allerhoogste echter woont niet in wat men met handen maakt, zoals de profeet zegt:
\v 49 'De hemel is Mijn troon, en de aarde een voetbank voor mijn voeten. Wat voor huis zal je voor Mij bouwen, zegt de Heer, of wat is de plaats van mijn rust?
\v 50 Heeft niet mijn hand dit alles gemaakt?'
\v 51 Hardnekkigen en onbesneden van hart en oren, jullie verzetten je altijd tegen de Heilige Geest. Jullie zijn net als jullie voorouders.
\v 52 Wie van de profeten hebben jullie voorouders niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood, die geprofeteerd hebben van de komst van de Rechtvaardige, van wie jullie nu verraders en moordenaars geworden zijn.
\v 53 Jullie hebben de wet uit de handen van engelen gekregen. Maar jullie hebben je nooit aan die wet gehouden!"
\v 54 Toen zij dit hoorden, ontstaken ze in woede en begonnen te knarsetanden,
\v 55 Maar vervuld van de heilige Geest, sloeg Stefanus de ogen naar de hemel en zag de heerlijkheid van God en Jezus, die aan de rechterhand van God stond,
\v 56 En hij zei: "Kijk, ik zie de hemelen geopend en de Zoon van de mensen, staat aan de rechterhand van God."
\v 57 Maar zij begonnen hard te schreeuwen en hielden hun handen voor hun oren en stormden met zijn allen op hem af.
\v 58 Ze dreven hem de stad uit en stenigden hem. En de getuigen legden hun mantels neer aan de voeten van een jonge man, Saulus genaamd.
\v 59 En zij stenigden Stefanus, die de Heer aanriep en zei: "Heer Jezus, ontvang mijn geest."
\v 60 En op de knieën vallende, riep hij met luide stem: "Heer, reken hun deze zonde niet toe!" En met deze woorden stierf hij. En Saulus stemde in met deze terechtstelling.
\s5
\c 8
\p
\v 1 In die dagen ontstond er een zware vervolging tegen de gemeente in Jeruzalem; en allen werden verstrooid over de streken van Judea en Samaria, met uitzondering van de apostelen.
\v 2 Vrome mannen begroeven Stefanus en rouwden diep over hem.
\v 3 Saulus probeerde de gemeente te vernietigen. Hij ging het ene huis na het andere binnen en sleurde mannen en vrouwen mee en liet hen opsluiten in de gevangenis.
\v 4 Zij die verstrooid werden, trokken het land door en verkondigden het evangelie.
\v 5 Filippus daalde af naar de stad van Samaria en predikte hun de Christus.
\v 6 Toen de inwoners Filippus hoorden en de wonderen zagen die hij deed, hielden zij zich eensgezind aan wat door hem gezegd werd.
\v 7 Veel mensen werden bevrijd van onreine geesten, die hen onder luid geschreeuw verlieten en veel verlamden en kreupelen werden genezen;
\v 8 en er was grote blijdschap in die stad.
\v 9 Een man genaamd Simon, was reeds vóór deze tijd in de stad bezig met magie, waardoor hij het volk van Samaria versteld deed staan, en hij beweerde over bijzondere gaven te beschikken;
\v 10 en allen, van klein tot groot, keken vol ontzag naar hem en zeiden: "Deze man is wat genoemd wordt de grote kracht van God."
\v 11 Hij boezemde ontzag in bij de bevolking omdat hij hen reeds lange tijd met magische krachten verbaasd had.
\v 12 Toen zij echter Filippus geloofden, die het evangelie van het Koninkrijk van God en van de naam van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen, zowel mannen als vrouwen.
\v 13 Ook Simon zelf kwam tot geloof en na zijn doop bleef hij voortdurend bij Filippus, versteld van de tekenen en grote krachten die hij zag gebeuren.
\v 14 Toen de apostelen in Jeruzalem hoorden dat Samaria het woord van God had aanvaard, stuurden zij Petrus en Johannes naar hen toe.
\v 15 Nadat zij daar waren aangekomen, baden zij voor hen, dat zij de heilige Geest mochten ontvangen,
\v 16 want Deze was nog op niemand van hen neergedaald; zij waren alleen gedoopt in de naam van de Heer Jezus.
\v 17 Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de heilige Geest.
\v 18 Toen Simon zag dat door de handoplegging van de apostelen de mensen vervuld werden van de Geest, bood hij hun geld aan,
\v 19 en zei: "Geef mij deze macht ook, zodat als ik iemand de handen opleg, hij de heilige Geest ontvangt."
\v 20 Maar Petrus zei tegen hem: "Je zult met je geld in het verderf worden gestort, omdat jij gemeend hebt de gave van God voor geld te kunnen verwerven!
\v 21 Jij hebt part noch deel aan deze zaak, want je hart is niet oprecht voor God.
\v 22 Bekeer je van je verfoeilijk gedrag en bid de Heer of Hij je deze slechte gedachte wil vergeven,
\v 23 want ik zie dat je vol venijn zit en verstrikt bent in het kwaad."
\v 24 Maar Simon antwoordde: "Bid voor mij tot de Heer, dat mij niets zal overkomen van wat jullie gezegd hebben."
\v 25 Toen zij van het woord van de Heer hadden getuigd en zijn boodschap hadden verkondigd, keerden zij terug naar Jeruzalem en verkondigden het evangelie in veel dorpen van de Samaritanen.
\v 26 Een engel van de Heer sprak tegen Filippus en zei: "Sta op en ga tegen de middag de weg op die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza." Deze weg is eenzaam.
\v 27 Hij stond op en ging. En kijk, een Ethiopiër, een kamerling, een hoge ambtenaar van Kandake, de koningin van de Ethiopiërs, belast met het beheer van haar schatkist, was naar Jeruzalem gegaan om te aanbidden;
\v 28 en hij was op de terugweg en las in zijn wagen gezeten, de profeet Jesaja.
\v 29 En de Geest zei tegen Filippus: "Ga naar die man daar in die wagen"
\v 30 Filippus haastte zich naar hem toe en hoorde hem de profeet Jesaja lezen en zei: "Begrijp je wat je leest?"
\v 31 Hij antwoordde: "Hoe zou ik dit kunnen, als niemand mij uitleg geeft?" En hij vroeg Filippus in te stappen en naast hem te komen zitten.
\v 32 Het gedeelte van de Schrift dat hij las was dit: "Als een schaap werd Hij naar de slacht geleid; en zoals een lam stil is tegenover de scheerder, zo doet Hij zijn mond niet open.
\v 33 Hij werd vernederd en Hem werd geen recht gedaan: wie zal zijn afkomst verhalen? Want op aarde leeft Hij niet meer."
\v 34 De kamerling zei tegen Filippus: "Ik vraag je, van wie zegt de profeet dit? Van zichzelf of van iemand anders?"
\v 35 Daarop begon Philippus met hem te spreken over het evangelie van Jezus.
\v 36 Terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water, en de kamerling zei: "Kijk, daar is water! Wat is er tegen dat ik gedoopt wordt?"
\v 37 [Filippus antwoordde: "Als je met heel je hart gelooft, is het geoorloofd." En hij antwoordde: "Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is."]
\v 38 Hij liet de wagen stilhouden en beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerling, en Filippus doopte hem.
\v 39 Toen zij uit het water gekomen waren, nam de Geest van de Heer Filippus weg en de kamerling zag hem niet meer, en ging zijn weg met blijdschap.
\v 40 Maar Filippus bleek te Asdod te zijn; en hij trok rond om het evangelie te prediken aan alle steden, totdat hij te Caesarea kwam.
\s5
\c 9
\p
\v 1 Saulus, die de discipelen van de Heer bedreigde en sommigen zelfs de dood in joeg, ging naar de hogepriester,
\v 2 en vroeg hem brieven mee te geven voor de synagogen in Damascus, zodat hij mannen en vrouwen van de Weg, die hij daar zou aantreffen, gevangen kon nemen en meevoeren naar Jeruzalem.
\v 3 Terwijl hij daarheen op weg was, en Damascus naderde, werd hij plotseling omstraald door een licht uit de hemel;
\v 4 hij viel op de grond en hoorde een stem tegen hem zeggen: "Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?"
\v 5 En hij zei: "Wie bent U, Heer?" En Hij zei: "Ik ben Jezus, die jij vervolgt.
\v 6 Maar sta op en ga de stad binnen en daar zal je gezegd worden, wat je moet doen."
\v 7 De mannen die met hem reisden stonden sprakeloos, omdat ze wel de stem hoorden maar niemand zagen.
\v 8 Saulus stond op en hoewel hij zijn ogen open had, kon hij niets zien, en zij leidden hem bij de hand en brachten hem naar Damascus.
\v 9 Drie dagen lang kon hij niet zien, en hij at of dronk niet.
\v 10 Nu was er in Damascus een discipel genaamd Ananias; en de Heer zei tegen hem in een visioen: "Ananias!" En hij antwoordde: "Ja Heer, hier ben ik."
\v 11 De Heer zei tegen hem: "Sta op en ga naar de straat die de Rechte heet, en vraag bij het huis van Judas naar iemand uit Tarsus, die Saulus heet, hij is in gebed.
\v 12 En in een visioen heeft hij een man, genaamd Ananias zien binnenkomen en hem de handen opleggen, zodat hij weer zien kon."
\v 13 Ananias antwoordde: "Heer, ik heb van veel mensen over deze man gehoord, hoeveel kwaad hij uw heiligen in Jeruzalem aangedaan heeft;
\v 14 en hier heeft hij volmacht van de overpriesters om iedereen, die uw naam aanroepen, gevangen te nemen."
\v 15 Maar de Heer zei tegen hem: "Ga, want deze man is voor Mij een uitverkoren werktuig om mijn naam uit te dragen aan heidenen en koningen en de kinderen van Israël;
\v 16 want Ik zal hem tonen hoeveel hij lijden moet omwille van mijn naam."
\v 17 Ananias ging naar het huis en hij legde zijn handen op hem en zei: "Saul, broeder, de Heer Jezus, die verschenen is op de weg waarlangs jij gekomen bent, heeft mij gezonden zodat jij weer zou zien en met de heilige Geest vervuld wordt."
\v 18 Meteen was het alsof er schubben van zijn ogen vielen; hij kon weer zien en stond op en werd gedoopt;
\v 19 En nadat hij gegeten had, kwam hij weer op krachten. Toen Saulus enige dagen bij de discipelen in Damascus was,
\v 20 verkondigde hij meteen in de synagogen dat Jezus de Zoon van God is.
\v 21 Iedereen die het hoorde stond verbaasd en zei: "Is dit niet de man, die in Jeruzalem de volgelingen van Jezus achtervolgde en die hierheen is gekomen met het doel om hen gevangen te nemen en uit te leveren aan de overpriesters?"
\v 22 Maar Saulus trad steeds krachtiger op en bracht de Joden, die te Damascus woonden, in verwarring door te bewijzen dat Jezus de Christus is.
\v 23 Na een aantal dagen, beraamden de Joden het plan hem te vermoorden,
\v 24 maar hun plan kwam ter kennis van Saulus. En zij hielden dag en nacht de wacht bij de poorten om hem te vermoorden;
\v 25 maar zijn discipelen namen hem mee en lieten hem 's nachts in een mand over de muur zakken.
\v 26 Toen hij in Jeruzalem aangekomen was, probeerde hij zich bij de discipelen te voegen, maar iedereen was bang voor hem omdat zij niet konden geloven dat hij een discipel was.
\v 27 Maar Barnabas nam hem onder zijn hoede en bracht hem bij de apostelen, en vertelde hun hoe hij onderweg de Heer had gezien en dat Deze tegen hem gesproken had, en hoe hij in Damascus vrijmoedig was opgetreden in de naam van Jezus.
\v 28 Saulus liep nu openlijk met de apostelen rond in Jeruzalem,
\v 29 en verkondigde vrijmoedig de naam van de Heer. Hij ging in debat met de Grieks-sprekende Joden; maar zij probeerden hem te doden.
\v 30 Toen de broeders dit te weten kwamen, brachten zij hem naar Caesarea en lieten hem vandaar naar Tarsus vertrekken.
\v 31 De gemeente door geheel Judea, Galilea en Samaria leefde in vrede en kwam tot bloei; de gelovigen leefden in ontzag voor de Heer en hun aantal nam toe door de bijstand van de heilige Geest.
\v 32 En het gebeurde toen Petrus overal rondreisde, dat hij ook bij de heiligen kwam die in Lydda woonden.
\v 33 Daar vond hij een man genaamd Eneas, een verlamde, die al acht jaar verlamd op bed lag.
\v 34 Petrus zei tegen hem: "Eneas, Jezus Christus geneest je; sta op en maak je bed op." En hij stond onmiddellijk op.
\v 35 En alle bewoners van Lydda en Saron zagen hem en bekeerden zich tot de Heer.
\v 36 In Joppe woonde een discipel genaamd Tabita, dat vertaald betekent Dorkas. Deze vrouw was overdadig in goede werken en goede daden die zij voor de armen deed.
\v 37 Juist in die tijd werd zij ziek en stierf; nadat ze was gewassen, legde men haar in een bovenzaal.
\v 38 Aangezien Lydda dichtbij Joppe lag, stuurden de discipelen twee mannen naar toe, toen ze hoorden dat Petrus daar was, en zeiden: "Kom direct naar ons toe."
\v 39 Petrus stond op en ging met hen mee. Toen hij daar aangekomen was, bracht men hem naar de bovenzaal en al de weduwen kwamen bij hem staan en lieten hem onder tranen, al de lijfrokken en mantels zien, die Dorkas gemaakt had toen zij nog bij hen was.
\v 40 Maar Petrus stuurde hen allen naar buiten en knielde neer en bad. En hij draaide zich naar het lichaam en zei: "Tabita, sta op!" En zij opende haar ogen en zag Petrus en ging overeind zitten.
\v 41 Petrus gaf haar de hand en richtte haar op; toen riep hij de heiligen en de weduwen en liet hun zien dat ze weer leefde.
\v 42 En het werd bekend door geheel Joppe en velen kwamen tot geloof in de Heer.
\v 43 En het geschiedde dat Petrus nog enige tijd in Joppe bleef bij een zekere Simon, een leerlooier.
\s5
\c 10
\p
\v 1 Een inwoner van Caesarea was Cornelius, een hoofdman van de zogenaamde Italiaanse afdeling,
\v 2 een gelovige man, die samen met zijn huisgenoten, God vereerde. Hij deed veel aan liefdadigheid voor de bevolking en bad regelmatig tot God.
\v 3 Op een dag zag hij in een visioen omstreeks drie uur 's middags duidelijk een engel van God bij hem in huis komen, die tegen hem zei: "Cornelius!"
\v 4 Hij staarde de engel verschrikt aan en zei: "Wat is er, heer!" En hij zei: "Uw gebeden en uw liefdadigheid zijn door God opgemetrkt.
\v 5 Stuur daarom mannen naar Joppe en nodig een ene Simon uit, die ook wel Petrus wordt genoemd.
\v 6 Hij is te gast bij ene Simon, een leerlooier en zijn huis ligt bij de zee."
\v 7 Toen de engel, met wie hij sprak, was weggegaan, riep hij twee van zijn dienaren en een gelovige soldaat uit zijn gevolg.
\v 8 Nadat hij hun alles had uitgelegd, stuurde hij hen naar Joppe.
\v 9 De volgende dag, nog voordat de afgezanten van Cornelius in Joppe waren aangekomen, ging Petrus omstreeks het middaguur op het dak om daar te bidden.
\v 10 Hij werd hongerig en verlangde iets te eten. Terwijl men iets klaar maakte, kreeg hij een visioen.
\v 11 Hij zag uit een geopende hemel een voorwerp neerdalen in de vorm van een groot laken, dat aan de vier hoeken neergelaten werd op de aarde;
\v 12 Op het kleed bevonden zich allerlei lopende en kruipende dieren van de aarde en allerlei vogels van de hemel.
\v 13 En hij hoorde een stem zeggen: "Sta op, Petrus, slacht en eet!"
\v 14 Maar Petrus zei: "Nee Heer, zeker niet, want ik heb nog nooit iets gegeten, dat verwerpelijk of onrein was."
\v 15 En voor de tweede keer hoorde hij de stem: "Wat God rein verklaard heeft, mag jij niet voor onrein houden."
\v 16 En dit gebeurde tot drie keer toe en direct daarna werd het voorwerp weer opgenomen in de hemel.
\v 17 Petrus vroeg zich in verwarring af wat het gezicht, dat hij gezien had, wel betekenen mocht. Op dat moment arriveerden de afgezanten van Cornelius aan de poort, nadat ze navraag naar het huis van Simon hadden gedaan.
\v 18 Zij probeerden door geroep te weten te komen of Simon, ook Petrus genaamd, daar verbleef.
\v 19 Terwijl Petrus nog steeds over het gezicht nadacht, zei de Geest: "Kijk, drie mannen zoeken jou;
\v 20 ga naar beneden en reis met hen mee zonder bezwaar te maken want Ik heb hen gezonden."
\v 21 En Petrus ging naar beneden en zei tegen de mannen: "Ik ben degene die jullie zoeken; wat is de reden van jullie komst?"
\v 22 Zij zeiden: "Cornelius, een hoofdman, een rechtvaardig man die God vereert en goed bekend staat bij het hele volk van de Joden, heeft door een heilige engel een visioen ontvangen om jou in zijn huis uit te nodigen en te horen wat je gaat zeggen."
\v 23 Petrus vroeg hen binnen te komen en ontving hen gastvrij. De volgende dag vertrok hij met hen, en enkele broeders uit Joppe gingen met hem mee.
\v 24 De volgende dag kwamen zij in Caesarea aan. En Cornelius wachtte hen op terwijl hij zijn bloedverwanten en beste vrienden had bijeengeroepen.
\v 25 Toen Petrus binnenkwam, kwam Cornelius hem tegemoet en viel eerbiedig voor zijn voeten op de grond.
\v 26 Maar Petrus hielp hem overeind en zei: "Sta op, ik ben ook maar een gewoon mens."
\v 27 Al pratend kwam hij binnen waar hij een groot aantal mensen bijeen trof.
\v 28 Hij zei: "Jullie weten, dat het voor een Jood verboden is een niet-Jood te bezoeken; maar God heeft mij duidelijk gemaakt, dat ik niemand verwerpelijk of onrein mag beschouwen.
\v 29 Daarom ben ik ook zonder verzet op uw uitnodiging meegegaan. Ik zou graag willen weten, waarom u mij hebt uitgenodigd."
\v 30 Cornelius zei: "Precies vier dagen geleden was ik 's middags om drie uur thuis in gebed;
\v 31 en er stond een man voor mij in blinkende kleren en zei: 'Cornelius, jouw gebed is verhoord en jouw liefdadigheid is door God opgemerkt.
\v 32 Stuur iemand naar Joppe en vraag Simon, bijgenaamd Petrus te komen; hij is te gast in het huis van Simon, een leerlooier, aan de zee.'
\v 33 Ik heb toen direct iemand naar jou gestuurd en je hebt er goed aan gedaan hier te komen. Wij zijn nu allemaal hier ten overstaan van God om te luisteren naar wat je door de Heer is opgedragen."
\v 34 En Petrus nam het woord en zei: "Inderdaad merk ik nu pas goed, dat God geen onderscheid maakt tussen mensen,
\v 35 maar dat Hij zich het lot aantrekt van iedereen die ontzag voor Hem heeft en rechtvaardig handelt, ongeacht welk volk dan ook.
\v 36 God heeft aan de Israëlieten bekend gemaakt dat Hij door Jezus Christus het goede nieuws van vrede heeft laten brengen. Deze Jezus is de Heer van alle mensen.
\v 37 Jullie weten wat er in heel het Joodse land is gebeurd, hoe het begon in Galilea, na de doop, die Johannes aankondigde,
\v 38 van Jezus van Nazaret, hoe God Hem met de heilige Geest heeft gezalfd en met kracht heeft bekleed. Hij trok als weldoener door het land en genas iedereen die in de macht van de duivel was, want God stond Hem bij.
\v 39 Wij zijn getuigen van alles wat Hij heeft gedaan in het land van de Joden en ook in Jeruzalem; zij hebben Hem gedood door Hem aan het kruishout te hangen,
\v 40 maar God heeft Hem op de derde dag opgewekt en Hem aan de mensen laten verschijnen;
\v 41 niet aan het hele volk, maar aan de getuigen die daartoe door God tevoren waren uitgekozen, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben nadat Hij uit de doden was opgestaan.
\v 42 Hij heeft ons opgedragen daarvan getuigenis af te leggen en aan het volk bekend te maken dat Hij het is, die door God is aangesteld als rechter over levenden en doden.
\v 43 Van Hem getuigen alle profeten, dat iedereen, die in Hem gelooft, door zijn naam vergeving van zonden ontvangt."
\v 44 Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, daalde de heilige Geest op iedereen, die naar zijn woorden luisterden.
\v 45 En de Joodse gelovigen die met Petrus waren meegekomen, zagen vol verbazing dat ook de heidenen het geschenk van de heilige Geest ontvingen,
\v 46 want zij hoorden hen spreken in vreemde talen en God prijzen. Toen merkte Petrus op:
\v 47 "Wie kan nu nog weigeren deze mensen met water te dopen nu zij net als wij de heilige Geest hebben ontvangen?"
\v 48 En hij gaf opdracht hen te dopen in de naam van Jezus Christus. Daarna vroegen zij hem nog enkele dagen te blijven.
\s5
\c 11
\p
\v 1 De apostelen en de broeders en zusters in Judea hoorden, dat ook de heidenen het woord van God aangenomen hadden.
\v 2 En toen Petrus naar Jeruzalem gegaan was, verschilden degenen die uit de besnijdenis waren, met hem van mening,
\v 3 en zeiden: “Je bent thuis geweest bij onbesnedenen en hebt met hen gegeten.”
\v 4 Maar Petrus begon hun het hele verhaal uit te leggen op volgorde van gebeurtenis en zei:
\v 5 “Ik was in de stad Joppe in gebed en zag in extase een visioen: een groot laken, dat aan de vier hoeken uit de hemel neergelaten werd en het kwam vlak bij mij.
\v 6 Toen ik er goed naar keek, zag ik de viervoetige dieren van de aarde, wilde dieren, reptielen en vogels van de hemel.
\v 7 Ik hoorde ook een stem tegen mij zeggen: Sta op, Petrus, slacht en eet!
\v 8 Maar ik zei: Zeker niet Heer, want ik heb nog nooit iets gegeten dat onheilig of onrein was.'
\v 9 De stem uit de hemel sprak voor de tweede keer: Wat God rein verklaard heeft, mag jij niet voor onheilig houden.
\v 10 En dit gebeurde drie keer; en toen werd alles weer opgetrokken in de hemel.
\v 11 En kijk, gelijk daarna kwamen er drie mannen bij het huis waar wij waren. Zij waren uit Caesarea naar mij toegestuurd.
\v 12 En de Geest zei tegen mij, dat ik met hen mee moest gaan zonder te aarzelen. En deze zes broeders gingen ook met mij mee en wij zijn het huis van die man binnengegaan.
\v 13 Hij heeft ons verteld, hoe hij een engel in zijn huis had zien staan, die tegen hem zei: Stuur iemand naar Joppe en nodig Simon uit, die ook wel Petrus genoemd wordt.
\v 14 Hij zal woorden spreken, waardoor jij en je hele huis gered zullen worden.
\v 15 En toen ik begon te spreken, kwam de Heilige Geest op hen, zoals in het begin ook op ons.
\v 16 En ik herinnerde mij het woord van de Heer, hoe Hij zei: Johannes doopte met water, maar jullie zullen met de Heilige Geest gedoopt worden.
\v 17 Dus, als God op precies dezelfde manier hun de gave van de Heilige Geest heeft gegeven als aan ons die geloven in de Heer Jezus Christus, wie ben ik dan om het werk van God tegen te houden?”
\v 18 En toen zij dit gehoord hadden, waren zij gerustgesteld en verheerlijkten God: “Zo geeft God dus ook de heidenen de bekering die tot leven leidt.”
\v 19 Zij, die verstrooid werden door de onderdrukking, die begon met Stefanus' dood, trokken verder naar Fenicië, Cyprus en Antiochië. Ze spraken het woord alleen tegen de Joden.
\v 20 Maar er waren onder hen enkele Cyprische en Cyreense mannen, die, in Antiochië aangekomen, ook tot de Grieken spraken en hun de Heer Jezus predikten.
\v 21 En de hand van de Heer was met hen, en een groot aantal mensen kwam tot geloof en bekeerde zich tot de Heer.
\v 22 En het bericht daarover kwam bij de gemeente van Jeruzalem en zij stuurden Barnabas naar Antiochië.
\v 23 Toen hij aankwam en de genade van God zag, werd hij enthousiast en blij. Hij moedigde hen allemaal aan om naar het voornemen van hun hart de Heer trouw te blijven.
\v 24 Barnabas was een goede man, vol van de Heilige Geest en van geloof. En een grote groep mensen werd bij de Heer gebracht.
\v 25 En hij vertrok naar Tarsus om Saulus te zoeken; en toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië.
\v 26 En het gebeurde, dat zij een heel jaar in de gemeente gastvrij ontvangen werden en een grote groep mensen onderwezen. De discipelen werden voor het eerst in Antiochië Christenen genoemd.
\v 27 En in die tijd kwamen profeten van Jeruzalem in Antiochië.
\v 28 Eén van hen, die Agabus heette, stond op en profeteerde door de Geest, dat er een grote hongersnood zou komen in het hele rijk. Deze profetie kwam uit onder Claudius.
\v 29 En de discipelen besloten, dat elk van hen naar draagkracht iets zou sturen ter ondersteuning van de broeders en zusters, die in Judea woonden.
\v 30 Dit deden zij ook en zij lieten hun gift aan de oudsten door Barnabas en Saulus brengen.
\s5
\c 12
\p
\v 1 En omstreeks die tijd sloeg koning Herodes de hand aan sommigen van de gemeente om hun kwaad te doen.
\v 2 En hij liet Jakobus, de broeder van Johannes, doden met het zwaard;
\v 3 en toen hij zag, dat dit de Joden wel beviel, ging hij door en nam ook Petrus gevangen. Nu waren het de dagen van de ongezuurde broden.
\v 4 En hij liet hem arresteren en zette hem gevangen, onder bewaking van vier viertallen soldaten, met het voornemen hem na het Paasfeest voor het volk te brengen.
\v 5 Terwijl Petrus in de gevangenis zat, werd er door de gemeente voortdurend tot God voor hem gebeden.
\v 6 Toen Herodes van plan was hem te doen voorkomen, lag Petrus die nacht te slapen tussen twee soldaten, geboeid met twee ketens, terwijl schildwachten voor de deur van de gevangenis de wacht hielden.
\v 7 En zie, een engel van de Heer stond bij hem en er scheen licht in het vertrek, en hij stootte Petrus in zijn zijde om hem te wekken en zei: "Sta snel op!" En de ketens vielen van zijn handen.
\v 8 En de engel zei: "Omgord je en doe je sandalen aan." En hij deed dit. En hij zei: "Doe je mantel om en volg mij."
\v 9 En hij volgde hem naar buiten en hij wist niet, dat dit werkelijk gebeurde, wat door de engel gedaan werd, maar hij dacht dat het een droom was.
\v 10 En toen zij de eerste en de tweede wacht gepasseerd hadden, kwamen zij aan de ijzeren poort, die naar de stad leidde, die vanzelf voor hen openging. En toen zij buiten kwamen, gingen zij één straat verder en toen verliet de engel hem.
\v 11 En toen Petrus besefte wat er was gebeurd zei hij: "Nu weet ik echt dat de Heer zijn engel gestuurd heeft en mij uit de hand van Herodes gerukt heeft en uit al wat het Joodse volk verwachtte."
\v 12 En na een ogenblik van overleg, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, bijgenaamd Marcus, waar velen bijeen waren in gebed.
\v 13 En toen hij aan de deur van het voorportaal klopte, kwam er een slavin met de naam Rode, om te horen wat er was;
\v 14 en toen zij de stem van Petrus herkende, deed zij van blijdschap het voorportaal niet open, maar liep naar binnen om te vertellen, dat Petrus voor het portaal stond.
\v 15 En zij zeiden tegen haar: "Jij spreekt wartaal." Maar zij bleef volhouden, dat het echt zo was. En zij zeiden: "Het is zijn engel."
\v 16 Maar Petrus bleef kloppen en toen zij opengedaan hadden, zagen zij hem en waren verbijsterd.
\v 17 En hij wenkte met zijn hand, dat zij stil moesten zijn, en vertelde hun, hoe de Heer hem uit de gevangenis had geleid en hij zei: "Bericht dit aan Jakobus en de broeders." En hij vertrok en reisde naar een andere plaats.
\v 18 En toen het dag geworden was, raakten de soldaten in rep en roer over wat er toch met Petrus gebeurd kon zijn.
\v 19 Herodes liet naar hem zoeken, maar vond hem niet. Hij verhoorde de schildwachten en liet hen executeren; en hij vertrok van Judea naar Caesarea en bleef daar.
\v 20 En hij was van plan om de Tyriërs en de Sidoniërs aan te vallen; maar zij kwamen als één man naar hem toe en wisten Blastus, de kamerheer van de koning Herodes, voor zich te winnen. Zij vroegen om vrede omdat hun land voor voeding afhankelijk was van het land van koning Herodes.
\v 21 Op een bepaalde dag sprak Herodes tegen hen. Hij zat op de troon en had koninklijke kleding aan.
\v 22 Het volk juichte hem toe: "De stem van een god en niet van een mens!"
\v 23 En meteen sloeg een engel van de Heer hem, omdat hij God de eer niet gaf; en hij werd door wormen gegeten en blies de adem uit.
\v 24 En het woord van de Heer werd meer en meer gepredikt en verspreidden zich.
\v 25 Barnabas en Saulus keerden terug uit Jeruzalem nadat zij hun missie hadden volbracht en namen ook Johannes, bijgenaamd Marcus, mee.
\s5
\c 13
\p
\v 1 Nu waren er in de gemeente van Antiochië profeten en leraren, namelijk: Barnabas, Simeon, die ook wel Niger genoemd werd, Lucius van Cyrene, Manaën, de pleegbroer van Herodes de viervorst, en Saulus.
\v 2 Terwijl zij vastten en de Heer aanbaden zei de Heilige Geest tegen hen: "Stel aan Mij Barnabas en Saul ter beschikking voor het werk waartoe Ik hen geroepen heb."
\v 3 Na het vasten en bidden legden zij hun handen op deze mannen en stuurden hen op weg.
\v 4 Barnabas en Saulus, door de Heilige Geest uitgezonden, trokken naar Seleucië en voeren vandaar naar Cyprus,
\v 5 waar ze aankwamen in Salamis. Ze verkondigden het woord van God in de Joodse synagogen. Johannes was bij hen als hun helper.
\v 6 Ze trokken het hele eiland door tot Pafos, waar zij een zekere magiër aantroffen, een valse profeet, een Jood die Barjezus heette,
\v 7 die zich associeerde met de bewindsman Sergius Paulus. De bewindsman, een verstandige man, wenste meer over het woord van God te horen en liet Barnabas en Saulus bij zich komen.
\v 8 Maar Elymas, de magiër, want zo wordt zijn naam vertaald, verzette zich tegen hen en probeerde om de bewindsman van het geloof afkerig te maken.
\v 9 Maar Saulus, die ook Paulus genoemd wordt, keek hem strak aan en vervuld met de Heilige Geest zei hij:
\v 10 "Zoon van de duivel en vijand van alles wat rechtvaardig is. Je zit vol van oplichterij en leugens. Zul je ooit stoppen met het verdraaien van de rechte paden van de Heer?
\v 11 Let op, de hand van de Heer keert zich tegen je. Je zult een tijd lang blind zijn en de zon niet zien. Meteen viel er een waas en donkerte over hem, rondtastend zocht hij iemand om hem aan de hand te leiden."
\v 12 Toen de bewindsman zag wat er gebeurd was, kwam hij tot geloof, diep getroffen door wat hij leerde over de Heer.
\v 13 Paulus en degenen die bij hem waren voeren af van Pafos en kwamen aan in Perge in Pamfylië. Daar verliet Johannes hen en keerde terug naar Jeruzalem.
\v 14 Paulus en Barnabas trokken van Perge verder en kwamen aan in Antiochië in Pisidië, waar zij op de sabbatdag in de synagoge tijdens de dienst plaats namen.
\v 15 Na de voorlezing van de Wet en de Profeten lieten de leiders van de synagoge hen uitnodigen met de volgende woorden: "Mannen, broeders, als jullie een bemoedigend woord hebben voor de mensen hier, zeg het dan."
\v 16 Paulus stond op, gebaarde met zijn hand en zei: "Mannen van Israël en jullie die ontzag hebben voor God, luister.
\v 17 De God van dit volk Israël koos onze voorvaders, en maakte hen groot en machtig toen zij in het land Egypte verbleven, met opgeheven arm leidde Hij hen uit het land.
\v 18 Gedurende een tijd van ongeveer veertig jaar in de woestijn heeft Hij hun eigenaardigheden verdragen;
\v 19 en na zeven volken in het land Kanaän uitgeroeid te hebben, gaf Hij hun land als erfdeel.
\v 20 Dit alles duurde ongeveer vierhonderdvijftig jaar. Daarna gaf Hij hen richters tot de tijd van de profeet Samuël.
\v 21 Daarna vroegen ze om een koning en God gaf hen Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin die veertig jaar regeerde,
\v 22 en nadat Hij hem van de troon afzette, maakte Hij David koning over wie Hij getuigde: 'Ik heb in David, de zoon van Isaï, een man naar mijn hart gevonden, die geheel naar mijn wil zal handelen.'
\v 23 Uit zijn geslacht heeft God naar de belofte voor Israël de Redder Jezus voortgebracht.
\v 24 Vóór Zijn komst en optreden, had Johannes het hele volk Israël opgeroepen tot de doop van bekering.
\v 25 Terwijl Johannes zijn levenswerk vervulde vroeg hij: 'Wie denken jullie dat ik ben? Ik ben niet degene die jullie denken, maar kijk uit naar Hem die na mij komt, van wie ik niet waardig ben om Zijn sandalen los te maken.'
\v 26 Broeders en zusters, nakomelingen van het geslacht van Abraham en iedereen die ontzag heeft voor God, aan ons werd het nieuws over deze redding bekend gemaakt.
\v 27 Want de inwoners van Jeruzalem met hun leiders, erkenden Hem niet, de uitspraken van de profeten die iedere sabbat worden voorgelezen, hebben zij in vervulling doen gaan door hun veroordeling.
\v 28 Hoewel zij geen grond voor doodstraf konden vinden, drongen zij er bij Pilatus op aan om Hem terecht te stellen;
\v 29 en toen zij alles uitgevoerd hadden wat van Hem geschreven stond, namen ze Hem van het kruishout en legden Hem in een graf.
\v 30 Maar God heeft Hem uit de dood opgewekt;
\v 31 en gedurende vele dagen is Hij verschenen aan diegenen die met Hem van Galilea opgingen naar Jeruzalem en nu Zijn getuigen zijn bij het volk.
\v 32 Wij verkondigen jullie dit goede nieuws; God heeft Zijn belofte aan onze voorouders
\v 33 in vervulling gebracht voor ons, hun kinderen, door Jezus op te wekken zoals het in de tweede Psalm staat; 'Jij bent Mijn Zoon, Ik heb je vandaag verwekt.'
\v 34 En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, zonder dat Hij weer tot ontbinding zal overgaan, heeft Hij zo gezegd: 'Ik zal jullie de heilige en betrouwbare zegeningen van David geven,'
\v 35 en daarom zegt Hij ook in een andere psalm: 'U zal niet toelaten dat Uw Heilige ontbinding zal zien.'
\v 36 Want David diende inderdaad God Zijn doeleinden tijdens zijn eigen generatie, daarna stierf hij en werd bij zijn ouders begraven en heeft wél ontbinding gezien,
\v 37 maar Hij, die God heeft opgewekt, heeft geen ontbinding gezien.
\v 38 Jullie moeten dus weten broeders en zusters, dat door Hem jullie vergeving van zonden is verkondigd.
\v 39 Iedereen die op de grond van de wet van Mozes geen vrijspraak kon krijgen, wordt door Hem geheel vrijgesproken, mits hij gelooft.
\v 40 Zorg daarom dat waar de profeten over spraken jullie niet overkomt:
\v 41 'Kijk, spotters, sta verbaasd en ga ten gronde, want Ik zal in jullie tijd een daad volbrengen wat je nooit zal geloven als iemand je het vertelt.'"
\v 42 Toen Paulus en Barnabas vertrokken werd hun verzocht om op de eerstvolgende sabbat weer hierover te spreken.
\v 43 Na afloop van de synagoge, volgden vele Joden en bekeerlingen die God vereerden, Paulus en Barnabas die al sprekende met hen er op aan bleven dringen door te blijven gaan in de genade van God.
\v 44 Op de volgende sabbat kwam bijna de hele stad samen om het woord van God te horen.
\v 45 Maar toen de Joden de menigte zagen, raakten zij jaloers en begonnen ze wat Paulus gezegd had op godslasterlijke manier tegen te spreken.
\v 46 Maar Paulus en Barnabas zeiden onomwonden: "Het was nodig dat wij eerst aan jullie het woord van God verkondigden, maar nu jullie het afwijzen en jezelf het eeuwige leven niet waardig keurt, gaan wij nu naar de ongelovigen.
\v 47 Want de Heer heeft ons opgedragen: 'Ik heb jullie aangesteld tot een licht voor de ongelovigen om redding te brengen tot aan de uiteinden van de aarde.'"
\v 48 Toen de ongelovigen dit hoorden, verheugden ze zich en spraken vol ontzag over het woord van de Heer, en allen die bestemd waren voor het eeuwig leven kwamen tot geloof.
\v 49 Het woord van de Heer verspreidde zich door de hele regio.
\v 50 Maar de Joden hitsten de vrome vooraanstaande vrouwen en de leiders van de stad op, en veroorzaakten een vervolging tegen Paulus en Barnabas zodat ze uit het gebied verdreven werden.
\v 51 Maar zij schudden het stof van hun voeten omdat ze niets meer met hen te maken wilden hebben en vertrokken naar Ikonium,
\v 52 en de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest.
\s5
\c 14
\p
\v 1 En ook in Ikonium gebeurde het, dat zij in de synagoge van de Joden zo spraken, dat er een groot aantal mensen, zowel Joden als Grieken, tot het geloof kwam.
\v 2 Maar de Joden die niets van hun boodschap wilden weten, kweekten bij de heidenen een vijandige stemming jegens de broeders.
\v 3 Zij verbleven daar geruime tijd, terwijl zij vrijmoedig spraken in vertrouwen op de Heer, die de verkondiging van Zijn genade kracht bijzette door hen tekenen en wonderen te laten verrichten.
\v 4 Maar er kwam verdeeldheid onder het volk in de stad: sommigen waren voor de Joden, anderen voor de apostelen.
\v 5 En toen er een opschudding ontstond dat zowel heidenen als Joden van plan waren samen met hun leiders, de apostelen te mishandelen en te stenigen,
\v 6 vermeden zij de confrontatie nadat zij de toestand hadden overzien, en vertrokken naar de steden van Lykaonië, Lystra en Derbe en omgeving,
\v 7 en verkondigden daar lange tijd het evangelie.
\v 8 En er woonde in Lystra een man, die niet kon lopen, en verlamd was, al vanaf zijn geboorte.
\v 9 Deze man luisterde naar Paulus toen hij sprak en Paulus keek hem scherp aan en zag, dat hij geloofde dat hij genezen kon worden,
\v 10 en hij zei met luider stem: ''Ga recht op je voeten staan''! En hij sprong overeind en liep heen en weer.
\v 11 En toen de mensen zagen, wat Paulus gedaan had, verhieven zij hun stem en zeiden in het Lykaonisch:¨De goden zijn, in mensengedaante, tot ons neergedaald¨;
\v 12 en zij noemden Barnabas Zeus en Paulus Hermes, omdat hij het was, die het woord voerde.
\v 13 En de priester van Zeus-voor-de-stad bracht stieren met bloemenkransen naar de stadspoort, die hij en het volk wilden offeren.
\v 14 Maar toen de apostelen Barnabas en Paulus dat hoorden, scheurden zij hun mantels en drongen zich door de menigte heen,
\v 15 en riepen: ¨Mannen, wat doen jullie daar? Wij zijn mensen net als jullie. Onze boodschap is nu juist dat jullie geen afgoden moeten vereren, maar de levende God, die de hemel, de aarde, de zee en al wat erin is gemaakt heeft.
\v 16 Hij heeft in de tijden die achter ons liggen, alle volken op hun eigen wegen laten gaan,
\v 17 en toch heeft Hij Zich niet ongezien gelaten door wel te doen, door jullie van de hemel regen en vruchtbare tijden te geven en aan jullie harten overvloed van eten en vrolijkheid te schenken¨.
\v 18 En hoewel zij zo spraken, konden zij nauwelijks de mensen weerhouden aan hun te offeren.
\v 19 Maar er kwamen Joden van Antiochië en Ikonium en zij praatten de mensen om en stenigden Paulus en sleepten hem de stad uit; zij dachten dat hij dood was.
\v 20 Maar toen de discipelen om hem heen waren gaan staan, stond hij op en ging de stad binnen. En de volgende dag vertrok hij met Barnabas naar Derbe.
\v 21 En toen zij in Derbe het evangelie verkondigd hadden en er verscheidene discipelen gemaakt hadden, keerden zij terug naar Lystra, Ikonium en Antiochië
\v 22 om de discipelen te bemoedigen en aan te sporen te volharden in het geloof. Ze wezen hen er op dat wij pas na veel beproevingen het Koninkrijk van God kunnen binnengaan.
\v 23 En nadat zij voor hen in elke gemeente leiders hadden aangewezen, droegen zij hen onder bidden en vasten aan de Heer op, in wie zij hun vertrouwen hadden gesteld.
\v 24 Na een tocht door Pisidië kwamen zij in Pamfylië;
\v 25 en zij verkondigden het Woord in Perge en trokken naar Attalia;
\v 26 vandaar voeren zij naar Antiochië, waar zij aan de genade van God waren opgedragen voor het werk, dat zij volbracht hadden.
\v 27 En toen zij daar aankwamen, riepen zij de gemeente bijeen en brachten verslag uit van al wat God met hen gedaan had, en dat Hij ook voor de heidenen een deur van geloof had geopend.
\v 28 En zij verbleven daar geruime tijd met de discipelen.
\s5
\c 15
\p
\v 1 Sommige mannen uit Judea onderwezen de broeders en zeiden: "Als jullie je niet laten besnijden volgens het gebruik van Mozes, kunnen jullie niet gered worden."
\v 2 Toen ze zagen dat Paulus en Barnabas het daar niet mee eens waren droegen zij Paulus en Barnabas en nog enkelen van hen op om naar de apostelen en oudsten in Jeruzalem te gaan naar aanleiding van deze verdeeldheid.
\v 3 Nadat zij door de gemeente uitgeleide waren gedaan, reisden zij door Fenicië en Samaria. Hun verhaal over de bekering van de heidenen bracht de broeders grote blijdschap.
\v 4 Toen ze in Jeruzalem waren aangekomen, werden zij door de gemeente, de apostelen en de oudsten ontvangen en vertelden alles wat God door hen gedaan had.
\v 5 Maar sommigen van de gelovigen van de partij van de Farizeeën stonden op en verklaarden: "De heidenen moeten besneden worden en gehoorzamen aan de wet van Mozes."
\v 6 En de apostelen en de oudsten vergaderden hierover.
\v 7 Na veel discussie, stond Petrus op en zei tegen hen: "Broeders, jullie weten, dat God van het begin af aan mij onder jullie heeft uitgekozen, zodat uit mijn mond de heidenen de boodschap van het evangelie zouden horen en geloven.
\v 8 En God, die het hart van een ieder kent, heeft blijk gegeven van zijn vertrouwen in de heidenen door hun de Heilige Geest te schenken zoals Hij die ook aan ons heeft geschonken,
\v 9 Hij maakte geen onderscheid tussen ons en hen, want Hij heeft hun hart door het geloof gereinigd.
\v 10 Waarom willen jullie God testen door op de nek van deze leerlingen een juk te leggen, dat zowel onze voorouders, als wij niet konden dragen?
\v 11 Integendeel, wij geloven dat we gered zijn door de genade van de Heer Jezus, net als zij.
\v 12 En de hele vergadering werd stil en luisterde naar Barnabas en Paulus toen ze vertelden over de tekenen en wonderen die God door hen onder de heidenen gedaan had.
\v 13 En nadat ze uitgesproken waren, nam Jakobus het woord en zei: "Broeders, luister naar mij!"
\v 14 Simeon heeft uiteengezet, hoe God zelf het plan heeft opgevat om uit de heidenen een volk te vormen dat Hij Zijn volk kon noemen.
\v 15 En dat komt ook overeen met de de woorden van de profeten, zoals geschreven staat:
\v 16 'Daarna zal Ik terugkeren en de gevallen tent van David weer opbouwen, en wat daarvan is ingestort, zal Ik weer opbouwen, en Ik zal haar oprichten,
\v 17 zodat het overige deel van de mensen de Heer zoeken, en alle heidenen, over wie Mijn Naam is uitgeroepen. Zo spreekt de Heer, die deze dingen doet,
\v 18 die al voor eeuwen bekend zijn.'
\v 19 Daarom ben ik van oordeel, dat we de heidenen die zich bekeren tot God, niet verder moeten lastig vallen.
\v 20 In plaats daarvan, zouden we hen moeten schrijven, dat ze zich moeten onthouden van dat wat door de afgoden besmet is, van immorele seksualiteit, van vlees afkomstig van dieren die gestikt zijn en van bloed.
\v 21 Want Mozes is van oudsher verkondigd in elke stad en is op elke Sabbath gelezen in de synagogen."
\v 22 Toen besloten de apostelen en de oudsten met de hele gemeente mannen uit hun midden te kiezen en die met Paulus en Barnabas naar Antiochië te laten gaan: Ze kozen twee leiders onder de broeders, namelijk Judas, genaamd Barsabbas, en Silas.
\v 23 Ze gaven hen deze brief mee: De apostelen en oudsten groeten als broeders de broeders uit de heidenen in Antiochië, Syrië en Cilicië.
\v 24 Wij hebben gehoord dat sommigen uit ons midden jullie, zonder onze toestemming met hun woorden hebben verontrust.
\v 25 Daarom hebben wij besloten om mannen uit te kiezen en die met onze geliefde Barnabas en Paulus naar jullie toe te sturen,
\v 26 mensen, die hun leven geriskeerd hebben voor de naam van onze Heer Jezus Christus.
\v 27 Wij hebben dan Judas en Silas gestuurd, die mondeling hetzelfde zullen zeggen als wat we jullie schrijven.
\v 28 Want het leek de Heilige Geest en ons goed om jullie verder geen last op te leggen dan dit noodzakelijke:
\v 29 onthoudt jullie van offervlees dat bij de afgodendienst is gebruikt, van bloed, van vlees waar nog bloed in zit en van immorele seksualiteit. Als jullie je hier aan houden, doen jullie wat juist is. Het ga jullie goed!
\v 30 Toen ze afscheid van hen genomen hadden, gingen zij naar Antiochië. Daar riepen ze de vergadering bij elkaar en gaven de brief.
\v 31 Toen zij die gelezen hadden, waren ze blij over de bemoedigende boodschap.
\v 32 Judas en Silas, die zelf ook profeten waren, bemoedigden en versterkten de broeders met vele woorden.
\v 33 En toen zij daar een tijd lang geweest waren, werden zij teruggestuurd naar degenen die hen afgevaardigd hadden.
\v 34 Maar Silas besloot te blijven.
\v 35 En Paulus en Barnabas bleven in Antiochië en leerden en verkondigden met vele anderen het woord van de Heer.
\v 36 Maar na enige dagen zei Paulus tegen Barnabas: Laten wij nu teruggaan naar onze broeders in iedere stad, waar wij het woord van de Heer verkondigd hebben, om te zien, hoe het met hun gaat.
\v 37 En Barnabas wilde ook Johannes Marcus meenemen,
\v 38 maar Paulus bleef van oordeel, dat je niet iemand moest meenemen, die hen na Pamfylië in de steek had gelaten en niet langer had deelgenomen aan het zendingswerk.
\v 39 Ze kregen een grote onenigheid hierover, zodat zij uit elkaar gingen. Barnabas ging samen met Marcus naar Cyprus.
\v 40 Maar Paulus vroeg Silas met hem mee te gaan. Samen vertrokken ze, nadat de gemeente hen in gebed aan de genade van de Heer had toevertrouwd.
\v 41 Hij trok door Syrië en Cilicië en bemoedigde de gemeenten.
\s5
\c 16
\p
\v 1 Hij kwam ook in Derbe en Lystra. Daar was een zekere discipel, met de naam Timoteüs, de zoon van een gelovige Joodse vrouw en van een Griekse vader.
\v 2 Hij stond goed bekend bij de broeders van Lystra en Ikonium.
\v 3 Paulus vroeg hem of hij met hem mee wilde reizen. Hij liet hem eerst besnijden, vanwege de Joden in die plaats, want iedereen wist, dat zijn vader een Griek was.
\v 4 In de steden die zij bezochten, vertelden zij aan de leiders van de gemeente de beslissingen die de apostelen en de oudsten in Jeruzalem genomen hadden. Ze zeiden dat ze zich daaraan moesten houden.
\v 5 De gemeenten werden opgebouwd in het geloof en werden elke dag groter.
\v 6 Zij gingen door het Frygisch-Galatische land, maar de Heilige Geest hield hen tegen het woord in Asia te verkondigen;
\v 7 bij Mysië gekomen, probeerden zij naar Bitynië te reizen, maar de Geest van Jezus liet het hun niet toe;
\v 8 en toen zij Mysië voorbij waren, kwamen zij in Troas.
\v 9 En Paulus kreeg in de nacht een droom; er stond een Macedonisch man, die hem toeriep: "Steek over naar Macedonië en help ons!"
\v 10 Na deze droom zochten wij direct een schip om naar Macedonië te vertrekken. Wij hadden begrepen, dat God ons had geroepen om hun het evangelie te vertellen.
\v 11 Wij gingen in Troas aan boord en koersten recht op Samotrake aan en de volgende dag naar Neapolis;
\v 12 en vandaar naar Filippi, de belangrijkste stad van dit deel van Macedonië, een (Romeinse) kolonie. En wij bleven een paar dagen in die stad.
\v 13 Op sabbat gingen wij de poort uit, de rivier langs, waar wij verwachtten, dat een gebedsplaats zou zijn. Terwijl wij daar zaten spraken wij met de vrouwen, die daar samengekomen waren.
\v 14 Een van deze vrouwen, Lydia, een verkoopster van purperstoffen uit de stad Tyatira, die God vereerde, luisterde aandachtig en de Heer opende haar hart, zodat zij geloofde wat Paulus zei.
\v 15 Zij en alle mensen die in haar huis woonden, lieten zich dopen. Daarna nodigde zij ons uit. Ze zei: "Als jullie vinden dat ik de Heer trouw ben, kom dan in mijn huis logeren." En zij drong er erg bij ons op aan.
\v 16 Op een keer toen wij naar de gebedsplaats gingen, kwam een zekere slavin, die bezeten was door een waarzeggende geest. Haar eigenaars verdienden veel geld met haar waarzeggerij.
\v 17 Zij liep Paulus en ons achterna en schreeuwde: "Deze mensen zijn dienstknechten van de allerhoogste God, die jullie de weg wijzen om gered te worden."
\v 18 En dit deed zij dagen lang. Paulus ergernis groeide en hij sprak de geest toe: "Ik beveel je in de naam van Jezus Christus van haar uit te gaan." En op datzelfde moment ging de geest uit haar weg.
\v 19 Toen haar eigenaars zagen, dat ze geen geld meer met haar konden verdienen, grepen zij Paulus en Silas en sleurden hen naar de markt naar de bestuurders van de stad.
\v 20 Daar zeiden zij: "Deze mensen brengen onze stad in rep en roer. Zij zijn Joden
\v 21 en zij leren de mensen dingen die wij als Romeinen niet mogen accepteren of doen.
\v 22 Ook de menigte stookten de bestuurders op tegen hen. Die lieten hen de kleren van het lijf scheuren en zweepslagen geven.
\v 23 Nadat zij een groot aantal slagen hadden gekregen, gooiden zij hen in de gevangenis met de opdracht aan de bewaarder hen goed te bewaken.
\v 24 Overeenkomstig deze opdracht, zette hij hen in de binnenste kerker en zette hun voeten vast in het blok.
\v 25 Rond middernacht baden Paulus en Silas en zongen lofliederen om God te prijzen. De andere gevangenen luisterden naar hen.
\v 26 Plotseling kwam er een zware aardbeving, die de fundamenten van de gevangenis deed schudden. Meteen gingen alle deuren open en de boeien van allen los.
\v 27 De bewaarder, die uit zijn slaap opgeschrikt was, zag de deuren van de gevangenis openstaan. Hij trok zijn zwaard en stond op het punt zelfmoord te plegen, omdat hij dacht dat de gevangenen ontsnapt waren.
\v 28 Maar Paulus riep met luider stem: "Doe jezelf geen kwaad, want wij zijn allemaal nog hier!"
\v 29 De bewaker liet licht brengen, sprong naar binnen en liet zich bevend voor Paulus en Silas op de knieën vallen.
\v 30 Daarna leidde hen naar buiten en zei: "Heren, wat moet ik doen om gered te worden?"
\v 31 Zij zeiden: "Stel je vertrouwen op de Heer Jezus en je zult gered worden, met iedereen die in je huis woont."
\v 32 En ze vertelden hem en alle mensen die in zijn huis woonden over het woord van de Heer.
\v 33 Hoewel het midden in de nacht was, nam hij hen mee om hun wonden te wassen. Meteen daarop liet hij zichzelf dopen, samen met allen die in zijn huis woonden.
\v 34 Hij bracht hen naar boven in zijn huis en maakte een maaltijd voor ze klaar en hij verheugde zich, dat hij met zijn hele huis tot het geloof in God gekomen was.
\v 35 Toen het dag was geworden, stuurden de bestuurders gerechtsdienaars naar de gevangenis om te zeggen: "Laat die mensen vrij."
\v 36 De bewaarder deelde dit bericht aan Paulus mee: "Het bestuur heeft laten weten, dat jullie vrijgelaten moeten worden. Jullie kunnen nu vertrekken. Ga in vrede."
\v 37 Maar Paulus zei tegen de gerechtsdienaars: "Zij hebben ons, hoewel wij Romeinen zijn, zonder proces in het openbaar gegeseld en in de gevangenis gezet, en nu willen zij ons er ongemerkt uitzetten? Geen sprake van! Laten zij zelf maar komen en ons eruit leiden."
\v 38 De boden brachten deze woorden over aan de bestuurders. Die schrokken, toen zij hoorden, dat het Romeinen waren;
\v 39 zij kwamen zelf naar de gevangenis om hen tevreden te stellen en toen zij hen uitgeleid hadden, vroegen zij hun de stad te verlaten.
\v 40 Paulus en Silas verlieten de gevangenis en gingen naar het huis van Lydia en bezochten de broeders en spraken hen bemoedigend toe. Daarna vertrokken ze uit de stad.
\s5
\c 17
\p
\v 1 Toen ze door Amfipolis en Apollonia gegaan waren, kwamen ze in Tessalonica, waar een Joodse synagoge was.
\v 2 Paulus ging daar naar binnen zoals hij gewend was. Drie sabbatten achter elkaar behandelde hij met hen gedeelten uit de Schriften
\v 3 door uit te leggen en te bewijzen, dat de Christus moest lijden en opstaan uit de dood. Hij verklaarde: "Deze Jezus die ik jullie verkondig, is de Christus".
\v 4 Sommigen van hen lieten zich overtuigen en sloten zich bij Paulus en Silas aan, en met hen ook een grote menigte Grieken, die God vereerden en tal van prominente vrouwen.
\v 5 Maar de Joden werden jaloers. Ze vormden een groep van herrieschoppers uit de straat en veroorzaakten een oploop. Ze brachten de stad in rep en roer en stormden op het huis van Jason af, met de bedoeling hen voor de volksvergadering te brengen.
\v 6 Maar toen ze hen niet vonden, sleepten zij Jason en enkele broeders naar de stadsbestuurders en schreeuwden: "Die mannen die de wereld in opschudding gebracht hebben, zijn hier ook gekomen,
\v 7 en Jason heeft hen in zijn huis verwelkomd. Zij handelen allemaal in strijd met de besluiten van de keizer door te beweren dat er een andere koning is, die Jezus heet!"
\v 8 Toen ze dit hoorden, werden de mensen en de stadsbestuurders ongerust.
\v 9 Maar toen ze van Jason en de anderen borg hadden ontvangen, lieten ze hen vrij.
\v 10 Zodra het nacht werd, stuurden de broeders Paulus en Silas naar Berea. Daar aangekomen, gingen ze naar de Joodse synagoge.
\v 11 De Joden in Berea waren nobeler dan in Tessalonica. Zij namen het woord bereidwillig aan en openden dagelijks de Schriften en gingen na of Paulus zijn onderwijs waar was.
\v 12 Als resultaat daarvan kwamen velen van hen tot het geloof en met hen behoorlijk wat prominente Griekse vrouwen en mannen.
\v 13 Maar toen de Joden uit Tessalonica merkten, dat Paulus het woord van God ook in Berea verkondigde, kwamen zij daar ook de menigte opzetten en verontrusten.
\v 14 De broeders lieten toen direct Paulus vertrekken in de richting van de zee, maar Silas en Timoteüs bleven daar achter.
\v 15 Degenen die Paulus begeleiden, brachten hem naar Athene en gingen weer terug met de opdracht aan Silas en Timoteüs om zo snel mogelijk bij hem te komen.
\v 16 Terwijl Paulus in Athene op hen wachtte, raakte hij erg geïrriteerd in zijn geest, toen hij zag dat de stad zo vol afgodsbeelden was.
\v 17 Hij discussieerde daarom in de synagoge met de Joden en met mensen die God vereerden en dagelijks op de markt met mensen die hij daar ontmoette.
\v 18 En ook enkele van de Epikureïsche en Stoïcijnse wijsgeren ruzieden met hem en sommigen zeiden: "Wat zou die betweter willen beweren?" Maar anderen: "Hij schijnt een verkondiger van vreemde goden te zijn, want hij bracht het evangelie van Jezus en van de opstanding."
\v 19 En zij namen hem mee en brachten hem naar de Areopagus en zeiden: "Zouden wij ook mogen horen wat dit voor een nieuwe leer is waar jij over spreekt?
\v 20 Je laat ons enkele vreemde dingen horen en wij willen weten wat dat betekent."
\v 21 Maar alle Atheners en de vreemdelingen die daar wonen hadden voor niets anders tijd dan om nieuwe ideeën te horen en te vertellen.
\v 22 En Paulus stond voor de Areopagus en zei: "Mannen van Athene, ik zie dat jullie in elk opzicht buitengewoon ontzag hebben voor goden;
\v 23 want toen ik door jullie stad liep en de voorwerpen die jullie vereren zag, heb ik zelfs een altaar gevonden met het opschrift: 'Aan een onbekende god'. Wat jullie vereren zonder te kennen, dat verkondig ik jullie.
\v 24 De God, die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, die een Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels die met handen zijn gemaakt.
\v 25 Hij laat Zich ook niet door mensenhanden dienen alsof Hij nog iets nodig heeft, omdat Hij zelf aan allen leven en adem geeft en al het andere.
\v 26 Hij heeft uit één mens alle volken gemaakt om op de hele aarde te wonen en Hij bepaalde hun toegewezen tijden en de grenzen van hun woonplaatsen,
\v 27 zodat zij Hem zouden zoeken en zich misschien naar Hem uit zouden strekken en Hem vinden, ook al is Hij niet ver bij ieder van ons vandaan.
\v 28 'Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij'. Zoals sommige van jullie eigen dichters hebben gezegd: 'Want we stammen van Hem af'.
\v 29 Omdat wij van God afstammen, moeten wij niet denken dat het Goddelijke is zoals goud of zilver of steen, een beeld dat door mensen is bedacht en gemaakt.
\v 30 God heeft de onwetendheid van de mensen geduldig verdragen, maar roept nu alle mensen overal op, om tot bekering te komen.
\v 31 Want Hij heeft een dag bepaald waarop Hij de wereld rechtvaardig zal oordelen door een Man, die Hij aangewezen heeft. Hij heeft daarvoor aan iedereen het bewijs geleverd door Hem uit de doden op te wekken.”
\v 32 Toen zij van een opstanding van doden hoorden, bespotten sommigen hem, maar anderen zeiden: “Wij willen graag meer hierover horen.”
\v 33 Toen vertrok Paulus uit hun midden.
\v 34 Maar enige mannen sloten zich bij hem aan en kwamen tot geloof, onder wie ook Dionysius, de Areopagiet en een vrouw die Damaris heette en anderen met hen.
\s5
\c 18
\p
\v 1 Daarna verliet Paulus Athene en kwam in Korinthe.
\v 2 Daar ontmoette hij een Jood die Aquila heette, een inwoner van Pontus, die onlangs met zijn vrouw Priscilla uit Italië was gekomen, omdat Claudius alle Joden had bevolen Rome te verlaten. Paulus ging naar hen toe.
\v 3 Omdat hij hetzelfde handwerk uitoefende, bleef hij bij hen, en zij werkten samen, want zij waren tentenmakers van beroep.
\v 4 Elke sabbat hield hij besprekingen in de synagoge en probeerde Joden en Grieken te overtuigen.
\v 5 En toen Silas en Timoteüs uit Macedonië kwamen, wijdde Paulus zich geheel aan de prediking, waarin hij getuigde aan de Joden, dat Jezus de Christus is.
\v 6 Maar toen zij zich verzetten en lasterlijke taal spraken, schudde hij het stof van zijn kleren af en zei tot hen: "Jullie bloed zal op jullie eigen hoofd zijn; ik ben hier onschuldig aan. Vanaf nu zal ik mij tegen de heidenen wenden."
\v 7 En hij vertrok vandaar en kwam in het huis van Titius Justus, die God vereerde en zijn huis stond naast de synagoge.
\v 8 En Crispus, de leider van de synagoge, kwam tot geloof in de Heer met al zijn huisgenoten en veel Korintiërs, die hem hoorden, kwamen tot geloof en lieten zich dopen.
\v 9 En de Heer zei in de nacht door een visioen tot Paulus: "
Wees niet bevreesd, maar spreek en zwijg niet;
\v 10 want Ik ben met jou en niemand zal het proberen om je kwaad te doen, want veel mensen in deze stad behoren mij toe."
\v 11 En hij woonde daar een jaar en zes maanden en leerde hen het woord van God.
\v 12 Terwijl Gallio landvoogd van Achaje was, voerden de Joden van Korinthe een gezamenlijke aanval op Paulus uit en brachten hem voor het gerecht,
\v 13 en zeiden: "Deze man probeert de mensen over te halen om God op onwettige wijze te aanbidden."
\v 14 Voordat Paulus kon reageren, zei Gallio aan de Joden: "Indien er sprake was van enige onrechtmatigheid of misdrijf, zou ik naar jullie Joden luisteren en hierover oordelen,
\v 15 maar aangezien het om vragen over woorden en namen gaat en jullie eigen wet, moeten jullie de zaak zelf regelen; hierover wil ik geen rechter zijn."
\v 16 Daarna liet hij hen uit de rechtszaal verwijderen.
\v 17 Toen keerde de menigte zich tegen Sostenes, de leider van de synagoge, en ranselden hem in aanwezigheid van de rechter; maar Gallio trok zich er niets van aan.
\v 18 Paulus bleef nog enige tijd in Korinthe. Daarna verliet hij de broeders en zusters en zeilde naar Syrië, vergezeld door Priscilla en Aquila. Voordat hij vertrok, liet hij zijn haar afknippen in Kenchrea vanwege een gelofte die hij had afgelegd.
\v 19 Ze kwamen aan in Efeze, waar Paulus Priscilla en Aquila achterliet. Zelf ging hij de synagoge binnen en sprak met de Joden.
\v 20 Toen ze hem vroegen om meer tijd met hen door te brengen, weigerde hij,
\v 21 nam afscheid en zei: "Zo God wil, kom ik bij jullie terug". En hij vertrok over de zee van Efeze.
\v 22 Toen hij in Caesarea aan land ging, vertrok hij naar Jeruzalem en begroette de gemeente en ging daarna naar Antiochië.
\v 23 En toen hij daar enige tijd was geweest, reisde hij achtereenvolgens door het land van Galatië en Frygië om al de discipelen te versterken.
\v 24 Ondertussen kwam een Jood genaamd Apollos, een inwoner van Alexandrië, naar Efeze. Hij was een geleerd man, met een grondige kennis van de Schriften.
\v 25 Hij was onderwezen in de Weg van de Heer, en sprak met grote vurigheid en onderwees nauwkeurig over Jezus, hoewel hij alleen de doop van Johannes kende.
\v 26 Hij begon vrijmoedig te spreken in de synagoge. Toen Priscilla en Aquila hem hoorden, nodigden ze hem bij hen thuis uit en legden hem de Weg van God nauwkeuriger uit.
\v 27 Toen Apollos naar Achaje wilde gaan, moedigden de broeders en zusters hem aan en schreven ze de discipelen daar om hem welkom te heten. Toen hij aankwam, was hij een grote hulp voor hen die geloofden.
\v 28 Want hij slaagde erin de Joden in het openbaar in het ongelijk te stellen door op grond van de Schriften aan te tonen dat Jezus de Christus is.
\s5
\c 19
\p
\v 1 Terwijl Apollos in Korinte was, reisde Paulus door de bovenlanden en kwam in Efeze. Hij ontmoette daar enkele discipelen.
\v 2 Paulus vroeg hen: "Hebben jullie de heilige Geest ontvangen toen jullie tot het geloof kwamen?" Zij antwoordden: "Nee, wij hebben zelfs niet gehoord dat er een heilige Geest is."
\v 3 Paulus zei: "Waarin zijn jullie dan gedoopt?" En zij zeiden: "In de doop van Johannes."
\v 4 Maar Paulus zei: "Johannes doopte een doop van bekering en zei tegen het volk dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus."
\v 5 Toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Heer Jezus.
\v 6 Toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden.
\v 7 Totaal waren het ongeveer twaalf mannen.
\v 8 Paulus ging naar de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op en sprak met hen over het Koninkrijk van God om hen daarvan te overtuigen.
\v 9 Maar toen sommigen verhard en ongehoorzaam bleven afwijzen en de Weg bij iedereen belachelijk maakten, vertrok Paulus en nam zijn discipelen met zich mee. Daarna had hij elke dag zijn gesprekken over het Koninkrijk in de leeszaal van Tyrannus.
\v 10 Dit ging twee jaar lang zo door, zodat iedereen die in Asia woonden, het woord van de Heer hoorden, Joden zowel als Grieken.
\v 11 God deed buitengewone wonderen door de handen van Paulus,
\v 12 zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam naar de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren.
\v 13 Maar ook enkele rondreizende Joodse geestenbezweerders probeerden boze geesten uit te drijven door het uitspreken van de naam van de Heer Jezus. Ze zeiden: "Ik bezweer je bij de Jezus die Paulus predikt."
\v 14 Het waren zeven zonen van een zekere Skevas, een Joodse overpriester, die dit deden.
\v 15 Maar de boze geest antwoordde hen: "Jezus ken ik en van Paulus weet ik, maar wie zijn jullie?"
\v 16 De man die door de boze geest bezeten was, sprong op hen af, overmeesterde hen tezamen en bleek zoveel sterker dan zij, dat zij zonder kleren en gewond uit dat huis moesten vluchten.
\v 17 Dit werd bekend aan alle Joden en Grieken die in Efeze woonden. Iedereen werd met diep ontzag vervuld en prezen en eerden de naam van de Heer Jezus.
\v 18 Veel nieuwe gelovigen kwamen hun schuld belijden en uitspreken wat zij bedreven hadden.
\v 19 Velen, van degenen die toverkunsten hadden uitgeoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze in aanwezigheid van allen. En men berekende de waarde ervan en stelde die vast op vijftigduizend zilverstukken.
\v 20 Zo werd het woord van God steeds krachtiger en vond steeds meer gehoor.
\v 21 Na deze gebeurtenissen, nam Paulus zich voor door Macedonië en Achaje naar Jeruzalem te reizen en hij zei: "Als ik daar geweest ben, moet ik ook Rome zien."
\v 22 En hij stuurde twee van zijn helpers, Timoteüs en Erastus, naar Macedonië, maar zelf bleef hij nog enige tijd in Asia.
\v 23 Omstreeks die tijd ontstond er grote opschudding inzake de Weg.
\v 24 Want iemand, genaamd Demetrius, een zilversmid, die zilveren Artemistempels maakte, leverde aan de mannen van het vak veel inkomsten op.
\v 25 Hij riep hen bijeen, met de werklieden in dit vak en zei: "Mannen, jullie weten dat wij onze welvaart danken aan dit werk.
\v 26 Jullie zien en horen, dat deze Paulus een talrijke menigte, niet alleen van Efeze, maar ook van bijna heel Asia, heeft weten te overtuigen en afkeren, dat goden die met handen worden gemaakt, geen goden zijn;
\v 27 daardoor lopen wij niet alleen gevaar dat deze tak van arbeid niet meer in tel zal zijn, maar ook, dat het heiligdom van de grote godin Artemis van geen betekenis meer geëerd zal worden en dat zij ook van haar luister beroofd zal worden, zij, die door heel Asia en de ganse wereld als godin wordt vereerd."
\v 28 Toen zij dit hoorden, riepen zij in heftige opwinding: "Groot is de Artemis van de Efeziërs!"
\v 29 De stad raakte in rep en roer en de menigte stormde als één man naar het theater en sleurden Gajus en Aristarchus, Macedonische reisgenoten van Paulus, mee.
\v 30 Toen Paulus zich onder het volk wilde begeven, lieten de discipelen hem dit niet toe;
\v 31 zelfs zonden enige van de oversten van Asia, die hem bevriend waren, hem de waarschuwing niet naar het theater te gaan.
\v 32 Nu riep de één dit en de ander dat, want de volksvergadering was verward en de meesten wisten niet eens, waartoe zij samengekomen waren.
\v 33 Uit de menigte gaf men inlichtingen aan Alexander, die de Joden naar voren geschoven hadden, en Alexander wenkte met de hand en wilde een verdedigingsrede houden voor het volk.
\v 34 Maar toen zij merkten dat hij een Jood was, ging er één geroep van allen op, wel twee uren lang: "Groot is Artemis van de Efeziërs!"
\v 35 De secretaris van de stad bracht de menigte tot rust, en zei: "Mannen van Efeze! Wie in de wereld weet niet dat de stad van de Efeziërs de tempelbewaarster is van de grote Artemis en van het beeld dat uit de hemel is gevallen?
\v 36 Omdat dit zonder tegenspraak is, moeten jullie je kalm houden en niets ondoordacht doen.
\v 37 Want jullie hebben deze mannen hier gebracht, maar het zijn geen tempelrovers en lasteren onze godin niet.
\v 38 Wanneer Demetrius en zijn vakgenoten iets tegen iemand hebben in te brengen, dan bestaan er rechtszittingen en landvoogden; laten zij een aanklacht tegen elkaar indienen.
\v 39 Als jullie nog iets meer te verlangen hebben, zal dit in de wettige volksvergadering worden beslist.
\v 40 Want wij lopen gevaar van oproer te worden aangeklaagd voor deze dag, omdat er geen enkele reden aan te voeren is om deze opschudding te verantwoorden." En met deze woorden ontbond hij de volksvergadering.
\s5
\c 20
\p
\v 1 Toen de opschudding tot rust was gekomen, riep Paulus de leerlingen bij zich en sprak hen bemoedigend toe. Daarop nam hij afscheid en vertrok naar Macedonië.
\v 2 Nadat hij door die streken was gereisd en de gelovigen uitvoerig had toegesproken, kwam hij in Griekenland aan,
\v 3 waar hij drie maanden bleef. Toen bleek dat de Joden een aanslag tegen hem beraamden, toen hij op het punt stond om over zee naar Syrië te reizen, nam hij het besluit via Macedonië terug te keren.
\v 4 En Sopater, de zoon van Pyrrus, uit Berea, en van de Tessalonicenzen Aristarchus en Secundus, en Gajus uit Derbe en Timoteüs, en uit Asia Tychikus en Trofimus, gingen met hem mee.
\v 5 Zij waren echter vooruitgereisd en wachtten ons in Troas op.
\v 6 Wij voeren na het feest van de Ongezuurde broden weg uit Filippi en kwamen vijf dagen later bij hen in Troas aan. Daar bleven wij zeven dagen.
\v 7 Toen wij op de eerste dag van de week samengekomen waren om het brood te breken, hield Paulus een toespraak voor hen, hoewel hij eigenlijk van plan was de volgende dag verder te reizen. Hij zette zijn rede voort tot middernacht.
\v 8 Er waren veel olielampen in de bovenzaal, waar wij bijeen waren.
\v 9 Een zekere jonge man, genaamd Eutychus, zat in de vensterbank en werd slaperig. Toen Paulus zo lang sprak, werd hij door slaap overmand en viel van de derde verdieping naar beneden. Hij werd dood opgetild.
\v 10 Maar Paulus kwam naar beneden, ging op hem liggen,, sloeg de armen om hem heen en zei: "Stop met veel lawaai, want er is leven in hem."
\v 11 En weer boven gekomen, brak hij brood en at, en hij sprak nog lang met de leerlingen tot het aanbreken van de morgen. Daarna vertrok hij.
\v 12 De leerlingen namen de jongen, die weer tot leven was gekomen, met zich mee en voelden zich buitengewoon bemoedigd.
\v 13 Maar wij gingen aan boord en voeren naar Assus om Paulus daar op te halen, want hij had besloten dat hij eerst te voet wilde gaan.
\v 14 Toen hij zich in Assus bij ons voegde, namen wij hem aan boord en gingen naar Mitylene;
\v 15 De volgende dag gingen we voor Chios voor anker. De daaropvolgende dag staken we over naar Samos, en de dag daarna kwamen wij in Milete.
\v 16 Paulus had zich voorgenomen Efeze voorbij te varen om geen tijd in Asia te verliezen, want hij haastte zich om zo op de Pinksterdag in Jeruzalem te zijn.
\v 17 Vanuit Milete stuurde hij iemand naar Efeze met het verzoek aan de oudsten van de gemeente om bij hem te komen;
\v 18 toen zij bij hem gekomen waren, zei hij tegen hen: "Jullie weten hoe ik vanaf de eerste dag dat ik in Asia aan land ben gegaan, al die tijd onder jullie heb geleefd:
\v 19 ik heb de Heer in alle nederigheid gediend en heb al het verdriet en beproevingen, die mij overkwamen door de aanslagen van de Joden, doorstaan;
\v 20 hoe ik niets heb nagelaten van wat nuttig was om jullie publiekelijk te verkondigen en van huis tot huis te onderwijzen.
\v 21 Zowel Joden als Grieken betuigenden zich te bekeren tot God en te geloven in onze Heer Jezus.
\v 22 Ik reis nu, door de Geest gedreven, naar Jeruzalem, zonder te weten wat mij daar zal overkomen,
\v 23 behalve dat de heilige Geest mij in iedere stad verzekert dat mij gevangenschap en vervolging te wachten staan.
\v 24 Maar ik hecht geen waarde aan het behoud van mijn leven als ik maar mijn levenstaak mag vervullen en de opdracht mag uitvoeren die ik van de Heer Jezus heb ontvangen om te getuigen van het evangelie en de genade van God.
\v 25 Ik weet, dat niemand van jullie, onder wie ik rondgereisd heb met de verkondiging van het Koninkrijk, mij terug zal zien.
\v 26 Daarom verklaar ik jullie op de dag van vandaag, dat Ik rein ben van het bloed van alle mensen,
\v 27 want ik heb niet nagelaten jullie allemaal de wil van God te verkondigen.
\v 28 Let dan op jezelf en op de gehele gemeente, waarover de heilige Geest jullie als opzieners gesteld heeft, om de gemeente van God te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigen Zoon verworven heeft.
\v 29 Ik weet, dat na mijn vertrek woeste wolven bij jullie zullen binnenkomen, die de kudde niet zullen ontzien;
\v 30 uit jullie eigen kring zullen mannen opstaan, die de waarheid verdraaien om de leerlingen voor zich te winnen.
\v 31 Wees dan waakzaam en herinner jullie, hoe ik ieder van jullie drie jaren lang dag en nacht onder tranen steeds weer terecht heb gewijzen.
\v 32 Nu vertrouw ik jullie toe aan de Heer en het evangelie van Zijn genade, aan Hem, die onze gemeente kan opbouwen en het beloofde erfdeel zal geven aan iedereen die Hem toebehoren.
\v 33 Ik heb van niemand zilver, goud of kleding verlangd;
\v 34 jullie weten, dat ik eigenhandig in mijn levensonderhoud heb voorzien en in dat van hen, die bij mij waren.
\v 35 Ik heb jullie in alles laten zien, dat jullie de zwakkeren moeten steunen door zo te werken en zich de woorden van de Heer Jezus herinneren, die zelf gezegd heeft: 'Het is zaliger te geven dan te ontvangen.'"
\v 36 Toen hij dit gezegd had, knielde hij samen met de aanwezigen neer om te bidden.
\v 37 En zij barstten allen in tranen uit en vielen Paulus om de hals en kusten hem herhaaldelijk.
\v 38 Ze waren het meest bedroefd over zijn uitspraak, dat zij hem niet meer zouden zien. Daarna begeleidden ze hem naar het schip.
\s5
\c 21
\p
\v 1 Toen wij ons van hen losgemaakt hadden en de zee op gingen, koersten wij recht op Kos aan. De dag daarna zeilden we naar Rodos en vandaar naar Patara.
\v 2 En nadat wij een schip gevonden hadden, dat naar Fenicië zou oversteken, gingen wij aan boord en voeren weg.
\v 3 Toen kregen wij Cyprus in zicht en lieten het links liggen en voeren naar Syrië. We kwamen in Tyrus aan, want daar zou het schip zijn lading lossen.
\v 4 En wij vonden de discipelen en bleven daar zeven dagen. Geïnspireerd door de Geest zeiden ze tegen Paulus dat hij niet naar Jeruzalem op de boot moest gaan.
\v 5 Toen onze tijd daar erop zat, gingen wij verder op reis. Terwijl zij ons allemaal met vrouwen en kinderen de stad uit begeleidden, knielden wij op het strand neer, gingen in gebed en
\v 6 namen afscheid van elkaar. Wij gingen aan boord en zij gingen naar huis terug.
\v 7 De boottocht uit Tyrus bracht ons in Ptolemaïs. Wij begroetten de broeders en zusters en bleven één dag bij hen.
\v 8 De volgende dag gingen wij weg en kwamen in Caesarea. We bleven in het huis van Filippus, de evangelist, die bij de zeven hoorde.
\v 9 Hij had vier ongetrouwde dochters, die profetessen waren.
\v 10 En toen wij daar verscheidene dagen bleven, kwam uit Judea een zekere profeet, die Agabus heette.
\v 11 Toen hij bij ons gekomen was, nam hij de gordel van Paulus, en bond zijn voeten en handen ermee vast. Hij zei: “Dit zegt de Heilige Geest: De man, van wie deze gordel is, zal door de Joden in Jeruzalem zo gebonden worden. Zij zullen hem uitleveren aan de heidenen.’”
\v 12 Toen wij dit hoorden, smeekten zowel wij als de broeders en zusters Paulus om niet naar Jeruzalem te gaan.
\v 13 Toen antwoordde Paulus: “Wat doen jullie, dat jullie huilen en mijn hart breken? Ik ben bereid, niet alleen om gebonden te worden, maar ook te sterven in Jeruzalem voor de naam van de Heer Jezus.”
\v 14 En toen hij niet te overtuigen was, hielden wij ons stil en zeiden: “Laat de wil van de Heer gebeuren.”
\v 15 En na die dagen maakten wij ons klaar voor de reis en gingen naar Jeruzalem.
\v 16 Sommigen van de discipelen uit Caesarea gingen met ons mee. Zij brachten ons bij een zekere Mnason van Cyprus, één van de eerste discipelen. Wij waren bij hem te gast.
\v 17 En toen wij in Jeruzalem kwamen, heetten de broeders en zusters ons van harte welkom.
\v 18 En de volgende dag ging Paulus met ons Jakobus bezoeken. Alle oudsten waren daarbij aanwezig.
\v 19 En toen hij hen begroet had, vertelde hij in detail wat God onder de heidenen door zijn dienst had gedaan.
\v 20 En zij eerden God, toen zij dit hoorden, en zeiden tegen hem: “Kijk broeder, vele duizenden onder de Joden zijn gelovig geworden en zij volgen ijverig de wet.
\v 21 Maar zij hebben de indruk, dat jij alle Joden die onder de heidenen wonen, onderwijst dat ze Mozes kunnen afwijzen door te zeggen, dat zij hun kinderen niet hoeven te besnijden en ook niet volgens de gebruiken hoeven te leven.
\v 22 Wat zullen we doen? Zij zullen zeker horen dat je gekomen bent.
\v 23 Doe daarom wat wij je adviseren. Er zijn vier mannen bij ons, die een belofte op zich genomen hebben.
\v 24 Neem hen mee, heilig jezelf met hen en betaal de kosten voor hen, zodat zij hun hoofd kunnen laten scheren. Dan zal iedereen merken, dat er niets waar is van wat zij over jou verteld hebben, maar dat jij zelf ook meegaat in het volgen van de wet van Mozes.
\v 25 Maar wat betreft de heidenen, die tot het geloof gekomen zijn, hebben wij als onze beslissing geschreven, dat zij voedsel wat aan de afgoden geofferd is, bloed, vlees dat door verstikking is omgebracht en immorele seksualiteit moeten afslaan.
\v 26 De volgende dag nam Paulus die mannen mee en hij heiligde zich met hen. Hij ging de tempel binnen en liet weten op welke dag hun heiliging compleet zou zijn, zodat voor elk van hen het offer gebracht kon worden.
\v 27 Toen de zeven dagen bijna om waren, zagen Joden uit Asia hem in de tempel. Ze brachten het hele volk in opschudding en grepen hem,
\v 28 al schreeuwende: "Help ons, mannen van Israël! Dit is de man die iedereen overal onderwijst om tegen de wet, tegen ons volk en tegen deze plaats in te gaan. En nu heeft hij ook nog Grieken in de tempel gebracht en deze heilige plaats geschonden!"
\v 29 Want zij hadden al eerder Trofimus uit Efeze met hem in de stad gezien, en zij gingen ervan uit, dat Paulus hem in de tempel had gebracht.
\v 30 De hele stad kwam in rep en roer en de mensen haasten zich samen en vormden een menigte. Zij grepen Paulus en sleurden hem de tempel uit en meteen werden de poorten gesloten.
\v 31 En terwijl zij hem probeerden te vermoorden, kreeg de opperbevelhebber van het Romeinse garnizoen bericht, dat heel Jeruzalem in opschudding was.
\v 32 Hij nam onmiddellijk soldaten en aanvoerders en haastte zich naar de menigte toe. Toen zij de opperbevelhebber en de soldaten zagen, hielden zij op Paulus te slaan.
\v 33 De opperbevelhebber kwam dichterbij, arresteerde Paulus en gaf het bevel om hem met twee ketenen te boeien. Toen deed hij onderzoek naar wie hij was en wat hij had gedaan.
\v 34 Uit de menigte riep de één dit en de ander dat. Door het rumoer kon hij niet bepalen wat er werkelijk was gebeurd, waarop hij hem naar de kazerne liet brengen.
\v 35 Toen Paulus bij de trappen gekomen was, moest hij door de soldaten gedragen worden vanwege de sterk opdringende menigte,
\v 36 want het volk dat hen volgde, bleef schreeuwen: "Weg met hem!"
\v 37 En toen ze Paulus bijna de kazerne in zouden leiden, zei hij tegen de opperbevelhebber: "Mag ik u iets zeggen?" En hij antwoordde: "Spreek je Grieks?
\v 38 Ben je dan niet de Egyptenaar, die een tijdje geleden oproer veroorzaakte en vierduizend misdadigers naar de woestijn liet gaan?"
\v 39 Paulus zei: "Ik ben een Jood geboren in Tarsus, burger van een welbekende stad in Cilicië. Ik vraag u, mag ik alstublieft een moment het volk toespreken?"
\v 40 Hij stond dit toe. Toen wenkte Paulus, die boven aan de trappen stond, het volk met zijn hand. Toen het helemaal stil geworden was, sprak hij hen in het Hebreeuws toe en zei:
\s5
\c 22
\p
\v 1 "Mannen broeders en vaders, luister naar wat ik nu ter verdediging tegen jullie ga zeggen."
\v 2 Toen zij hoorden, dat hij hen in de Hebreeuwse taal toesprak, hielden zij zich te meer stil. En hij zei:
\v 3 "Ik ben een Jood, in Tarsus, Cilicië geboren, maar in deze stad opgevoed, bij Gamaliël opgeleid met precieze inachtneming van de wet van onze voorouders, ijverig in het dienen van God, zoals jullie allemaal.
\v 4 En ik heb aanhangers van de Weg vervolgd door mannen en vrouwen in boeien te slaan en gevangen te zetten en te laten doden,
\v 5 zoals ook de hogepriester van mij getuigen kan en de hele Raad van oudsten. Van de Raad van oudsten kreeg ik de aanbevelingsbrieven mee aan de broeders in Damascus om ook hen, die daar waren, geboeid naar Jeruzalem te brengen, om gestraft te worden.
\v 6 Maar het gebeurde toen ik op mijn reis dichtbij Damascus gekomen was, dat plotseling rond de middag uit de hemel een fel licht om mij heen scheen,
\v 7 en ik viel op de grond en hoorde een stem tegen mij zeggen: 'Saul, Saul, waarom vervolg jij Mij?'
\v 8 En ik antwoordde: 'Wie bent U Heer?' En Hij zei: 'Ik ben Jezus, de Nazoreeër, die jij vervolgt.'
\v 9 En zij, die bij mij waren, zagen wèl het licht, maar de stem van Hem, die tot mij sprak, hoorden zij niet.
\v 10 En ik zei: 'Heer, wat moet ik doen?' En de Heer zei: 'Sta op en reis naar Damascus, en daar zal je alles gezegd worden wat je moet doen.
\v 11 En omdat ik vanwege de glans van dat licht niets meer kon zien, werd ik bij de hand geleid door hen, die bij mij waren, en zo kwam ik in Damascus aan.
\v 12 En een zekere Ananias, een gelovige man die zich aan de wet van Mozes hield, en bij alle Joden die daar woonden hoog in aanzien stond,
\v 13 ging voor mij staan en zei: 'Saul, broeder, word weer ziende!' En op hetzelfde ogenblik kon ik weer zien en zag ik hem.
\v 14 En hij zei: 'De God van onze voorouders heeft je voorbestemd om Zijn wil te leren kennen en de Rechtvaardige te zien en Zijn stem te horen;
\v 15 want je moet getuige voor Hem zijn bij alle mensen, van wat je gezien en gehoord hebt.
\v 16 En nu, wat aarzel je nog? Sta op, laat je dopen en je zonden afwassen, terwijl je Zijn naam aanroept.'
\v 17 En het gebeurde, dat toen ik weer in Jeruzalem in de tempel aan het bidden was, ik opeens gegrepen werd door een visioen
\v 18 en dat ik Hem zag. Hij zei: 'Haast je en vertrek meteen uit Jeruzalem, want zij zullen van jou geen getuigenis over Mij aannemen.'
\v 19 En ik zei: 'Here, zij weten zelf, dat ik het was, die hen, die in U geloofden, liet gevangen zetten en in de synagogen geselen;
\v 20 en toen het bloed van Uw getuige Stefanus vergoten werd, werkte ik daaraan met volle instemming mee en bewaarde de kleren van hen, die hem doodden.'
\v 21 En Hij zei: 'Ga! Ik stuur je ver weg naar de heidenen.' "
\v 22 Zij hoorden hem aan tot op deze woorden; maar toen begonnen zij te schreeuwen en riepen: "Weg van de aarde met zo iemand: want hij hoort niet te blijven leven!"
\v 23 En toen zij schreeuwden, met hun kleren zwaaiden en stof in de lucht gooiden,
\v 24 beval de overste hem in de kazerne te brengen. Hij zei hem te geselen en in verhoor te nemen, om er achter te komen, waarom zij zo tegen hem tekeer gingen.
\v 25 En toen men hem met de riemen in de houding strekte, zei Paulus tegen de hoofdman, die erbij stond: "Mag jij een Romein, zonder dat hij een vonnis heeft, geselen?"
\v 26 Toen de hoofdman dit hoorde, ging hij naar de overste, vertelde het hem en zei: "Wat gaat u nu doen? Want deze man is een Romein."
\v 27 En de overste ging naar Paulus toe en zei tegen hem: "Zeg mij, ben jij een Romein?" En hij zei: "Ja."
\v 28 En de overste antwoordde: "Ik heb dit burgerrecht voor veel geld verkregen." Maar Paulus zei: "Maar ik bezit het door geboorte."
\v 29 Meteen hielden de soldaten die hem gerechtelijk moesten onderzoeken, op; en ook de overste werd bang, nu hij merkte, dat Paulus een Romein was en hij hem had laten boeien.
\v 30 En de volgende dag liet hij, omdat hij nauwkeurig wilde weten, waarvan hij door de Joden beschuldigd werd, hem de boeien afnemen, en hij beval de overpriesters en de hele Raad bijeen te komen. En hij bracht Paulus uit de kazerne om voor hen te verschijnen.
\s5
\c 23
\p
\v 1 En Paulus keek strak naar de Raad en zei: "Mannen broeders, tot op deze dag heb ik met een volstrekt zuiver geweten voor God geleefd."
\v 2 Maar Ananias de hogepriester, beval degenen die naast hem stonden, hem op de mond te slaan.
\v 3 Daarop zei Paulus: "God zal u slaan, huichelaar. U zit hier om over mij recht te spreken naar de wet en u overtreedt zelf de wet met het bevel mij te slaan?"
\v 4 De omstanders zeiden: "Scheldt jij de hogepriester van God uit?"
\v 5 Toen zei Paulus: "Ik wist niet broeders, dat hij de hogepriester was, want er staat geschreven: 'Je zult geen kwaad spreken over een leider van je volk.'"
\v 6 Omdat Paulus wist dat de ene helft bij de Sadduceeën hoorde en de andere bij de Farizeeën, riep hij in de Raad: "Mannen broeders, ik ben een Farizeeër, een zoon van Farizeeën, ik sta terecht vanwege de verwachting dat de doden zullen opstaan."
\v 7 Toen hij dit zei, kwam er onenigheid tussen de Farizeeën en de Sadduceeën en de menigte raakte verdeeld.
\v 8 Want de Sadduceeën beweren dat er geen opstanding is en dat engelen en geesten niet bestaan, maar de Farizeeën geloven zowel het één als het ander.
\v 9 Er ontstond een groot tumult. Sommige schriftgeleerden uit de kring van de Farizeeën stonden op en beweerden op heftige toon: "Wij vinden dat deze man niets heeft misdaan. Het zou toch kunnen dat een engel of een geest met hem sprak?"
\v 10 Er ontstond zo'n grote verdeeldheid, dat de overste bang was dat Paulus door hen verscheurd zou worden. Daarom beval hij de soldaten hem uit hun midden te halen en naar de kazerne te brengen.
\v 11 De volgende nacht stond de Heer bij hem en zei: "Houd moed, want zoals jij in Jeruzalem van Mij getuigd hebt moet je ook in Rome getuigen."
\v 12 De volgende dag kwam een groep Joden tot een samenzwering en legden een eed onder elkaar af, dat zij niet zouden eten of drinken voordat zij Paulus hadden gedood.
\v 13 En het waren er meer dan veertig, die deze samenzwering maakten;
\v 14 zij gingen naar de hogepriesters en oudsten en zeiden: "Wij hebben onszelf met een eed verbonden om niets te eten, voordat wij Paulus hebben gedood.
\v 15 Daarom: overtuig de overste met de Raad om hem nog eens voor te leiden, alsof jullie zijn zaak nauwkeurig willen onderzoeken; wij staan dan klaar om hem te doden voordat hij aankomt."
\v 16 Maar de zoon van Paulus zijn zus hoorde van deze hinderlaag. Toen hij bij de kazerne binnen gelaten werd stelde hij Paulus van de samenzwering op de hoogte.
\v 17 Paulus riep één van de hoofdlieden en zei: "Breng deze jongeman naar de overste, want hij heeft hem iets mee te delen."
\v 18 Deze nam hem mee en bracht hem bij de overste en zei: "Paulus, de gevangene, heeft mij geroepen en verzocht deze jongeman bij u te brengen, omdat hij u iets te zeggen heeft."
\v 19 De overste nam hem bij de hand en toen ze alleen waren vroeg hij hem: "Wat heb je mij te melden?"
\v 20 En hij zei: "De Joden hebben afgesproken u te vragen, dat u Paulus morgen voor de Raad brengt om nauwkeuriger over hem te worden ingelicht.
\v 21 Maar laat u zich niet door hen ompraten, want meer dan veertig mannen van hen laten hem in een hinderlaag lopen. Zij legden een eed af dat zij niets zouden eten of drinken voordat zij hem hebben gedood. En nu staan zij klaar en wachten op uw goedkeuring."
\v 22 De overste liet de jongeman gaan en beval hem: "Spreek er met niemand over dat je mij hierover hebt ingelicht."
\v 23 Hij riep twee hoofdlieden bij zich en zei: "Laten tweehonderd soldaten klaar staan om naar Caesarea te trekken en zeventig ruiters en tweehonderd speerdragers bij het derde uur van de nacht;
\v 24 zorg ervoor dat Paulus op rijdieren veilig naar de stadhouder Felix gebracht wordt."
\v 25 Hij schreef een brief met de volgende inhoud:
\v 26 Claudius Lysias aan de hoogedele stadhouder Felix, gegroet.
\v 27 Deze man werd opgepakt door de Joden en zij hadden plannen om hem te vermoorden; daarom kwam ik tussenbeide met mijn manschappen en bracht hem in veiligheid. Omdat ik vernomen had dat hij een Romein is,
\v 28 wilde ik te weten komen waarvan zij hem beschuldigden en bracht ik hem in hun Raad.
\v 29 Nu bleek dat hij werd beschuldigd over vragen van hun wet, maar er was geen aanklacht waarop de dood of gevangenschap staat.
\v 30 Ik werd vervolgens op de hoogte gebracht dat er een aanslag tegen deze man zou worden gepleegd waarop ik hem onmiddellijk naar u liet brengen en ook de aanklagers geboden heb hun beschuldigingen tegen hem aan u voor te leggen.
\v 31 De soldaten namen Paulus mee zoals het hen bevolen was en brachten hem in de nacht naar Antipatris.
\v 32 De volgende dag lieten zij de ruiters met hem verder trekken en zelf keerden zij naar de kazerne terug.
\v 33 Toen de ruiters in Caesarea aankwamen en de brief aan de stadhouder overhandigd hadden, droegen zij ook Paulus aan hem over.
\v 34 En nadat hij die gelezen had, vroeg de stadhouder hem uit welke provincie hij afkomstig was. Toen hij hoorde dat hij uit Cilicië kwam,
\v 35 zei hij: "Ik zal u verhoren wanneer ook uw beschuldigers aangekomen zijn." En hij beval hem in het paleis van Herodes in bewaring te houden.
\s5
\c 24
\p
\v 1 En vijf dagen daarna kwam de hogepriester Ananias met enkele leiders en een advocaat, Tertullus, om tegen Paulus bij de stadhouder hun klachten in te dienen.
\v 2 En toen hij naar voren geroepen werd, begon Tertullus zijn beschuldiging door te zeggen:
\v 3 ''Dat wij door jou doen grote vrede genieten en dat er verbeteringen voor dit volk tot stand komen door jou beleid, hoogedele Felix, erkennen wij zeker en overal met grote erkentelijkheid.
\v 4 Maar om u niet te lang op te houden, verzoek ik u, met uw bekende welwillendheid ons een ogenblik te willen aanhoren.
\v 5 Want wij hebben gevonden, dat deze man een pest is, iemand, die opstanden veroorzaakt onder alle Joden over de hele wereld, een voornaamste leider van de secte van de Nazoreeërs;
\v 6 die ook een poging heeft gewaagd om de tempel te ontwijden, en die wij gevangen genomen hebben [en naar onze wet wilden berechten.
\v 7 Maar de leider Lysias is tussenbeide gekomen en heeft hem met groot geweld bij ons weg gehouden,
\v 8 en bevolen, dat de aanklagers voor u zouden verschijnen]. U zult zelf, wanneer u hem in verhoor neemt over al deze dingen, wel van hem te weten kunnen komen, waarvan wij hem beschuldigen¨.
\v 9 En ook de Joden sloten zich bij de beschuldiging aan, door te bevestigen, dat dit alles zo was.
\v 10 Maar Paulus antwoordde, toen de stadhouder hem een wenk gaf om te spreken: ¨Daar ik weet, dat u al veel jaren rechter over dit volk bent, verdedig ik mijn zaak met goede moed.
\v 11 U kunt u er immers van overtuigen, dat het niet langer dan twaalf dagen geleden is, dat ik naar Jeruzalem ben gegaan om te aanbidden.
\v 12 En zij hebben mij niet in de tempel aangetroffen, terwijl ik met iemand sprak of een rel veroorzaakte, niet in de synagogen, en ook niet ergens in de stad;
\v 13 en zij kunnen niets, waarvan zij mij nu beschuldigen, voor u bewijzen.
\v 14 Maar dit erken ik voor u, dat ik naar die Weg, die zij een secte noemen, inderdaad de God van mijn voorouders vereer, en alles geloof wat in de wet en in de profeten geschreven staat,
\v 15 en ik geloof en verwacht van God net als zij, dat er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn.
\v 16 En ik doe erg mijn best om altijd een zuiver geweten te hebben voor God en de mensen.
\v 17 En na verloop van vele jaren ben ik gekomen om geschenken en financiële gaven voor de arme mensen van mijn volk te brengen,
\v 18 waarmee men mij, nadat ik mij had gereinigd, in de tempel bezig vond, zonder rellen of opschudding. Maar enige Joden uit Asia
\v 19 die moesten hier voor u staan en hun aanklacht indienen, indien zij iets tegen mij hebben.
\v 20 Of laten zij hier zelf zeggen, welk misdrijf zij hebben gevonden, toen ik voor de Raad stond,
\v 21 of het moest zijn dit ene woord, dat ik, toen ik in hun midden stond, uitriep: Over de opstanding van doden sta ik vandaag voor u terecht¨!
\v 22 Maar Felix, die zeer goed van de Weg op de hoogte was, verdaagde hun zaak en zei: "Zodra de leider Lysias komt, zal ik in uw zaak een beslissing nemen";
\v 23 en hij beval de hoofdman hem in bewaring te houden, maar minder streng, en niemand die bij hem hoorde te verhinderen hem van dienst te zijn.
\v 24 En na een paar dagen kwam Felix naar de gevangenis met Drusilla, zijn vrouw, die een Jodin was, en hij liet Paulus roepen en hoorde hem over het geloof in Christus Jezus.
\v 25 Maar toen Paulus sprak over rechtvaardigheid en ingetogenheid en het toekomstig oordeel, werd Felix bang en antwoordde: "Voor vandaag is het wel genoeg. Ga maar. Wanneer ik nog eens gelegenheid heb, zal ik u wel weer ontbieden";
\v 26 en tegelijkertijd hoopte hij, dat Paulus hem geld zou aanbieden. Dit was ook de reden, dat hij hem telkens weer liet komen en met hem sprak.
\v 27 Maar toen de termijn van twee jaar voorbij was, kreeg Felix als opvolger Porcius Festus; en omdat Felix de Joden een gunst wilde bewijzen, liet hij Paulus in gevangenschap achter.
\s5
\c 25
\p
\v 1 Festus hield zijn intocht in zijn provincie en ging drie dagen later van Caesarea naar Jeruzalem.
\v 2 Daar dienden de overpriesters en andere Joodse leiders aanklachten tegen Paulus bij hem in.
\v 3 Bovendien vroegen ze van hem een gunst om Paulus naar Jeruzalem te laten komen, want zij hadden een aanslag beraamd om hem onderweg te vermoorden.
\v 4 Maar Festus antwoordde, dat Paulus in Caesarea in bewaring bleef en dat hij zelf binnenkort (daarheen) zou vertrekken.
\v 5 "Laten degenen onder jullie die bevoegd zijn, meereizen en als er iets onbehoorlijks in deze man is, hem daar aanklagen."
\v 6 En na een verblijf bij hen van niet meer dan acht of tien dagen vertrok hij naar Caesarea. De volgende dag opende hij de rechtszitting en beval Paulus voor te leiden.
\v 7 Toen Paulus verscheen, werd hij omringd door de Joden, die uit Jeruzalem waren meegekomen. Ze brachten veel zware beschuldigingen tegen hem in, die zij niet konden bewijzen.
\v 8 Paulus voerde tot zijn verdediging aan: 'Ik heb niet tegen de wet van de Joden en ook niet tegen de tempel of tegen de keizer iets misdaan."
\v 9 Maar Festus, die de Joden een gunst wilde bewijzen, vroeg Paulus: "Wil je naar Jeruzalem gaan en dáár in mijn aanwezigheid terechtstaan in deze zaak?"
\v 10 Paulus zei: "Ik sta voor de keizerlijke rechtbank, en dáár moet ik terechtstaan. Tegen de Joden heb ik niets misdaan, zoals ook u zeker wel inziet.
\v 11 Wanneer ik echter schuldig ben aan een zwaar misdrijf waarop de doodstraf staat, dan verzet ik mij niet tegen een doodvonnis; maar wanneer de beschuldigingen van deze mensen tegen mij op niets berusten, kan niemand mij bij wijze van gunst aan hen uitleveren: ik beroep mij op de keizer!"
\v 12 Na overleg met zijn Raad antwoordde Festus: "Op de keizer heb jij je beroepen, naar de keizer zul jij gaan!"
\v 13 Na een paar dagen, kwamen koning Agrippa en Bernice in Caesarea om Festus te begroeten.
\v 14 En gedurende de vele dagen, die zij daar doorbrachten, legde Festus aan de koning de zaak van Paulus voor, en zei: "Er is door Felix een man gevangen achtergelaten,
\v 15 tegen wie de overpriesters en de oudsten van de Joden, toen ik in Jeruzalem was, een aanklacht hebben ingediend en om veroordeling verzochten.
\v 16 Ik heb hun geantwoord, dat Romeinen niet de gewoonte hebben, een mens bij wijze van een gunst uit te leveren; de beschuldigde moet eerst zijn aanklagers tegenover zich zien en de gelegenheid krijgen zich tegen de aanklacht te verdedigen.
\v 17 Toen zij hierheen meegekomen waren, heb ik zonder uitstel de dag daarop de rechtszitting geopend en bevolen de man voor te leiden.
\v 18 De aanklagers, die rondom hem stonden, brachten geen enkele beschuldiging in over de misdaden, die ik vermoedde.
\v 19 Wel hadden zij met hem enkele twistpunten over hun eigen godsdienst en over een zekere Jezus, die dood is, maar van wie Paulus beweerde, dat Hij leeft.
\v 20 Omdat ik niet goed wist hoe ik deze kwesties moest onderzoeken, vroeg ik, of hij naar Jeruzalem wilde gaan, om daar voor deze dingen terecht te staan.
\v 21 Maar Paulus beriep zich op de keizer en verkoos in gevangenschap te blijven tot de beslissing van Zijne Majesteit. Ik heb bevolen, dat hij in hechtenis wordt gehouden, totdat ik hem naar de keizer kon sturen."
\v 22 Agrippa zei tegen Festus: "Ik zou zelf die man ook wel willen horen." En hij zei: "Morgen zul je hem horen."
\v 23 De volgende dag verschenen Agrippa en Bernice in vol ornaat samen met de oversten en de belangrijkste mannen van de stad in de gehoorzaal, waar Paulus op bevel van Festus werd voorgeleid.
\v 24 Festus zei: "Koning Agrippa en iedereen, die met ons hier aanwezig is, jullie zien hier iemand om wie de hele Joodse bevolking zowel in Jeruzalem als hier naar mij is toegekomen, terwijl ze roepen, dat hij niet langer zou mogen blijven leven.
\v 25 Maar het bleek mij, dat hij geen misdaad had gepleegd waarop de doodstraf staat, maar aangezien hij zich op de keizer beriep, heb ik besloten hem naar Rome te sturen.
\v 26 Maar ik heb niets concreets over hem aan Zijne Majesteit te schrijven; daarom heb ik hem hier laten voorgeleiden en bijzonder vóór u, koning Agrippa, om na afloop van dit onderzoek, iets op schrift te kunnen stellen.
\v 27 Het lijkt mij zinloos om een gevangene naar Rome te sturen zonder punten van beschuldiging tegen hem kenbaar te maken."
\s5
\c 26
\p
\v 1 En Agrippa zei tegen Paulus: "Je mag voor jezelf spreken". Toen strekte Paulus zijn hand uit en verdedigde zich:
\v 2 "Ik prijs mij gelukkig, koning Agrippa, dat ik mij vandaag voor u mag verdedigen over alle punten, waarop ik door de Joden word beschuldigd,
\v 3 omdat u vooral kennis hebt van alle gewoonten en geschillen bij de Joden; daarom vraag ik u mij geduldig aan te horen.
\v 4 Alle Joden kennen het leven dat ik van jongsaf onder mijn volk en in Jeruzalem heb geleid;
\v 5 ze kennen mij al lange tijd om te bevestigen dat ik als Farizeeër volgens de strengste richting van onze godsdienst heb geleefd.
\v 6 Nu sta ik terecht om mijn hoop op de vervulling van de belofte, die door God aan onze vaderen is gegeven.
\v 7 Ook de twaalf stammen van ons volk hopen daarop en dienen God met volharding, nacht en dag. Omwille van deze hoop, o koning, word ik door Joden aangeklaagd.
\v 8 Waarom is het bij u zo moeilijk te geloven dat God mensen uit de dood opwekt?
\v 9 Ik was er toen van overtuigd, dat ik tegen de verspreiding van de naam van Jezus, de Nazoreeër, fel moest optreden.
\v 10 Daarvoor heb ik me in Jeruzalem ingezet en ik heb veel heiligen in gevangenissen opgesloten met authoriteit die ik van de overpriesters kreeg; en als zij ter dood gebracht zouden worden, gebeurde dat met mijn instemming.
\v 11 En in alle synagogen probeerde ik hen vaak door strafmaatregelen te dwingen hun geloof af te zweren; in tomeloze woede bestreed ik hen dat ik hen zelfs tot in de buitenlandse steden vervolgde.
\v 12 Toen ik onder die omstandigheden naar Damascus reisde met een volmacht en opdracht van de overpriesters,
\v 13 zag ik, o koning, dat midden op de dag, onderweg een licht uit de hemel, feller dan de zon, mij en mijn reisgenoten omstraalde.
\v 14 Wij vielen allen op de grond en ik hoorde een stem in het Hebreeuws tegen mij spreken: 'Saul, Saul, waarom vervolg je Mij? Je kwelt jezelf door zinloze halsstarrigheid.
\v 15 En ik zei: 'Wie bent U, Here?' En de Here zei: 'Ik ben Jezus, die je vervolgt.
\v 16 Maar richt je op en ga staan; want Ik ben aan je verschenen om je aan te stellen als dienaar en getuige dat je Mij gezien hebt en voor wat ik je zal laten zien.
\v 17 Ik verkies jou uit je eigen volk en de heidenen naar wie Ik je stuur,
\v 18 om hun ogen te openen en zich te bekeren uit de duisternis naar het licht, en van de macht van de satan tot God. Door het geloof in Mij zullen ze vergeving van zonden krijgen en een erfdeel onder de heiligen.
\v 19 Daarom, koning Agrippa, heb ik gedaan wat me door deze hemelse verschijning werd opgedragen.
\v 20 Ik heb eerst aan de bewoners van Damascus en Jeruzalem en aan iedereen in het Joodse land en later ook aan de heidenen verkondigd, dat zij zich met berouw tot God zouden bekeren en zich zouden gedragen zoals dat bij hun nieuwe leven paste.
\v 21 Hierom hebben de Joden mij in de tempel gegrepen en geprobeerd mij te vermoorden.
\v 22 Omdat God mij tot vandaag hulp geeft, blijf ik mijn getuigenis zonder onderscheid aan iedereen bekend maken zonder iets anders te zeggen dan wat de profeten en Mozes hebben gesproken wat gebeuren zou,
\v 23 namelijk, dat de Christus zou lijden en sterven en dat Hij als eerste uit de opstanding van de doden het licht zou aankondigen, zowel aan het volk als aan de heidenen."
\v 24 En terwijl hij dit tot zijn verdediging aanvoerde, zei Festus met luider stem: "Je spreekt wartaal, Paulus! Jouw vele studeren brengt je in de war."
\v 25 Maar Paulus zei: "Hoogedele Festus, ik spreek geen wartaal, maar zuivere waarheid.
\v 26 Want de koning weet van deze dingen en tot hem spreek ik vrijmoedig. Ik kan niet geloven, dat hem iets van deze dingen onbekend is; dit is immers niet in een uithoek gebeurd.
\v 27 Koning Agrippa, gelooft u de profeten? Ik weet, dat u ze gelooft!"
\v 28 Maar Agrippa zei tegen Paulus: "Je wilt mij wel spoedig als Christen laten optreden!"
\v 29 Paulus zei: "Ik zou God wel willen bidden, dat èn spoedig èn voorgoed, niet alleen u, maar ook iedereen die mij vandaag horen, ook zo worden als ik, behalve deze boeien."
\v 30 De koning stond op, evenals de stadhouder en Bernice en anderen die de zitting hadden bijgewoond.
\v 31 Ze trokken zich terug en overlegden met elkaar en zeiden: "Deze man heeft niets gedaan waarop de dood of gevangenschap staat."
\v 32 En Agrippa zei tegen Festus: "Deze man had vrij kunnen zijn, als hij zich niet op de keizer had beroepen."
\s5
\c 27
\p
\v 1 Er was besloten dat wij naar Italië zouden varen. Paulus en een paar andere gevangenen werden toevertrouwd aan een hoofdman, met de naam Julius. Hij was van de keizerlijke afdeling.
\v 2 Op een schip uit Adramyttium, dat naar de kustplaatsen van Asia zou varen, kozen wij zee, samen met Aristarchus, een Macedoniër uit Tessalonica.
\v 3 De volgende dag gingen wij bij Sidon aan land en Julius behandelde Paulus vriendelijk en vond het goed dat hij naar zijn vrienden ging om zich te laten verzorgen.
\v 4 Vandaar voeren wij onder Cyprus langs, omdat de wind tegen was;
\v 5 wij staken de volle zee bij Cilicië en Pamfylië over en kwamen in Myra in Lycië aan.
\v 6 Daar vond de hoofdman een schip uit Alexandrië, met Italië als bestemming, en hij scheepte ons daarop in.
\v 7 Verscheidene dagen lang kwamen we maar weinig vooruit. Met moeite kwamen we ter hoogte van Knidus. De wind was ons niet gunstig. Daarom voeren wij onder Kreta langs ter hoogte van Salmone;
\v 8 ook daar kwamen we met moeite voorbij en bereikten een plaats, Goede Rede. De stad Lasea lag daar dichtbij.
\v 9 We hadden veel tijd verloren en de vaart werd steeds onzekerder en ook de tijd van vasten was al voorbij. Daarom waarschuwde Paulus hen:
\v 10 "Mannen, ik voorzie, dat de vaart heel moeilijk zal worden. We zullen grote schade oplopen, niet alleen wat lading en schip, maar ook wat ons leven betreft."
\v 11 Maar de hoofdman vertrouwde de stuurman en de schipper meer dan de woorden van Paulus.
\v 12 De haven waar we nu lagen, was niet geschikt om te overwinteren. Daarom wilde het grootste deel van de mannen zee kiezen om als het kon Feniks, een haven op Kreta te bereiken. Daar zouden ze kunnen overwinteren, want die haven lag beschermd naar het zuidwesten en het noordwesten.
\v 13 En toen er een zachte zuidenwind opstak dachten zij dat het een goed moment was om te vertrekken. Zij lichtten het anker en voeren zo dicht mogelijk langs de kust van Kreta.
\v 14 Maar kort daarop stak vandaar een stormwind op. Die wordt de Eurakylon genoemd;
\v 15 en toen het schip werd meegesleurd en de kop niet in de wind kon houden, moesten wij het opgeven en dreven weg.
\v 16 Maar wij kwamen in de luwte van een eilandje, Klauda geheten, waar wij nog moeite hadden de roeiboot van het schip in veiligheid te brengen;
\v 17 Ze hesen de roeiboot aan boord. Daarna haalden ze touwen onder het schip door om het bij elkaar te houden. Zij waren bang dat ze op de Syrte zouden vastlopen. Daarom haalden zij het tuig neer en lieten zich zo drijven.
\v 18 Maar wij hadden vreselijk noodweer en wierpen de volgende dag lading over boord,
\v 19 de derde dag gooiden zij zelfs de masten zeilen en touwen overboord.
\v 20 En toen verscheidene dagen geen zon en geen sterren te zien waren, en zwaar noodweer ons bedreigde, vervloog tenslotte alle hoop op redding.
\v 21 En nadat zij lang zonder eten zaten, ging Paulus in hun midden staan en zei: "Mannen, had men maar naar mij geluisterd om niet van Kreta weg te varen want zo waren deze moeilijkheden en schade ons bespaard gebleven!
\v 22 Maar ook nu wil ik jullie zeggen moed te houden, want het leven van niemand van ons zal verloren gaan, alleen maar het schip.
\v 23 Want deze nacht was er een engel van de God, die ik toebehoor en die ik vereer, bij mij,
\v 24 en hij heeft gezegd: 'Wees niet bang, Paulus, want jij moet voor de keizer verschijnen; daarom zal God jou redden en ook alle mensen die met je meereizen.'
\v 25 Daarom, mannen, houdt moed, want dit vertrouwen heb ik op God, dat het zo zal gaan, zoals mij gezegd is.
\v 26 Maar wij zullen op een of ander eiland stranden."
\v 27 Toen de veertiende nacht was aangebroken, dat wij in de Adriatische Zee rondzwalkten, vermoedde de bemanning midden in de nacht, dat wij land naderden.
\v 28 En zij peilden met het lood twintig vadem, 36 meter, en iets verder peilden zij vijftien vadem, 27 meter
\v 29 en uit angst dat ze tegen de klippen zouden slaan, gooiden zij vier ankers van het achterschip uit en baden, dat het dag mocht worden.
\v 30 Maar toen de bemanning uit het schip probeerde weg te komen en de roeiboot te water liet met de smoes dat zij vanuit het voorschip ankers wilden uitgooien,
\v 31 zei Paulus tegen de hoofdman en zijn soldaten: "Als zij niet aan boord blijven, kunnen jullie niet gered worden."
\v 32 Toen kapten de soldaten de touwen en lieten de roeiboot in zee vallen.
\v 33 Tegen de tijd dat het dag zou worden, spoorde Paulus allen aan te eten. Hij zei: "Het duurt nu al veertien dagen, dat jullie maar blijven afwachten zonder te eten.
\v 34 Daarom spoor ik jullie aan te eten, want dit is goed voor jullie redding; niemand van jullie zal ook maar een haar van zijn hoofd gekrenkt worden."
\v 35 En terwijl hij dit zei, nam hij brood, dankte God waar iedereen bij was, brak het en begon te eten.
\v 36 Iedereen kreeg goede moed en at ook.
\v 37 Wij hadden tweehonderd en zesenzeventig personen aan boord.
\v 38 Toen zij genoeg gegeten hadden, maakten zij het schip lichter door het graan in zee te gooien.
\v 39 Toen het dag werd, herkenden zij het land niet, maar zagen een inham met een strand en besloten te proberen het schip daarop te laten lopen.
\v 40 Zij haalden de ankers op en lieten zich door de golven naar het strand drijven terwijl zij meteen de roerbanden losmaakten, en het voorzeil hesen en op het strand aankoersten.
\v 41 Maar zij kwamen terecht op een uitstekende bank en raakten met het schip aan de grond. Het voorschip bleef onwrikbaar vastzitten, maar het achterschip brak af door het geweld van de golven.
\v 42 De soldaten waren van plan de gevangenen te doden, zodat niemand met zwemmen zou ontsnappen;
\v 43 maar de hoofdman, die Paulus wilde sparen, voorkwam dit en beval, dat wie zwemmen kon, het eerst over boord zou springen om aan land te komen
\v 44 en de rest deels op planken, deels op wrakhout. En zo gebeurde het, dat allen behouden aan land kwamen.
\s5
\c 28
\p
\v 1 En toen wij in veiligheid waren, vernamen wij dat het eiland Malta heette.
\v 2 En de eilanders bewezen ons buitengewone menslievendheid, want zij staken een groot vuur aan en haalden ons er allen bij vanwege de dreigende regen en de kou.
\v 3 Toen Paulus een bos kreupelhout bijeengehaald had en op het vuur legde, kwam er door de hitte een adder uit en beet zich vast aan zijn hand.
\v 4 Toen de eilanders het dier aan zijn hand zagen hangen, zeiden ze tegen elkaar: "Deze man is zeker een moordenaar, die de wraakgodin niet wil laten leven, nu hij aan de zee ontkomen is".
\v 5 Maar hij schudde het dier van zich af in het vuur, zonder enig letsel te ondervinden;
\v 6 zij echter verwachtten, dat hij zou opzwellen of plotseling dood neervallen. Maar toen zij na lang wachten zagen dat zich niets ongewoons bij hem voordeed, sloeg hun mening om en zeiden zij, dat hij een god was.
\v 7 En in de omgeving van die plaats lag een landgoed van de bestuurder van het eiland, Publius genaamd, die ons opnam en ons drie dagen vriendelijk gastvrijheid verleende.
\v 8 Zijn vader lag ziek in bed, leed aan koorts en buikloop. Paulus ging naar binnen om hem te zien, legde hem na gebed de handen op en genas hem.
\v 9 Daarna, kwamen ook de anderen op het eiland, die ziekten hadden, en werden genezen;
\v 10 Ze hebben ons op veel manieren overladen met eerbetoon; en toen we klaar waren om te zeilen, voorzagen ze ons van de voorraden die we nodig hadden.
\v 11 Na drie maanden gingen we de zee op in een schip dat op het eiland had overwinterd - het was een Alexandrijns schip met het boegbeeld van de tweelinggoden Castor en Pollux.
\v 12 We kwamen aan in Syracuse en bleven daar drie dagen.
\v 13 Van daaruit zetten we koers en kwamen aan in Rhegium. De volgende dag stak de zuidenwind op en de dag daarna bereikten we Puteoli.
\v 14 Daar vonden we enkele broeders en zusters die ons uitnodigden om een week bij hen door te brengen. En zo kwamen we in Rome.
\v 15 De broeders en zusters daar hadden gehoord dat we eraan kwamen, en reisden tot aan het Forum van Appius en de Drie Tavernes om ons te ontmoeten. Bij het zien van deze mensen dankte Paulus God en was bemoedigd.
\v 16 Toen wij in Rome aangekomen waren, mocht Paulus op zichzelf wonen met een Romeinse soldaat die hem bewaakte.
\v 17 Drie dagen later riep hij de plaatselijke Joodse leiders bij elkaar. Toen ze bijeen waren, zei Paulus tegen hen: "Broeders, hoewel ik niets heb gedaan tegen ons volk of tegen de gewoonten van onze voorouders, werd ik in Jeruzalem gearresteerd en uitgeleverd aan de Romeinen,
\v 18 die mij na onderzoek wilden vrijlaten, omdat er bij mij geen sprake was van schuld of misdaad waarop de doodstraf stond.
\v 19 Maar toen de Joden in verzet gingen, werd ik genoodzaakt mij te beroepen op de keizer Caesar; niet, dat ik mijn volk van iets wilde beschuldigen.
\v 20 Om deze reden heb ik gevraagd jullie te zien en met jullie te praten. Het is vanwege de hoop van Israël dat ik aan deze ketting gebonden ben.”
\v 21 Ze antwoordden: "We hebben geen brieven over jou uit Judea ontvangen, en niemand van ons volk dat daar vandaan is gekomen, heeft iets slechts over jou gemeld of gezegd.
\v 22 Maar wij stellen het wel op prijs van jou te horen, wat jou mening is, want we weten dat overal mensen zich tegen deze mensen verzetten, waartoe jij behoort.”
\v 23 Ze spraken af om Paulus op een bepaalde dag te ontmoeten en kwamen in nog grotere aantallen naar de plaats waar hij verbleef. Hij getuigde van 's ochtends tot 's avonds tegen hen en legde uit over het koninkrijk van God, en uit de wet van Mozes en uit de profeten probeerde hij hen over Jezus te overtuigen.
\v 24 Sommigen gaven wel gehoor aan wat er gezegd werd, maar anderen bleven ongelovig;
\v 25 en zonder het eens geworden te zijn, gingen zij uiteen, nadat Paulus dit ene woord gesproken had: "Terecht heeft de heilige Geest door de profeet Jesaja tot jullie voorouders gesproken,
\v 26 Ga naar dit volk en zeg: 'Je zult horen maar niet begrijpen; je zult zien, maar nooit waarnemen.'
\v 27 Want het hart van dit volk is verhard; ze horen nauwelijks met hun oren, en ze hebben hun ogen gesloten. Anders zouden ze misschien met hun ogen zien, horen met hun oren, begrijpen met hun hart en zich bekeren, en ik zou ze genezen.
\v 28 Daarom wil ik dat je weet dat Gods redding aan de heidenen is bekend gemaakt, en dat ze zullen luisteren!"
\v 29 (Nadat hij dit had gezegd, vertrokken de Joden heftig in discussie met elkaar.)
\v 30 En Paulus bleef de volle termijn van twee jaar in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen, die naar hem toe kwamen,
\v 31 Hij verkondigde het koninkrijk van God en onderwees over de Heer Jezus Christus; met alle vrijmoedigheid en zonder enige belemmering.